| |
| |
| |
II The Battle of Africa
1
Gadisha zat voor het hotel, dat uit een achttal lage bungalows bestaat, die om een patio zijn gegroepeerd, met in totaal zo'n twintig kamers. Het is van de rest van de straat gescheiden door een afrastering van groen gaas met wijde openingen. Gadisha zat op een stoel tegen het hoofdgebouw aan. Ze was een eenvoudig en stil meisje, dat je vanwege haar onschuldig gezichtje achttien jaar zou geven, ware het niet dat de ferme borsten, die zich vanonder haar rode bloes eigenwijs naar voren persten, jou aan vér boven de twintig deden denken. Ze had kroeshaar en een gave huid. Haar ogen vielen op: Pikzwarte kleine pupillen in een groot veld van wit. Ze was die middag in Tamina aangekomen en had de kamer naast de mijne gekregen. Toen ik op weg was naar het feest, wilde ze daar net naar binnen gaan en we hadden ons vluchtig aan elkaar voorgesteld. Gadisha Solimano. Nu zat ze zich daar te vermaken op de manier van arme mensen overal in de wereld: kijken naar het straatverkeer. Ze maakte nu en dan korte, wiebelende bewegingen op haar stoel tegen het gebouw aan en scheen te genieten van de mooie maan en de avondlucht. Haar eenvoud trof me weer. Het vormde een welkom tegengif voor dat overmatig aanstellerige gedoe daarboven van allerlei dikke dames en dikke heren waar ik net was weggelopen. Ik besloot met haar contact te maken, trok mijn jas uit en vroeg of ik bij haar mocht komen zitten.
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ zei ze, ‘neem gauw een stoel.’ Even later zat ik naast haar en evenals zij met mijn stoel tegen het hoofdgebouw aan te wippen. Ze vroeg mij wat ik deed; vond dat ik een allemachtig boeiend beroep had en vertelde op mijn vragen, dat zijzelf studente was. Ze kwam uit Mali, zei ze. Ze zag er verstandig uit en haar frans was zo correct dat ik geen reden had om aan haar woorden te twijfelen. Ik was toen nog nooit met een afrikaanse studente op stap geweest en vond dit een goede gelegenheid, des te meer toen ze zei dat ze sociologie studeerde, en mij dus allerlei interessante dingen over haar land zou kunnen vertellen.
| |
| |
Bovendien stelde ze weinig belang in het bal, hoewel ik haar vertelde dat ik er net vandaan kwam, wat mij zeer geruststelde. Ik nodigde haar daarom uit in een van de talrijke cafés, bars of dansgelegenheden in deze wijk samen iets te gaan drinken. Ik wilde een heerlijk, intiem, ongecompliceerd feest, om dat huichelachtig gedoe van daarboven snel te vergeten. Maar daar had ze geen zin in. Ze hield helemaal niet van drukke, lawaaierige nachtclubs. ‘Ik geef er meer om, zo gezellig hier met u te zitten praten,’ zei ze. ‘U kunt me allerlei leuks over Nederland vertellen.’ Ik moest voor mezelf toegeven dat die talrijke clubs, die alleen maar zorgen dat de arbeiders in deze wijk snel hun geld aan drank en hoeren uit heel West-Afrika kwijt kunnen, eigenlijk inderdaad niet zo sympathiek zijn, maar het was ineens toch zo'n aanlokkelijke gedachte met een keurige afrikaanse studente aan de zwier te gaan, van het ene café naar het andere, zoals ik zo vaak met allerlei europese meisjes heb gedaan, dat ik vond dat ze maar mee moest, dat ze zichzelf eigenlijk iets ontzegde als ze het niet deed. Ik weet, dat ik bij die gelegenheden heel onderhoudend kan zijn, en flink spendeer. Ze moest daarom maar mee, het was een kwestie van solidariteit met Afrika: Zo snel en zo veel mogelijk aan haar, aan Afrika, weggeven om nog meer en beter voorgoed de koningin van me af te zetten. Ik drong zo hard aan dat ze tenslotte verlegen glimlachend toegaf. Ze wilde wel eerst de slippers die ze droeg voor schoenen verwisselen, maar ik haalde haar over zó mee te gaan, omdat ik eigenlijk bang was dat ze toch weer van gedachte zou veranderen; haar deur op slot zou doen, en gewoon naar bed gaan, het was tenslotte al bijna elf uur nu. Ik gaf m'n jas en das aan de kleine pezige manager van het hotel in het hoofdgebouw en we vertrokken.
| |
2
De energie moet gelijk blijven. Als je je door de een of andere reden teleurgesteld voelt, heb je iemand of iets nodig om het tekort in je dat daardoor ontstaat - de Afrikanen zeggen, dat bij verdriet je megaira leegloopt - weer aan te vullen. Je kunt je bedrinken, zoals velen doen, of iemand opzoeken. Ik wilde met deze studente plezier maken, van dat
| |
| |
lichtvoetige, luchtige plezier; van lachen om geringe dingen, grapjes maken, dat platonische plezier dat vooral niet in bed moet eindigen; de volgende dag ook per se niet moet doorgaan, omdat je anders weer snel onder de druk komt te staan van allerlei psychologische peilingen, die voor zich continuerende relaties altijd noodzakelijk zijn maar waar ik op dat moment juist geen enkele zin in had.
Maar ze was voor een studente zoals mij voor ogen stond te zwijgzaam! Zelfs als ik in aanmerking wilde nemen dat ze behalve studente ook Afrikaanse was, wat misschien een speciaal gedragspatroon met zich meebrengt. Ze was té nadenkend! We kwamen langs een winkel, die op een juwelierszaakje leek, waarvan de deuren met ijzeren golfplaten en dikke kettingen gesloten waren, terwijl ook nog drie bewakers met lange stokken ervoor sliepen; waarop ik een grapje meende te moeten maken dat de kapitalisten hun te snel verdiende centen op deze manier goddank toch opnieuw even snel weer moesten uitgeven, maar het ontlokte geen flitsende opmerking of lach van haar kant, zoals ik verwacht had. Ze keek me nadenkend aan. En toen we aan het eind van de lange brede straat bij het eerste clubje kwamen, waarvan de deur wijd open was, dat ook op zeer luidruchtige wijze zijn highlifes over heel Liberté uitschreeuwde, zei ze dat het goedbeschouwd zonde was.
‘Zonde waaróm, waarván, waardóór?’ vroeg ik vrolijk.
‘Tamina is zo dúúr, dat weet u toch?! Zonde van het géld.’
‘Zonde van het geld? Waarom. Ik betaal toch.’
‘Het blijft hetzelfde. U bent toch mijn vriend? Het is zonde!’
Ze greep m'n rechterarm vast en ging er even speels aan hangen. Misschien werd ze dus toch vrolijk?
Ik was van de ene kant een beetje vertederd omdat ze zo bezorgd deed om míjn geld, maar van de andere kant ook een beetje teleurgesteld, omdat het mijn ervaring is dat studenten, die zich bezorgd maken om het geld dat je met hen uitgeeft, niet dat sprankelende plezier kunnen maken waar ik nu net op uit was. Dat soort wordt te gauw zwaar op de hand, raakt te gauw onder de indruk van een beetje sfeer zodat ze persoonlijk worden; anders gezegd, ze kunnen geen plezier maken zonder daarna verliefd te raken. Met alle narigheden van dien.
| |
| |
‘Ik verdien genoeg, Gadisha,’ zei ik daarom. ‘Je hoeft je over de financiën geen enkele zorg te maken. Heus!’
Ze keek me met dat vele wit van haar ogen schuin aan, met iets tussen ongelovigheid en geamuseerdheid in. Ik dacht: ‘Ze vindt je natuurlijk een pochende Neger, of ze gelooft er niets van.’ Ik zei daarom: ‘Luister, ik ben heus niet rijk, helemaal niet, maar ik heb een onkostenrekening! Alles wat ik vanavond met je uitgeef krijg ik terug. Snap je?’
Ze knikte nadenkend. Om leuk te zijn zei ik nog: ‘Laat de Nederlanders nu eens voor Afrika betalen, ze halen toch zoveel hier weg.’ Ze studeerde sociologie nietwaar, zo'n opmerking moest ze toch kunnen waarderen? Ze gaf me eerst alleen weer die verlegen glimlach. Daarna zei ze: ‘Je begríjpt het toch wel?’
‘Ja,’ zei ik, ‘je bent voorzichtig met geld. Ik ook, normaal. Maar vanavond...’
‘Neen, dat bedoel ik niet. Als je toch geld aan mij wilt spenderen, dan kunnen we beter naar ons hótel teruggaan?! Dat is toch béter?!’
Ik zweeg en ze zei: ‘Echt, je hoeft me niet eerst te trakteren. Het is zonde!’
Omdat ik nog steeds niets zei, schudde ze vriendelijk aan m'n arm.
‘Je bent toch niet boos? Als je per se iets wilt drinken, kunnen we een flesje meenemen?! Dat is beslist goedkoper.’
‘Natuurlijk,’ zei ik.
‘Dan wacht ik even hier. Je bent toch niet boos?! Wil je liever dat we meteen naar het hotel teruggaan dan, of wil je eerst een fles kopen? Zeg, wil je misschien toch eerst iets gaan drinken terwijl ik naar het hotel terugga en op je wacht? In mijn kamer of in de jouwe? In de jouwe maar, want ik heb geen airconditioning. Jij vast wel. Als je een onkostenrekening hebt, heb je zeker ook airconditioning. En dat is toch beter. Zeg Sesa, je bent toch niet bóós op me?! Maar waarom in 's hemelsnaam? Nou dan, als je boos bent omdat ik niet eerst iets wil drinken, dan geef ik je je zin. Goed. Dan ga ik met je mee. Meteen! Ik wil niet dat je boos op me bent. Ik vond het alleen maar echt zonde. Kom maar...’ Ze trok heftig aan mijn hand.
‘Niet hier, niet hier. Laten we iets veel rustigers zoeken. Ik
| |
| |
wil een beetje kalm met je praten.’
Ze zei, een tikje verwonderd: ‘Maar waarom wil je met me práten, je weet toch al dat ik je mag? En we kunnen toch ook op jouw kamer verder praten?’
| |
3
Ik voelde me op dat moment zo naïef dat ik me schaamde. Gadisha had natuurlijk aangenomen dat ik met de gang van zaken op de hoogte was. En dat betekent dus, dat als een jong meisje erin toestemt dat je om een uur of tien in de avond naast haar komt zitten en daarna ook nog erin toestemt om met jou een avondwandeling te gaan maken, ze dat alles heus niet doet op dezelfde manier als meisjes in Europa, die zo voldoende van alles hebben dat ze zich kunnen veroorloven hun lichaam vrijwillig te geven. Ze had begrepen dat ik - was ik niet ook journalist? - wist dat ze haar werk zat te doen daar voor het hotel en ze had toen ik contact met haar maakte automatisch aangenomen dat ik datgene te koop zocht wat zij te verkopen had. En wie weet, in een andere gemoedstoestand, had ik dat alles inderdaad ook meteen door gehad. Maar nu, ik was zo blij geweest dat zich daar ineens de kans voordeed om op een zorgeloze, ongecompliceerde manier een stukje van mijn jeugd terug te vinden, als het ware te ontrukken aan de koningin der Nederlanden, dat ik de realiteit van Songo, Mali, Sahel, geheel Afrika, helemaal uit het oog verloren had. Goed, dat was dan dat. Dat was weer mijn eigen teleurstelling en pijn: dat deed er dus niet zoveel toe. Wat ik nu moest proberen te doen was eenvoudig zorgen, dat ik niets van mijn teleurstelling aan haar liet merken, omdat ik haar daardoor verdriet zou geven en daarmee toch ook weer mezelf. En verdriet had ik op dat moment genoeg. Te veel zelfs!
‘Je staat er dus op dat we eerst iets gaan drinken?’ vroeg ze weer, terwijl we naar een niet luidruchtige bar liepen te zoeken.
Ik zweeg. Ze zei: ‘Om eerlijk te zijn wil ik eigenlijk niets van je aannemen, want dan heb ik straks moeite om ook geld van je te accepteren, want ik mag je. Het liefst vroeg ik je hélemaal geen geld. Begrijp je? Maar ik móet wel!
| |
| |
Ik moet elke dag m'n hotel betalen. En m'n reis. Of neen, m'n reis niet, want ik ben praktisch te voet gekomen.’
‘Helemaal uit Mali?!’
‘Ja, het is ver, dat weet ik. Ik kon het geld ook lenen, maar dat vond ik zonde. Dommage: Ik moet toch wat geld mee terugnemen, nietwaar?’
Ik voelde me als Jozef voor de vrouw van de farao of mezelf voor de vrouw van een vriend, die haar peignoir plotseling open laat vallen, terwijl ze net even tevoren mijn vriend tot ziens heeft gekust. Ik voelde me in een val. Wéér in een val.
‘Maak je geen zorgen,’ zei ik nog steeds proberend een slimme oplossing te vinden, ‘maak je echt geen zorgen! Ik voel me alleen een beetje eenzaam en heb behoefte om te praten, snap je? Voor dat praten betaal ik je wel. En wat we drinken komt ook helemaal voor mijn rekening. Je hélpt me dus door iets met me te drinken.’
‘Ja,’ zei ze, ‘goedbeschouwd kan ik het toch eigenlijk ook wel best doen!’
‘Wat.’
‘Iets van je aannemen. Het komt toch op hún rekening.’
‘Rekening?’
‘Les blancs!’
Ze lachte nu hardop en ik probeerde met haar mee te doen, maar het ging niet meer zo van harte.
‘Anders zou ik het heus niet doen,’ zei ze. ‘Ik heb m'n trots. Ik vind het niet goed dingen van iemand aan te nemen, zoals drank bijvoorbeeld en hem daarna ook nog te laten betalen. Je fais mon travaille. Ik doe m'n werk.’
Het was dat laatste woord, dat me op zo iets als een idee bracht.
| |
4
Ik nam haar hand en begon huppelend met haar door de straten van Liberté te lopen, totdat we een heel klein cafeetje vonden, zonder muziek, waarvan de ronde eigenaresse ons bijzonder vriendelijk ontving, omdat wij de enige gasten waren. Ik nam bier en Gadisha cola. Ze dronk geen sterke drank. Ze was mohammedaanse.
‘Ik heb tegen je gejokt,’ zei ze guitig nippend met haar
| |
| |
kleine lippen, ‘ik ben helemaal geen studente. Ik zit tenminste niet op een universiteit. Ik zit nog gewoon op school. Een huishoudschool.’
‘Aha,’ zei ik, langzaamaan mijn professionele houding terugvindend.
‘Ben je boos?’
‘Je moet dat niet telkens vragen. Ik word niet zo gauw boos.’
‘Daarnet was je vrolijker.’
Ik liet mijn studentikoze neigingen nu definitief varen. Ik keek haar lang aan in haar smalle gezicht en in die veel te onschuldige, grote ogen. Ik had het gevoel dat ik het belangrijkste over het hoofd had gezien.
‘Waarom kijk je me zo aan?’ vroeg ze, terwijl ze mijn hand op tafel vastnam en hard kneep.
‘Ben je boos?’ vroeg ze weer.
‘Hoe oud ben je?’ vroeg ik.
‘Veertien,’ zei ze zonder te aarzelen. ‘Hoe oud dacht je? Sommige mensen vinden me er veel ouder uitzien. Jij ook?’ Ik schrok zo, dat ik niet anders kon dan mijn ogen op mijn glas bier richten om haar niets te laten merken. Ze kreeg het een beetje onbehaaglijk omdat ik niets zei.
‘Mijn ouders zijn arme boeren en ik heb veel broers en zusters: ze zijn jonger dan ik. Ik wil de huishoudschool afmaken. Ze hebben me in de stad op een internaat gedaan. Bovendien is onze oogst al jaren slecht. Ik heb boeken nodig, kleren, schoenen, van alles. En kleren zijn duur in Mali. Compris?’
‘Mooie kleren,’ zei ik. Om iets te zeggen niet alleen, maar omdat ik me op dat moment een ingezonden brief in een krant in Ghana herinnerde, waarin door een ghanese man geklaagd werd, dat veel moeders zich prostitueerden, niet uit nood, maar om mooie dingen te kunnen kopen.
‘Neen, gewone kleren. Als dit. Die zijn in Mali al duur.’
Ze had een rok van kleurige groene patronen aan waarvan het goed waarschijnlijk uit Holland afkomstig was, zoals sedert de zeventiende eeuw de meeste stoffen die vrouwen in Afrika dragen - en de rode katoenen bloes.
‘Je bent erg jong,’ zei ik.
‘Niet té jong!’
| |
| |
‘Weten je ouders dit?’
Ze haalde haar schouders op.
Ik nam dus aan dat haar ouders het niet wisten; ze hoefde anders Mali niet te verlaten. Al is de situatie daar, door overmatige droogte of door overmatige regen, meestal weinig rooskleurig.
‘Ik wou eigenlijk eerst naar Opper Volta, Ouagadougou, maar door de sociale moeilijkheden die daar heersen zijn wij mensen uit Mali weinig welkom.’
Ik knikte zwijgend. Het deed er allemaal niet toe: Ze werkte op haar rug en ze verwachtte van mij een bijdrage.
Ik nam nog een bier voor mij en een cola voor haar. Ze sputterde tegen, maar ik móest het doen om tijd te winnen en ook omdat de eenzame eigenaresse voortdurend boven op ons stond. Maar tenslotte moesten we natuurlijk toch weer weg.
‘Je bent mijn vriend,’ zei ze buiten. ‘Je bent geleerd en aardig. Je hélpt me toch?’ Ze sloeg haar korte arm om mijn middel. Ik deed hetzelfde en vroeg haar: ‘Kom je élke vakantie hierheen?’
Ze bleef stilstaan, draaide zich om en keek me een tijdlang onderzoekend aan.
‘Ben je jaloers?’
‘Neen,’ zei ik lachend, ‘neen.’
‘Goddank. Dit is trouwens mijn eerste keer. Je hoort er in Bamako zo veel over praten; dat je hier veel geld verdienen kunt omdat er zoveel vreemdelingen zijn en alles. Ik ben het daarom maar komen proberen. Eigenlijk durf ik het ook nog niet zo goed. Er zijn vanavond al een paar mannen geweest die met mij wilden gaan, want ik zat allang daar voor het hotel. Maar ik wilde niet. Ik wachtte op jóu!’
‘Op mij?!!’
‘Ja, heus! Je had me zo vriendelijk gegroet toen je wegging vanmiddag! Ik dacht, je bent vast een goed mens. Dat is toch zo?’
Ik zei niets. Ik zinde maar hoe ik van haar moest afkomen zonder haar te kwetsen. Ten eerste omdat ik mezelf allang geleden heb afgeleerd, of het nu in Songo is of in Colombia, met vrouwen naar bed te gaan die zich uit nood moeten verkopen. Ik voel me anders medeplichtig aan de oorza- | |
| |
ken van hun ellende: Een soort werkgever, die zijn vrouwelijke ondergeschikten misbruikt, wat in veel arme landen regel is, ook op Curaçao. Bovendien heb ik het niet zo op jonge meisjes begrepen; beneden een bepaalde leeftijd, en veertien ligt al ver onder die grens, weet ik werkelijk niet wat ik met ze aan moet! Dat is altijd zo geweest. Toen ik mijn eerste meisje had was ik veertien en zij al over de zeventien.
Ik liet haar hand op een gegeven moment weer los, want ik schaamde me. Ondanks haar stevige borsten die haar voor boven de twintig konden doen doorgaan, dacht ik toch bij mezelf: ‘Maar ze is een kind! En misschien liegt ze. Misschien is ze nóg jonger; twaalf zelfs of zoiets!’ Dan probeerde ik weer tegen mezelf te zeggen dat het flauwe kul was; dat mijn houding niets anders was dan nóg een tik, die ik van de fraters had overgehouden. Want wat de donder was er voor ergs aan als ze toevallig veertien was, terwijl ze het lichaam van een volwassen vrouw had?! Bovendien, er zijn, zowel in Europa als in Afrika, heel veel mannen voor wie kinderen een delicatesse zijn, waarvoor ze zich zelfs uitsloven. Er zijn dan ook allang tijdschriften die zich specialiseren in kindernaakt. Een ervan is het bekende Lolita met als uitgever de heer Nabokov. Kortom er is in kinderen een markt zoals ook in jonge kuikens en in jonge hanen. En mijn krant doet er ook allang aan mee. Een beetje schoorvoetend weliswaar, met allerlei geouwehoer ‘dat het niet tegen de wil van het kind in moet gaan en dergelijke onzin meer,’ maar ze schakelen hoe dan ook toch lekker over op pedofilie, zoals die nieuwe markt daar heet.
| |
5
Vlak voor het hotel greep ze mijn hand weer vast. Ze moet mijn aarzeling hebben gevoeld en bang zijn geworden, dat ik haar toch zou ontglippen. Inderdaad probeerde ik dat ook. Toen we weer bij het hotel waren stond de manager in de deur van het hoofdgebouw en ik begon een uitvoerig praatje met hem over het wel en wee van de zaken, zodat Gadisha er genoeg van zou krijgen, maar dat deed ze niet. Ze bleef geduldig wachten terwijl ze de hele tijd mijn hand
| |
| |
maar vasthield. De manager moet gedacht hebben dat hij te veel werd en brak plotseling het gesprek af, terwijl hij schalks tegen mij zei:
‘Ik zou maar gaan slapen als ik u was, meneer, u zult met zo'n mooi ding als Gadisha al uw tijd nodig hebben.’
Gadisha, gelukkig lachend:
‘Ja Sesa, laten we maar gaan slapen. Ik ben zó moe.’
‘Jíj zeker!’ zei de manager. ‘Gelooft u haar niet, hoor! Maar gaat u maar. Ik zorg wel voor een stevig ontbijt. Komt u zó weer op krachten. Een duits ontbijt? Met ham, eieren en kaas! Duitsers eten zwaar 's morgens. Anders dan Fransen.
Dat weet ik.’
‘Ik ben geen Duitser,’ zei ik, ‘maar Nederlander, Antiliaan.’
Een beetje wanhopig gedoe allemaal.
‘O, ja. Maar Duitsers of Nederlanders, dat is toch hetzelfde?! Ze eten allemaal veel 's morgens. Ik weet het. Ik heb vroeger in Tamina-Hilton gewerkt.’
Gadisha trok me mee naar m'n kamer, en toen we binnen waren, wilde ze me direct omhelzen en zoenen, maar omdat ik niet meewerkte, liet ze me los en begon snel haar kleren uit te trekken; eerst haar bloes, daarna in een snelle beweging de rok, die uit één lang stuk kleed bestond dat ze, zoals de gewoonte in Songo, in drie slagen strak om haar lichaam gewikkeld had. Daarna bevrijdde ze haar zware borsten. Ik was op het bed gaan zitten; ze kwam nu naast me, sloeg een arm om me heen en begon met de andere mijn hemd los te knopen. Ik liet haar een tijdje begaan om van mezelf te ontdekken of ik schijnheilig was of niet. Ik zei tegen mezelf dat als ik een erectie kreeg, ik het dan maar in siaiees naam met haar moest doen, omdat het anders toch niet waar was wat ik allemaal dacht en wilde. Maar ze wond me niet op, tenminste niet seksueel, ze maakte alleen dat ik me steeds meer medeplichtig voelde aan de ellende van heel Songo. Ik ging op mijn buik liggen om na te denken.
| |
| |
| |
6
Ik verweet het Wawili, al was hij de president van Songo en niet van Mali; ik verweet het de koningin der Nederlanden die, terwijl zij daarboven haar handelsdans uitvoerde, dit meisje - enfin... in ieder geval had ze gemaakt dat ik van dat feest had moeten weglopen, en daardoor was ik in deze val terechtgekomen. ‘Ze doet weer niets,’ dacht ik bij mezelf: ‘De koningin is onschendbaar, de ministers zijn verantwordelijk.’ Ze zit maar in haar paleis of in dat van Wawili en krijgt honderdduizenden guldens per jaar, maar wat doet ze daarmee? Ja, één keer heeft ze iets gedaan: Ze heeft honderdduizend gulden aan de Wereldraad van Kerken geschonken om het racisme en de uitbuiting van mensen in Zuid-Afrika te bestrijden. Dat was heel goed ja, maar toen werden de geëmigreerde Nederlanders daar in Zuid-Afrika weer zo boos op hun koningin, dat ze zich sindsdien in deze zaken helemaal niet meer laat horen. Ah, als ze de machtige koningin was, de koningin van de fraters, de koningin voor wie ik zo lang de vlag heb gedragen, tégen de wind in, dan was ze met haar privévliegtuig, bestuurd door haar prinselijke gemaal direct naar Zuid-Afrika gevlogen en had ze tegen die stinkende discrimineerders daar gezegd: ‘In naam van Oranje, wat is er hier toch aan de hand?! Je wordt nu onmiddellijk mensen (of zelfs christenen voor mijn part) of ik verklaar jullie vervallen van je Nederlanderschap. Wij, Oranje, verbieden jullie anders zelfs te vermelden dat je van nederlandse komaf bent! Hu, weten jullie dan niet dat een van mijn belangrijkste vaandeldragers een zwarte is? Sesa Lopes ja?! Mijn vaandel - dat jullie door je discriminatie zo durven bezoedelen!’ Ah, dan verbood ze die wereldomspannende bedrijven, die we tegenwoordig multinationals noemen, dat bijvoeglijk naamwoord dat elegantie, eerbaarheid en dergelijke dingen meer suggereert, te dragen: Koninklijk,
want het is voldoende duidelijk gebleken dat ze niet bezitten wat ze suggereren. O, ze laat iedereen handelen in haar koninklijke naam, terwijl ze geen enkele verantwoordelijkheid draagt! Of is dat weer te naïef gedacht van mij? Aan het eind van de jaren zestig hebben ze een petitie aan haar gericht omdat de situatie in het land verschrikkelijk achter- | |
| |
uitging. Dat kwam in de eerste plaats omdat de Koninklijke Shellgroep (die zich kortweg en mooi ook de Koninklijke laat noemen, omdat de belangrijkste èn rijkste koninginnen van de aarde, die der Engelsen en die der Nederlanden, hierin gefuseerd zijn tot de machtigste koninklijkheid van de wereld, of beter-... een dóchter van deze koninklijkheden: de Shell Curaçao N.V., - een prinses dus!-) plotseling duizenden arbeiders door machines en computers had vervangen, met belachelijke afvloeiingsregelingen bovendien. Naïevelingen! En na de dood van mijn vader - die in de haven verdronk in dienst van de Koninklijke Stoomboot Maatschappij, had mijn moeder haar ook al een brief willen schrijven om ons zevenen te helpen, daar de uitkering die ze na de dood van mijn vader kreeg helemaal niet koninklijk was. Toen droeg ik nog haar vaandel, misschien is dat idee dus zelfs van míj afkomstig geweest. Het is maar goed dat mijn moeder het niet gedaan heeft. Ze heeft zichzelf zodoende een teleurstelling méér bespaard en het onaantastbare beeld dat ze van hare majesteit had (ook na die kwestie van vis-op-vrijdag, die ze geheel op rekening van de voor haar onbetrouwbare clerus schoof) kunnen behouden. Ze is beroepsschoonmaakster geworden en in haar lange carrière heeft ze weet ik hoeveel koninklijke kantoren schoongemaakt, want als je in het telefoonboek kijkt, zie je dat er hopen van die koninklijke ridders zijn, die in naam van de koningin over de hele wereld opereren. Ik groeide zodoende
moeilijk, in ieder geval erg eenzaam op, omdat zij zo vaak weg was en mijn broers en zusters - ik was de jongste - al gauw hun eigen weg gingen. Van mijn school kwam dus ook niet veel terecht. De enige werkelijke slimme daad die ik in mijn jeugd heb gesteld is daarom misschien, dat ik vlak voor mijn zestiende verjaardag op een boot van die Koninklijke Stoomboot Maatschappij ben gestapt. Want op die boot die in de wilde vaart was, had ik met een nederlandse hofmeester een ware smokkelbusiness. We sloegen rum in in Zuid-Amerika of perzische tapijten in Ankara, die we met veel winst overal verkochten. In Durban in Zuid-Afrika hadden we zelfs een tijdlang een corrupte douanebeambte in dienst, die voor een heel goede afzet zorgde. Zo nu en dan smokkelden we
| |
| |
vandaar ook wat goud naar Europa, maar het meeste hebben we misschien wel verdiend met goedkoop spul uit Japan, dat we in Hongkong inlaadden en, naar gelang het uitkwam, over de hele wereld zo'n beetje verspreidden. In drugs heb ik nooit gedaan. Maar ondertussen studeerde ik zoveel mogelijk via schriftelijke cursussen. Toen ik zo mijn middelbare-school-diploma gehaald had, ben ik maar in Rotterdam aan wal gestapt. Ik had voldoende geld om het een tijdlang uit te kunnen zingen. Van de ene kant wilde ik wel techniek gaan studeren, maar van de andere kant was ik zo lang illegaal economisch bezig geweest, dat ik besloot daar in Rotterdam economie te gaan doen; je zou kunnen zeggen, om mijn zaken ook een legale basis te geven. Ik was tot dat moment een ware communisten vreter geweest, al had ik, zoals meestal het geval is met die mensen, nooit een letter van Marx gelezen. Door mijn studie in de economie ontdekte ik dat allemaal. Het bracht een hele ommekeer in me teweeg. Ik hield het na twee jaren niet meer uit bij die professoren, die deden alsof vraag en aanbod op zichzelf staande, ontastbare machten zijn. Ze deden met die twee precies wat de fraters vroeger deden met de koningin en met Maria. Marx kwam me daarentegen voor als een wijs man, en dat is nog steeds niet veranderd, al geef ik toe dat er onder zijn volgelingen een hoop mensen zijn die ondanks al hun goede wil misschien niet veel briljanter zijn dan de fraters en soms dus ook nare dingen kunnen uitrichten. Vooral die bekeerde fraters, laat ik het maar zo zeggen, want die maken van de hele zaak meteen weer een kerk. Daarboven moeten dan weer pausen, kardinalen, bisschoppen staan. Marx wordt voor hen Maria, en dan wordt het socialisme natuurlijk weer even abstract en inhumaan als alle andere stelsels. Op een gegeven moment was ik reizende, economisch-politieke verslaggever. Niet geheel ten onrechte zou ik zeggen. Ik heb veel landen gezien en bezit zowel praktische als theoretische
economische ervaring. Meer praktische!
| |
7
‘Kom,’ zei Gadisha op een gegeven moment, ‘til je wat op, want zo kan ik je broek niet uittrekken’, en omdat ik niet meegaf, vroeg ze ineens kwaad:
| |
| |
‘Wíl je dan niet?’ Ze gaf daarop zelf het antwoord, door me om te rollen en, toen ik weer was gaan zitten, met haar lichtelijk bengelende borsten op de grond voor me te knielen en de veters van mijn schoenen los te maken. Daarna trok ze die uit en begon de tenen van mijn voeten te masseren. Ik moet een beetje vreemd geglimlacht hebben, want ze voelde zich ineens niet op haar gemak, kwam naast me zitten en legde haar hoofd op mijn schouder, waarna ze toch weer met mijn hemd begon. Ik hinderde haar speels, wat haar op een manier wanhopig maakte, zodat ze weer voor me op de grond ging zitten en me een tijdlang heel verward met dat vele wit van haar ogen bleef aankijken.
‘Wat wil je, Sesa? Je zegt niks. En je bent zo zwáár.’
‘Ja?’ zei ik. Ik dacht toen aan die ene keer dat ik een groep Negers president Pompidou op een mooibewerkte stoel aan wal zag dragen. Het was in Ivoorkust meen ik. Ik heb dat gefotografeerd en die foto heeft overal in de kranten gestaan. Ik dacht ook aan een film over Zuid-Afrika, waarin je ziet hoe een boers uitziende grove, blanke, zuidafrikaanse mijnwerker een afrikaanse wijk binnenstapt - ondanks alle verbodsbepalingen daartegen - en, onder instemmende hilariteit van familieleden, een keuze maakt uit een aantal jonge meisjes, die voor een klein huisje zitten. Ik herinner me zijn zware hand op de schouder van een van die meisjes, dat niet veel ouder moet zijn geweest dan een jaar of twaalf.
‘Ja?’ zei Gadisha, me nog steeds met wanhoop aankijkend.
‘Ja, wát?’ vroeg ik, aan die scène denkend.
‘Je bent echt zwaar. Je moet meewerken, anders krijg ik je broek niet uit.’
‘Hoeveel moet ik je betalen?’
Ze haalde verlegen haar schouders op en haar borsten gingen zachtjes heen en weer. De tepels waren groot en doordringend zwart.
‘Je moet het zeggen,’ zei ik. ‘Hoeveel kost het om met je de nacht door te brengen?’
‘Het hoeft niet de hele nacht als je niet wil. Even kan ook.’
‘De nacht,’ zei ik, ‘hoeveel kost de nacht?’
‘Je bent een verstandig iemand,’ zei ze, terwijl ze wanhopig weer aan mijn broek begon te trekken. ‘Ik vertrouw je volkomen. Je kent bovendien m'n situatie.’
| |
| |
Omdat ik geen antwoord gaf, liet ze mijn broek los en zette haar handen onder haar borsten, richtte ze omhoog. ‘Kijk, ben ik niet mooi?’ zei ze lachend. ‘Je weet best wat een meisje als ik waard is.’
Ik strekte mijn hand en streelde even door haar stijve haar.
‘Daar kan ik helaas niets aan doen,’ zei ze. ‘De zon bederft je haar hier in Afrika. Europese meisjes hebben mooier haar, nietwaar?’
‘Ik houd van je haar,’ zei ik, terwijl ik met het strelen daarvan ophield, ‘maar zeg me hoeveel het kost. Het is jouw werk, jouw mooie lichaam, jíj moet het zeggen.’
Ze noemde een bedrag in cfa francs, dat neerkwam op vijfentwintig amerikaanse dollars. Dat wil zeggen voor de hele nacht. Daarna daalde het tarief met de tijd, via vijftien, tien, tot vijf dollar voor een uur. En ‘heel even’ kon zelfs ook nog voor één dollar. Ze vroeg telkens:
‘Vind je het niet te duur?’
‘Ja, maar je kríjgt je vijfentwintig dollar.’
‘De hele nacht dus?’ vroeg ze gelukkig. ‘Wil je dat?’
‘Neen,’ zei ik snel opstaand. Ik trok mijn broek, die ze tot bijna aan mijn knie had neergehaald, weer op.
‘Jammer,’ zei ze, ook opstaand, ‘maar éven is ook goed.’
‘Ik heb ander werk voor je,’ zei ik.
‘Ander werk!’
Ik streelde weer door haar haar. Haar van zon. Haar van droogte en misère. Haar van hongersnoden. Sahelhaar. Steppehaar. Misschien zou ze doodgaan, zonder ooit een kapperszaak van binnen te zien, of een pruik te kopen, wat ze natuurlijk zo graag wilde. En dat vond ik best. Zeker als het anders allemaal via deze weg zou moeten. Maar ik moest zorgen dat ik haar niet kwetste. Ik wees daarom op mijn grote, bruine, leren koffer, die in een hoek van de kamer voor de klerenkast lag en op mijn verspreide spullen overal in de kamer.
‘Wil je dan iets anders?’ vroeg ze geheel onzeker, bijna timide zelfs.
‘Ja, ik heb een hekel aan het pakken van koffers. En ik weet zeker dat je dat heel goed kunt. Je krijgt vijfentwintig dollar als je het voor me doet. Je mag er de hele nacht over doen als je wilt.’ Ik knoopte mijn veters vast, stak mijn hemd weer in mijn broek en haalde mijn riem aan.
| |
| |
‘Je bent vreemd,’ zei ze, kregelig, ‘vreemd!’
‘Hoezo.’
‘Alors!’
Terwijl ik naar haar mooie volle borsten keek, haar dunne zwarte lippen, die ik toch wel zou hebben kunnen zoenen, als het echt moest - dat wist ik nu ook wel - dacht ik, ‘misschien heb je wel gelijk.’ Maar ik haalde het geld uit mijn portefeuille en legde het op bed. ‘De rest van de kleren hangt in de kast en mijn andere spullen vind je in de badkamer. Als je klaar bent is het geld voor jou.’
Ze schaterlachte.
‘Je schertst, Sesa. Je bent niet serieus. Je bent grappig.’
‘Nnn,’ zei ik, ‘ik ben niet grappig.’ Ik ging naar de spiegel en borstelde mijn afro.
‘Waar ga je naar toe?’
‘Zomaar, nog even uit, zodat je hier vrij je gang kunt gaan.’
‘Zo, je wilt dus nóg een borrel? Je bent een echte drinker. Daarnet achter elkaar twee bier en nu nóg een borrel! Blijf! Ik ga het wel voor je halen. Wát-?’
‘Echt niet,’ zei ik, ‘ik ga zelf. Doe de koffer maar. Als je klaar bent, neem je het geld en ga je. Hang de sleutel maar in het hoofdgebouw. Tot ziens, Gadisha.’
Ze ging verslagen op het bed zitten terwijl ze met haar benen wiegelde. Ik overwoog nog haar een zoen op haar voorhoofd te geven om haar vooral ervan te verzekeren dat ik niets tegen haar had, maar vond dat onvoorzichtig: ik had het eigenlijk allemaal al te ver laten komen. Zonder verder dus een woord te zeggen, en terwijl ze daar heel sip, met alleen haar slipje aan, op mijn bed met haar benen zat te wiebelen, ging ik mijn kamer uit.
| |
8
De volle maan was er nog steeds. Mooi! En de wind nog koel en vriendelijk. Maar ik was toch kwaad. Ik zat met te veel in mijn maag: Mijn frustratie over het koninklijke afscheidsbal dat aan de overkant van de Baï nog steeds aan de gang was. Gadisha! Een stukje van de armoede die Wawili handig voor zijn koninklijke gasten had weten te verbergen, die ik genoeg kende en die nu weer onverwachts op mij af gesprongen was. Ik ging, bijna automatisch lo- | |
| |
pend, naar de schreeuwerige bar, waar zij en ik eerder die avond voor gestaan hadden. Natuurlijk, ze had gelijk! Het was zonde in die zwoele bar mijn geld te gaan zitten opdrinken, terwijl ik dat ook aan haar kon geven. Ik ging toch naar binnen.
Ik ontmoette daar een groepje modieus geklede studenten uit Guinea, die mij uitnodigden bij hen te komen zitten. Ze begonnen al gauw de lof van Songo af te steken. ‘De nachtclubs zijn hier fantastisch!’ zeiden ze. ‘En de vrouwen! In Guinea heb je deze dingen niet. Guinea is een arm land.’ Daarom hadden ze Guinea ook verlaten om aan de universiteit van Tamina te komen studeren.
Ik deed mijn best hun slechte verhalen over Guinea zo kalm mogelijk aan te horen. Ze zeiden onder meer dat Sekou Touré een grote mond had voor de buitenwereld, maar in zijn land zelf niets presteerde. Ik kon hun daarin ook niet helemaal ongelijk geven, omdat ik, ondanks mijn grote welwillendheid voor de wijze waarop Sekou Touré de portugese invasie van november 1970 heeft afgeslagen, het ritme van ontwikkeling voor zijn socialistisch land wat al te langzaam vond. Ik was wat dat betreft even ongeduldig als zij. Maar toen gingen ze toch te ver! Ze gingen als bewijs van de grotere voortreffelijkheid van Songo boven Guinea, als bewijs van de grotere voortreffelijkheid van het kapitalisme boven het socialisme, het feit aanvoeren dat de koningin der Nederlanden Songo wel bezocht en Guinea niet! ‘Songo heeft het goed bekeken!’ Ik maakte me toen kwaad en schold ze opportunistisch uit voor landverraders; opportunistisch, omdat ik niet veel geef om nationalisme, om vaderlandsliefde, om weet ik wat; dat hoort allemaal bij de fraters. Ik noemde ze ook dwaze slachtoffers van de holle europees-amerikaanse levensstijl. ‘Jullie willen alleen maar nachtclubs en drank,’ zei ik tegen ze. ‘En mooie kleren. En dan is er in Guinea natuurlijk voor jullie niks aan. Maar wat je ook van Guinea zegt, Sekou Touré levert zijn land niet uit aan de westerse belangen zoals Wawili doet. Om als beloning koninginnen van westerse landen in zijn armen te mogen houden. Het is een handelsdans daarboven. Daarom ben ik er weggegaan.’
Dit laatste betekende weer dat ik opnieuw dezelfde fun- | |
| |
damentele regel overtrad, die al gemaakt had dat de soldaten mij aanhielden toen ik Wawili's feest verliet. Zij begonnen op hun beurt te schelden, noemden mij vuile communist. Ze zeiden ook dat ze helemaal niet geloofden dat ik journalist was, maar waarschijnlijk de een of andere domme zeeman. Ze hadden daarin niet eens helemaal ongelijk want ik ben tenslotte zeeman geweest, alleen, helemaal niet zo'n domme, denk ik. Het gesprek werd met dat al zo heet, dat ik vreesde dat er een handgemeen zou komen, waarna ik mogelijk weer bij de een of ander majoor zou belanden, misschien wel dezelfde die mij eerder die avond ondervraagd had. Ik had daar geen zin in en verliet dus de bar; er zijn er tenslotte inderdaad heel veel in Liberté. Ik kwam uiteindelijk terecht in een club met de ritmische naam Congo Songo of Conga Songa of Songo Congo, ik houd het maar op Congo Songo omdat dat mij het meest aan de revolutionaire dichter Nicolas Guillen doet denken op wie ik dol ben. De zuidamerikaanse muziek woei je in ieder geval van heel ver al tegemoet. Binnen was het schemerig, maar op een gezellige, geruststellende manier. En het was zulke goede zuidamerikaanse muziek ook wat het bandje van vier man daar maakte, dat ik het gevoel had thuis te zijn, of zelfs op Cuba.
| |
9
Voor ik goed en wel besteld had zat die mooie slanke vrouw met Afropruik bij me. Ze zei dat ze Alice heette en of ik haar een drankje wilde betalen. Ze praatte zo rustig en had zo'n onschuldig gezicht, dat ze eigenlijk eerder in een nonnenklooster thuishoorde, of in ieder geval voor een klas met kinderen. Er was geen twijfel mogelijk dat ze al over de twintig was, maar ik vroeg voor alle zekerheid al meteen haar leeftijd. Toen ze zei zesentwintig te zijn gaf ik haar het drankje. Ze was van het kalme, langzame type, dat van lange inleidingen houdt, vóór ze met een man meegaat, maar ik had ineens haast. Doorgaans ben ik erg voorzichtig met mijn afrikaanse zusters als ze in het publieke leven zijn, vanwege de talrijke waarschuwingen die je in zoveel europese brochures vindt over de geslachtsziekten die zo hevig in Afrika heten te woeden (weliswaar vooral
| |
| |
onder blanke mannen, maar toch). Ik zou er daarom de voorkeur aan gegeven hebben me half of helemaal te bedrinken om van mijn frustratie van die avond af te komen. Maar dit leek me nu ineens toch ook een manier. Ze kwam uit Ghana, vroeg of ik er geweest was, had een beetje heimwee, wilde erover praten, was een beetje verrast dat ik niet, eerst wat wilde dansen, wat wilde genieten van de mooie muziek. Haar volwassenheid gaf mij een zeker gevoel toen we door de nu wat stillere Liberté naar het kamertje dichtbij liepen, waar ze haar handel dreef. Ik had nu niet het gevoel van medeplichtigheid aan ellende, dat ik bij Gadisha had gehad, wat natuurlijk zeer inconsequent was. Maar ik zei tegen mezelf dat dit ook op Pigalle of in Amsterdam kon plaatshebben. Al deed ze het om dezelfde reden als Gadisha, ze hoefde in ieder geval geen school af te maken; ze dácht niet aan studeren. En ze was geen véértien! Dat vooral! Bovendien, je kunt je toch niet op wereldwijd niveau voor dit soort ellende aansprakelijk voelen? Voor de meisjes van Pigalle, Amsterdam, heel Zuid-Amerika? Of toch wel?
Ik wilde eigenlijk de hele nacht bij haar blijven om Gadisha voorgoed uit mijn bloedcirculatie te halen, maar de condities waaronder ze werkte waren zo professioneel, dat het mij tegen de borst stuitte. In de hal voor haar kamer bv. lag een lange blanke man te snurken, zodat we met veel ssst ssst van haar over hem heen moesten stappen om bij de deur van haar kamer te komen. Aan beide zijden van haar kamer werd bovendien met harde geluiden gewerkt, zodat ik maar kort bleef. Naar aanleiding van de dronken man vertelde ze me dat hij haar huisbaas was, maar dat zij zonder pooier werkte. Ze betaalde hem gewoon voor het gebruik van de ruimte. Dat betekende waarschijnlijk dat ze inderdaad haar handeltje uit nood dreef. Dat soort is altijd extra zuinig. We zijn daarna naar de Congo Songo bar teruggegaan, waar ik dacht snel afscheid van haar te kunnen nemen, maar ze bleek zin te hebben eerst nog wat met mij te dansen. ‘Omdat je Zuidamerikaan bent,’ zei ze. ‘Jullie dansen zo fantastisch!’ En dat maakt je natuurlijk toch trots omdat de zuidamerikaanse muziek oorspronkelijk juist uit Afrika komt! Dus wij cheek to cheek op die heer- | |
| |
lijke bolero's die die vier jongens als volleerde Cubanen speelden; wij in die chachacha's, totdat ze steeds intiemer begon te worden en mooie dingen begon te zeggen en warmer werd dan toen ik met haar in haar kleine kamertje was en haar nonnengezichtje - maar misschien was het alleen maar haar heimwee naar huis - meer ellende begon uit te stralen dan ik in mijn eentje ooit zou kunnen oplossen; al verkocht ik bv. het sprookjespaleis van Wawili met dat van de koningin der Nederlanden erbij. Toen heb ik maar snel afscheid genomen.
Ik was lichtelijk dronken en ja, ook lichtelijk verliefd, toen ik weer in de koele wind en de mooie maan kwam. Ik voelde me wel prima. Ik had toch mijn klein feestje gehad en was op dat moment zelfs bereid de koningin en Wawili het hunne verder maar te gunnen.
| |
10
Ik vermoedde natuurlijk geen moment dat die kleine aap van een Gadisha nog in mijn kamer zou zijn. Maar ze was er. Toen ik mijn sleutel niet bij de receptie vond, hoefde ik de nachtportier niet wakker te maken om hem te vragen of hij 'm soms voor alle veiligheid bij zich gestoken had. Ik begreep dat zij in mijn kamer was en werd van paniek weer helemaal nuchter en opnieuw ongelukkig. Toen ik binnen was en het licht had aangemaakt, zag ik meteen dat ze de kamer helemaal had opgeruimd. Ze had alles ingepakt. En zelf lag ze daar in mijn bed te slapen, het witte laken tot aan haar kin opgetrokken. Ik bleef een tijd naar haar staan kijken terwijl ik probeerde te besluiten wat ik nu moest doen en hoe ik het zou moeten doen. Ze was in haar slaap zo onverschillig tegenover mijn aanwezigheid, dat ik begon te overwegen haar maar in mijn kamer te laten slapen en zelf naar de hare te vertrekken, die tenslotte aan de mijne grensde. Maar toen draaide ze zich om en keek me met haar gazellenogen bijna spottend aan.
‘Waarom heb je niet gedaan wat we hebben afgesproken?’ vroeg ik.
‘Dat heb ik wèl!’ Ze wreef haar ogen uit. ‘Is het niet goed zo? Heb je overal gekeken?’
‘Het ziet er keurig uit,’ zei ik, ‘maar je zou daarna weggaan!’
| |
| |
Ze trok zich op tegen het bruine houten hoofdeinde van het bed en ik zag dat ze mijn kamerjas aan had. Ze tikte op het bed om mij uit te nodigen bij haar te komen zitten, maar ik ging de zacht snorrende airconditioning lager zetten.
‘Je moet gaan,’ zei ik ondertussen op vriendelijke toon, ondanks mijn groeiende ongeduld.
Ze ging nog hoger zitten en de kamerjas viel open. Ik liep naar de klerenkast. Haar kleren hingen er netjes in, met haar bh en witte directoire. Ze was dus niet zomaar in slaap gevallen. Ze had opzettelijk op mij liggen wachten om met mij naar bed te gaan.
‘Je moet werkelijk weg!’ zei ik strenger.
‘Maar je hebt me toch al betááld, Sesa?!’ zei ze verongelijkt.
‘Dat was om in te pakken. Dat heb je keurig gedaan.’
Ze trok de kamerjas waarin ze geheel verdronk dichter om zich heen.
‘Wil je me echt niet, Sesa?’
‘Je moet echt weg!’
‘Wat geeft het dat ik te jong ben!?’ riep ze ineens uit. ‘Ik heb het al vaker gedaan. Heus, ik heb niet op je zitten wachten zoals ik je vanavond vertelde. Ik heb het al vaker gedaan. Heus! Dit is Afrika!’ Ze herhaalde, met klem en met een zekere trots: ‘Afrika! Afrika! Afrika!’
Ik was een beetje teleurgesteld, misschien toch ook gekrenkt in mijn ijdelheid.
‘Heb je het vanmiddag al gedaan? Hier?!’
‘Neen,’ zei ze, van mij afkijkend, ‘neen, maar wel vaker. Zelfs toen ik jonger was. Vanmiddag heb ik gewoon nog niemand gevonden die wou. Bovendien vind ik je echt aardig. Ook voor niets als je wilt.’
‘Niet zaniken!’
‘Ik zanik niet. Ik vind je aardig. Luister Sesa, je begrijpt me niet goed, geloof ik. Je begrijpt ook niets van Afrika. Ik doe dit niet voor mijn plezier. Maar het moet nu eenmaal. Iedereen die er de gelegenheid voor heeft, doet het.’
‘Zo,’ zei ik, ‘iedereen!?’
‘Ik ken in ieder geval heel veel meisjes die het ook doen. We kúnnen niets anders.’
‘Je kunt koffers pakken.’ Ik maakte m'n koffer open. Ze had hem inderdaad met zorg gepakt.
| |
| |
‘Keurig!’ zei ik.
‘Ik heb het met plezier voor je gedaan. Met liefde. Hou jij niet een béétje van me. Helemaal niet? Même pas un tout petit peu? Zelfs niet een héél klein beetje?’
| |
11
De grote zorg, die ze duidelijk aan het pakken van mijn koffer had besteed, maakte dat ik haar nog minder wilde kwetsen dan eerder op de avond, en toen had ik haar al helemaal geen pijn willen doen. Die zorgvuldigheid overtuigde mij ook dat ze een heel verstandig meisje moest zijn, ondanks haar veertien jaren.
Ze was misschien vatbaar voor argumenten, zelfs moeilijke argumenten.
‘Luister, lieve Gadisha,’ zei ik, terwijl ik op het bed ging zitten, ‘weet je wat slavernij is?’
Ze knikte heftig. Toen ik verder wilde gaan zei ze met stelligheid:
‘Maar dat bestaat helemaal niet meer!’
‘Maar weet je wat slavernij ís?’ herhaalde ik. En zij:
‘Ja, ja, ik zég het je toch! Ik weet het. Het heeft honderden jaren bestaan. De slavenhalers haalden de mensen overal vandaan, ook uit Mali, en verkochten ze aan de blanken. Ze gingen overzee. jullie zwarten van overzee, komen vroeger van hier. Ik weet het. Ik heb het allemaal geleerd. In het noorden van Songo zijn nog oude slavenmarkten. Ik heb ze zelf gezien.’
‘En waarom was dat allemaal mogelijk, denk je, Gadisha?’
Ze kijkt me schuin aan, alsof ze een val vermoedt, haalt eerst, van mij afkijkend, haar schouders op, en zegt dan zwakjes: ‘Ze werden geroofd. Ze werden 's nachts in hun dorpen overvallen, geketend en in lange tochten hierheen gebracht. Naar de forten aan de kust. Door de Hausa's. Ik heb dat op school geleerd en m'n ouders-’ Ze trekt haar knieën op en begint heftig heen en weer te wiebelen met haar bovenlichaam. Dan ineens kijkt ze me heel enthousiast aan.
‘Als je daarin geïnteresseerd bent, moet je naar mijn dorp in Mali komen. Ik heb een grootvader, die zich daar nog alles van herinnert. Kom je naar mijn dorp? Alle verhalen weet hij. Ook van de Hausa's en zo.’
| |
| |
‘Neen, neen, het gaat er mij alleen maar om dat je weet wat slavernij is.’
Ze keek me gepikeerd aan met al dat onschuldige wit van haar ogen.
‘Ik weet er toch alles van?’
‘Niet álles! Die mensen werden niet alleen geróófd door de blanken. Ze moesten zich soms ook verkopen, omdat er hongersnood was, door droogte, door overstromingen, door sprinkhanenplagen. Precies zoals nu.’
‘Aaaang?’
‘Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Niet helemaal. Ik ben misschien te jong om jou helemaal te kunnen begrijpen.’ Ze keek me slim aan.
‘Je begrijpt me best, Gadisha. Heel best! Die mensen moesten zich verkopen omdat ze niets anders hadden.’
‘Omdat ze niet wilden sterven,’ zei ze docerend.
‘Precies als jij,’ zei ik. ‘Ze moesten zichzelf of hun kinderen verkopen precies als jij.’
Langzaam, terwijl ze me schuldbewust bleef aankijken, gleed ze weer onder het laken, tot alleen haar hoofd er uitstak. Daarna draaide ze haar gezicht van me af en vroeg: ‘Wat heeft dat met mij te maken, eigenlijk. Ik mag je. Ik ben verliefd op jou.’
Ik zei: ‘Je hebt zelf gezegd dat de slavernij is geëindigd. Maar toch moet je je verkopen. Precies zoals de mensen dat vroeger ook moesten.’
Ze draait zich heftig om. Ze was boos nu, maar ze zei eerst niets.
‘Wat moet ik dán doen?’ vroeg ze daarna.
‘Ik weet het ook niet precies.’ Ik haalde diep adem. Ze had me in ieder geval begrepen. Begrepen in ieder geval waarom ik haar haar zin niet wilde geven. Ik liet haar een tijdje rustig nadenken en zei toen: ‘We moeten proberen een eind aan de slavernij te maken. Er moeten andere mogelijkheden zijn dan je te verkopen. Begrijp je?’
Ze knikte langzaam voor zichzelf uit.
‘Je bent knap,’ zei ze. ‘Je moet in Afrika blijven en alles veranderen.’
En na een tijd: ‘Je moet in Afrika in de politiek. Alleen in de politiek kun je de dingen veranderen, nietwaar? Wil je dat ik in de politiek ga?’
| |
| |
Ze lachte. Ik lachte ook: ‘Je moet eerst je school afmaken, een baan nemen. Zoiets. Politiek komt later wel.’
‘Met werken verdien je in Afrika toch niet zoveel!’
‘Het is beter dan je te verkopen. Als we de slavernij willen beëindigen moeten we in ieder geval studeren. Dat is de eerste stap.’
Ze staat bruusk op en als de kamerjas weer openglijdt, trekt ze hem snel dicht. Ze doet daarna het laken recht en klopt het kussen uit. ‘Meen je echt dat ik het geld mag houden,’ vraagt ze ondertussen, ‘het is zoveel. zoveel. En ik-’
‘Echt. En je hoeft me er niet dankbaar voor te zijn.’
Ze lacht luid: ‘Onkosten! O.K. dan doe ik dat.’ Ze gaat voor de spiegel staan en sjort zich stevig vast in mijn kamerjas: ‘En wil je dat ik hiermee ophoud?’
Ik zwijg.
‘Waarom zeg je nu niets?’
‘Het is joúw leven. Jíj moet uiteindelijk beslissen wat je ermee doet.’
‘Niet waar!’ zegt ze heftig met haar voeten stampend. ‘Jij zegt van die slavernij. Dat die slavernij moet ophouden. Dat zeg jíj. Dat ik me niet moet verkopen. Dat zég je toch?! Als je zegt dat ik ermee moet ophouden doe ik het!’ Ze blijft me uitdagend aankijken.
| |
12
Ik voelde me op dat moment heel slecht. Ik had haar dat hele verhaal opgehangen tenslotte om haar duidelijk te maken, waarom ik haar niet wilde kopen, waarom ik me niet wilde compromitteren. Nu wilde ze dat ík de verantwoordelijkheid voor haar nam. Dat ík de consequenties accepteerde voor de moeilijkheden die haar te wachten stonden als zij niet op deze manier kon bijverdienen. En alleen dán, die indruk had ik, zou ze me geloven. Anders zou voor haar alleen maar vaststaan dat ik haar als vrouw afwees. Niets meer. Wat ik juist de hele tijd had proberen te vermijden.
Toen vertelde ik haar van mijn eigen leven. Het is mij tenslotte toch ook gelukt om uit mijn ellende te komen, al is die misschien nooit zo groot geweest als de hare. Ik had,
| |
| |
toen ik na de lagere school werkloos over mijn eiland rondliep, nummertjes kunnen gaan verkopen, stelen, moorden, weet ik wat. Ik had in Holland pooier kunnen worden, een weg die veel van mijn landgenoten kiezen; maar daardoor raken ze helaas steeds verder weg van juist datgene wat ze zo graag willen bereiken, in laatste instantie: maatschappelijk aanzien misschien nog meer dan brood alleen. Ik ben eruit gekomen, en hoewel zij als vrouw nog minder kansen had dan ik, ze moest het ook kunnen, om de doodeenvoudige reden, dat anders geen eind zal komen aan de slavernij.
‘Je moet eruit komen,’ besloot ik een lang verhaal.
‘Bedoel je dus, dat ik hiermee moet ophouden?’
‘Ja.’
‘D'accord,’ zei ze eenvoudig, ‘dát wilde ik weten. Nu weet ik ook dat je me echt aardig vindt.’
‘Dat is zo,’
‘Dan kunnen we toch samen in dit bed slapen vannacht?’
‘Neen.’
| |
13
Ze keerde me de rug toe, maar bleef me over haar schouder heen aankijken, terwijl ze uit de kamerjas stapte. Ze zag er werkelijk uit als een volwassen vrouw, met brede stevige dijen. Misschien had ze al kinderen? Ik vroeg het haar maar niet.
Ze ging naar de klerenkast, haalde haar bh en broekje eruit en trok ze aan. Ze zei ondertussen:
‘Waarom niet? Ik vind je de aardigste man die ik ooit ben tegengekomen. En niet alleen maar omdat je me zomaar zoveel geld hebt gegeven. Waarom neem je me niet mee naar Holland? Daar is het leven veel beter dan hier, nietwaar?’
Ik dacht bij mezelf: ‘Dat is het aanbod dat mensen vroeger aan de slavenhalers deden: bovendien kan ik jullie allemaal toch niet meenemen in mijn eentje al zou ik je misschien beter behandelen dan de slavenhalers van vroeger.’
Ik zei:
‘Ik ga niet meteen naar huis. Ik zwerf.’
‘O ja, naar welke landen ga je allemaal? Heb je thuis een vrouw? Is ze mooi?’
| |
| |
‘Neen.’
‘Dan heb je er een nodig!’ En lachend knipogend: ‘Om voor je in te pakken. Wat doe je als ik niet wegga?’
‘Dan word ik boos.’
‘Wat doe je als je boos wordt?’
‘Ik zet je er hardhandig uit.’
‘Dat geloof ik niet!’ Ze kwam naast me zitten.
‘Ga alsjeblieft weg, lieve Gadisha,’ zei ik smekend.
Ze sloeg me hard op m'n dij met haar vlakke hand en zei kwasi boos:
‘Je bent daarnet met een vrouw gegaan. Ik voel het!’
‘Ja.’
‘Dus dat is het. Daarom! Met hún wel. En met mij - Was ze goed?’
Ik legde een vinger op m'n mond en zei: ‘Ssssst.’
‘D'accord. Ik vind je aardig. Alles wat je doet is goed en ik zal alles doen wat je zegt.’
‘Iets anders is niet mogelijk.’
‘Dat bedoel ik ook niet! Ik bedoel dat ik hiermee zal ophouden als je dat wilt. En je wilt het. Dus houd ik ermee op. Ik weet niet precies hoe het verder moet, maar ik zal wel zien. Misschien ga ik in de politiek!!? Je kunt nooit weten. Of misschien ga ik stelen. Iets moet je toch altijd doen?! Maar je zou dat ook niet willen, hè, dat ik ging stelen?’
Ik schud van neen.
‘D'accord. Dan blijft alleen de politiek dus over. Vechten,’ zegt ze, terwijl ze haar benen spreidt en met haar korte armen de geweerhouding aanneemt. ‘Trakatrakatrakatraka,’ zegt ze, haar denkbeeldige machinegeweer in de rondte draaiend, ‘zoals in Guinee Bissau en Mozambique. Iedereen dood.’ Ze duwt haar denkbeeldige geweer tegen me aan en ik laat me lachend achterovervallen. Ze is grappig zoals ze daar halfnaakt voor me staat met haar armpjes nog steeds in geweerhouding. In haar speelse ogen zie ik nu ook duidelijk haar jeugd.
‘Bedoel je dat,’ zegt ze, kwasi dreigend haar geweer op me richtend, ‘trakatrakatrakatraka boem boem boem? Zoals in Angola?’
‘Als het nodig mocht zijn.’
‘Het is nú al nodig,’ zegt ze. ‘Ook in Mali. Overal in Afrika.
| |
| |
Je hebt gelijk. Alles is in handen van de blanken hier in Afrika. Mooie huizen, mooie hotels, mooie banen. Waarom blijf je niet hier?! Dan ga ik met je vechten als je dat wilt.’ Ze laat haar geweerhouding varen: ‘Vertrouw je me?’
Ik knikte.
‘Heel heel erg?’
‘Ja. Waarom?’
Ze antwoordde niet direct, maar na een tijd zei ze weer:
‘Je hebt daarnet met een vrouw geslapen, nietwaar.’
‘Ja.’
‘Was ze goed? Ik bedoel, had je plezier met haar en heeft ze je móe gemaakt. Ben je tevréden?’
Ik antwoordde niet. Ze zei: ‘Je bent dus moé moé moé moé. Je kunt niet met me slapen al zou je het willen! Zó ben je niet! Ik geloof wel dat je het zou kunnen, want je bent pezig, je lijkt me een sterke man. Maar zó ben je niet. Je zou het niet willen! Bovendien heb je ook al veel gedronken.’
Ik voelde me opgelucht. Nu zou ze eindelijk weggaan. Maar ze zei:
‘Dus kan ik hier naast je blijven slapen? Zomaar, zonder dat we iets doen.’
Ik wilde wat zeggen, maar ze riep: ‘Je hebt gezegd dat je me vertrouwt en ik, dat ik alles zal doen wat je wilt en dus ook wat je níet wilt. We liggen hier samen in dit bed en er zal niks gebeuren. Ik vind je heel aardig en ik zal je nooit meer zien. Je kunt niet weigeren. Tu n'es pas si cruel!’
‘Je bent te aantrekkelijk voor-’
‘Sssssst,’ zei ze, ‘vertrouw me maar. Ik zou mezelf niet vergeven als er tussen jou en mij iets gebeurde. Je zou het heerlijk vinden, dat verzeker ik je wel, want mannen mogen me, maar je zou verdriet hebben en daarna niet meer aardig over me denken. Neen, dat beloof ik je.’
‘O.K.,’ zei ik en begon me uit te kleden. Ze kroop zo onder het laken. Toen ik me tot mijn onderkleren had uitgekleed aarzelde ik even om in het bed te stappen, maar ze riep, terwijl ze beide armen naar mij uitstrekte: ‘Wees niet bang. Kom maar.’ Ik moest lachen omdat ik het toch een gekke situatie vond allemaal en zij lachte ook hardop. ‘Ik doe je echt niks, ik bijt je niet. Ik laat je rustig slapen. Je zult 't zien.’
| |
| |
Ik kroop in bed naast haar en ze kwam snel tegen me aan en omhelsde me even heel hard. ‘Zie je? Ik doe niks.’ Daarna gaf ze een tik op mijn slappe penis en zei: ‘Goede nacht, lieve stouterd. Je hebt met een andere vrouw geslapen.’ Ze keerde me de rug toe en viel daarna snel in slaap.
Ik niet. Een hele tijd lang lag ik op m'n rug na te denken. Ik had het gevoel dat het goed was zo. Ik voelde me haar vader. Haar warme achterwerk tegen mijn dij. Ik kon dus in ieder geval van mezelf zeggen dat ik geen medeplichtige was. Medeplichtige aan slavernij, medeplichtige aan de armoe. Ik sliep in met de gedachte dat ik er goed aan gedaan had van het afscheidsbal van Wawili voor de koningin der Nederlanden weg te lopen. Zíj waren medeplichtigen. Ik niet!
| |
14
Toen ik wakker werd was ze weg. Ze had ook mijn kamerjas ingepakt en haar kleren uit de kast gehaald. Ik dacht haar nog bij het ontbijt te zullen zien en misschien samen met haar nog iets leuks te kunnen doen, maar toen ik in het kleine ontbijtzaaltje kwam was ze al weg. Ze had de manager, die zelf het ontbijt serveerde, gevraagd mij te vertellen, dat ze woord zou houden. Hij moest me ook veel groeten doen. Hij knipoogde terwijl hij 't zei. Hij wilde zijn typisch afrikaanse, vriendelijk bedoelde grapjes loslaten over haar en mij, zoals de avond tevoren, maar ik had daar nu geen zin in.
‘Is ze terug naar Mali?’
‘Weet ik niet. Ze was erg blij,’ voegde hij er met een nieuwe knipoog aan toe.
‘Ik hoop dat ze naar Mali is,’ zei ik terwijl ik van tevredenheid begon te lachen. ‘Ik hoop het.’
Omdat hij me wat onbeholpen bleef aankijken, niet echt begrijpend waarom ik lachte en omdat ik toch klaar was met mijn ontbijt, gaf ik hem een grote fooi. Toen lachten we langdurig en stompzinnig samen.
‘Weet je,’ zei ik bij het weggaan tegen hem: ‘Van de slavernij bevrijden we ons alleen door moed.’
Hij lachte toen hardop. Hij vond dat zeker een extra goeie.
| |
| |
| |
15
Ik ben Gadisha niet vergeten. Maar tot nog toe dacht ik aan haar steeds als meisje van veertien in mijn kamer toen. Nu, al een paar dagen, eigenlijk sinds ik op de Comoren het bericht van Wawili's dood hoorde, denk ik steeds aan het feit dat ze nu al bijna zestien is, bijna de leeftijd van mijn eerste liefde. Ik zie haar nog, met haar rijpe ontblote borsten op mijn bed in het Hotel Désiré zitten, wiebelend met haar benen, terwijl ze mij tracht te overtuigen, de benen gespreid, de armen in geweerhouding. Trakatrakatraka boem boem boem! Misschien heb ik me toch te goedkoop afgemaakt van de verantwoordelijkheid die ik over haar heb genomen. Al probeer ik dat zo weinig mogelijk te doen, geld geven om de misère die ik overal tegenkom te verlichten, omdat er eenvoudig te veel is - in dit geval had ik best een uitzondering kunnen maken; me iets meer interesseren voor haar school, dus haar onkosten betalen, eventueel zelfs met behulp van de krant of een andere instantie. Ik had overigens ook al eerder weer naar Mali gemoeten, om te zien wat de Volksrepublikeinse Chinezen, die zeer bescheiden, bij wijze van spreken, op kousevoeten, heel Afrika binnenkomen, daar nu precies uitvoeren. Ze schijnen zich vooral op te houden met bevloeiingswerken; maar doen ook andere dingen: De suikerfabriek die ze al jaren geleden in Dougabougou bouwden hebben ze vergroot en ze hebben een nieuwe gebouwd te Seribala. Nu de militaire regering van Mali een paar passen naar links schijnt te willen maken, zal die samenwerking tussen de Volksrepubliek en Mali zich wellicht veel sneller uitbreiden. Er is dus alle reden om na Songo, Mali te bezoeken. Bovendien is er wellicht ook een link te leggen tussen de activiteiten van Amadou Bakari, wiens fles na de dood van Wawili in de noordelijke bossen van Songo een guerrillabeweging is begonnen, en de Chinezen, die niet alleen in Mali, maar ook in talrijke andere landen van Afrika hun rustig uitziende
activiteiten ontplooien: Soedan, Dahomey, Togo, Nigeria, Ghana en zelfs in het Zaire van de zonderlinge Mobutu. Feit is, dat Bakari een tijdlang in China is geweest. Hij heeft daar landmeterij gestudeerd.
Ik heb natuurlijk weinig kans haar tegen te komen, daar- | |
| |
voor is Bamako te groot. En toch, ze zat daar op een soort huishoudschool, nietwaar? Er zullen er wel niet zoveel zijn in Bamako! Als het wáár is tenminste, wat ze vertelde! Hoe dan ook, de gedachte aan haar maakt dat ik sneller en opgewekter reis dan anders. Bovendien heb ik geluk met mijn aansluitingen. Van de Comoren (de franse kolonie van vier eilanden tussen Madagaskar en de kust van Afrika, die veel op de Antillen lijken: een eigen creoolse taal op basis van het portugees, en weinig grondstoffen!) naar Madagaskar, dat men het Engeland van Afrika kan noemen, omdat ze daar ook denken dat alleen hún eiland bestaat; de rest van de wereld is maar een hallucinatie. Maar mooie meisjes!! Ik stak over naar Mozambique en nam toen het vliegtuig naar Lagos. Om 07.00 uur, over enkele uren dus, neem ik de Air Afrique naar Songo. Het vliegtuig vliegt: Lagos, Accra, Abidjan, Freetown, Tamina. Ik hoop het tenminste, want tot gisteren was het vliegveld van Tamina gesloten. Gisteravond, na de begrafenis van Wawili, heeft Djalo Betò de noodtoestand weer opgeheven. Ik denk, om de oproer in het noorden voor de wereld te bagatelliseren en Songo's talrijke buitenlandse investeerders weer wat gerust te stellen. Songo's naam van een van de meest vooruitstrevende republieken van Afrika, dankt het aan de drastische liberale politiek, die Wawili sinds de onafhankelijkheid heeft gevoerd. Op verschillende plaatsen langs de Baï staan grote industriecomplexen. De geïnteresseerde investeerder krijgt niet alleen de grond vrij, maar ook zijn benodigde industriegebouwen als hij dat wil. Verder kan hij beschikken over een vrijdom van belasting van tien jaar, die zelfs, onder bepaalde omstandigheden, gerekt kan worden tot vijftien of zelfs achttien jaar! Alle winst uit die bedrijven kan volledig worden uitgevoerd en de staat van Songo wil vaak garant
staan om financieringen snel te doen verlopen. Waar de geïnteresseerde investeerder evenwel het meest van kan profiteren zijn de stabiele, op kunstmatige wijze zo laag mogelijk gehouden lonen. Dit laatste omdat het vakbondswezen direct gecontroleerd werd door Wawili, terwijl het begrip stakingsrecht een vloek was voor deze autoritaire president. Hij dankte zijn, zelfs binnen het kapitalisme gezien, zeer ouderwetse economische
| |
| |
opvattingen misschien vooral aan zijn studie aan de hogere handelschool te Parijs; ze schijnen daar aan die Ecole Normale namelijk de sociale component volkomen te verwaarlozen. Van de riante investeringsmogelijkheden hebben niet alleen de Fransen en Nederlanders, maar ook veel Duitsers, Amerikanen en Japanners gebruikgemaakt. Twee japanse fabrieken voor auto-assemblage en een franse, een aantal textielbedrijven uit Nederland, hebben er zich nog niet zo lang geleden gevestigd. Die textielbedrijven zouden, indien de lonen in Songo ook beter waren, niet eens zo'n slecht ding voor het land zijn: Menig toerist, die als aandenken een kleed met mooie exotische patronen uit Songo mee naar Europa neemt, ontdekt later tot zijn ontnuchtering het impressum: Made in Holland! Zonder het grote afzetgebied Afrika zou heel de textielindustrie in Nederland misschien nooit zo'n grote hoogte hebben bereikt! Duitsers, Amerikanen en ook Japanners hebben er voorts fabrieken voor arbeidsintensieve elektronische apparaten, zoals draagbare radio's, platenspelers enz. De werkloosheid in Songo is door al deze industriële vestigingen lager dan in menig ander afrikaans land, Ivoorkust misschien uitgezonderd, al is ze nog sterk aanwezig. Door de grote trek naar de hoofdstad - de bevolking is hier sinds de onafhankelijkheid verdubbeld-, niet alleen van Songolezen van het platteland, maar ook van gastarbeiders uit Opper Volta, Mali, Senegal en zelfs Ghana, waar het toch iets beter gaat tegenwoordig, zijn de woonomstandigheden in Tamina steeds deplorabeler geworden. De aanwezigheid van meer dan zestigduizend Europeanen, die veel hogere salarissen verdienen dan de Songolezen, heeft op schrikbarende wijze de levensstandaard omhooggejaagd! De trek naar de stad heeft verder ook de landbouw, die in Songo nooit erg hoog ontwikkeld was, sterk doen afnemen, waardoor er steeds meer schaarste heerst ten aanzien van de primaire levensmiddelen. Invoer uit andere landen, zelfs Europa en
Canada, voorziet daar wel wat in, maar maakt het leven ook steeds weer duurder.
| |
| |
| |
16
Hoe florissant het zakendoen voor Europeanen overigens is hier, blijkt wel uit het feit dat zelfs het monopolie dat de franse banken in vroegere franse kolonies doorgaans hebben behouden, hier doorbroken is: Naast de franse banken vindt men er amerikaanse, duitse, nederlandse en engelse (Barclay's Bank o.a. die in de vroegere engelse kolonies de voornaamste bank is). De Europeanen die je voortdurend in luchtige kledij op de terrassen van Tamina van de afrikaanse zon ziet genieten - als ze tenminste niet aan het strand liggen - moeten veel van muziek houden. Het is mij tenminste opgevallen hoe groot het aantal zaken voor geluidsapparatuur en platen in Tamina is. Het grappige daarbij is, dat ze allemaal willen suggereren dat ze veel van Songo houden. Je vindt Happy Songo (Sony), Songo Sound (Hitachi), terwijl Le Son Songo waar ik eens batterijtjes voor mijn Sony-recorder heb gehaald, de naam is waaronder onze dierbare Philips opereert. Je kunt er van alles kopen, van elektrisch draad tot televisietoestellen (Songo beschikt al jaren ook over dit zoethoudertje). Deze vestiging troont in het midden van het commerciële centrum, tegenover het grote kleurige plantsoen waar hongerig uitziende afrikaanse houtbewerkers hun kralen en maskers en voorouderbeeldjes staan te verkopen. Tamina heeft zelfs een eigen Agfa-laboratorium om kleurenfilms ter plaatse te ontwikkelen, wat een zeldzaamheid is in hoofdsteden van West-Afrika.
Ja, het nationaal inkomen neemt toe; het gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking is een van de hoogste in Afrika, maar als je in Tamina komt en je ziet de ellende in de arme afrikaanse wijken, dan vraag je je wel af wat de mensen, die over het stijgen van dat nationaal inkomen zo juichen, nu precies bedoelen. Wat mij betreft is het tot nog toe allemaal eenrichtingverkeer geweest tussen de investeerders en Wawili met zijn sprookjespaleis en zijn kastelen in Frankrijk! En de dood van deze ijdele man zal voor de krottenbewoners van Tamina niet veel verandering brengen, omdat zijn opvolger, de kleine, maar evenzeer gezette Djalo Betò, die ik me ook duidelijk herinner van het staatsbezoek van de koningin, in dit opzicht niet
| |
| |
anders is, behalve dan dat hij zich minder met vrouwen inlaat dan Wawili deed. Maar er zijn wel verschillen in gerichtheid tussen hen beiden. Wawili heeft in Frankrijk gestudeerd, was met een Française getrouwd en was ook een uitgesproken verdediger van franse belangen. Daarom kon hij zo volledig vertrouwen op franse militaire steun via het defensieverdrag dat hij bij de onafhankelijkheid met Parijs sloot. Dat deden trouwens de meeste voormalige franse kolonies, behalve Sekou Touré's Guinea. Een tijd geleden werd er dan ook op de Comoren gedemonstreerd voor een ‘Indépendance sans bases’: tegen het soort onafhankelijkheid dus dat maakt dat nu in Songo zo'n drieduizend man franse soldaten met zeker honderd gevechtsvliegtuigen klaar staan om in te grijpen. Het cruciale punt in de opstand is dus vooral wat deze franse troepen zullen doen. (Amadou Bakari, die kapitein is geweest in het songolese leger, heeft vóór de onafhankelijkheid trouwens ook in het franse gediend.) Hier begint de politieke kaart van Songo heel interessant te worden. Want Djalo Betò heeft in Amerika gestudeerd en is met een Amerikaanse getrouwd - men fluistert dat zijn bruid hem regelrecht door de Siaiee is geleverd-, die naast talrijke andere activiteiten ook een huwelijksbemiddelingsbureau leidt, zoals iedereen weet. Dat niet alleen. Betò, die chemisch ingenieur is, heeft jarenlang voor de amerikaanse esso gewerkt en heeft vóór Wawili hem, om welke duistere redenen dan ook, tot kroonprins maakte, de olieboringen van de esso voor de kust en in het woud in het noorden geleid. Die boringen hebben overigens succes gehad, maar tot werkelijke winning is men nog niet gekomen, omdat hier franse en amerikaanse belangen zo hevig op elkaar botsten, dat Wawili het winningscontract dat hij al bijna met de esso had getekend, voor onbepaalde tijd
heeft moeten opschorten. Niemand twijfelt er aan dat de moord op Wawili politieke oorzaken heeft! Verschillende mensen zijn op die verdenking al opgepakt. Maar van een bekentenis is nog geen sprake. Ook de ware toedracht van de moord is nog niet duidelijk. De voor de hand liggende mogelijkheid is Bakari, natuurlijk. Héél voor de hand liggend zelfs: Bakari laat Wawili vermoorden en begint tegelijkertijd zijn opstand! Maar er is
| |
| |
ook een andere, interessante mogelijkheid: Siaiee. De alomtegenwoordige central intelligence agency (cia), voor mij allang doodgewoon en alledaags: Siaiee, die voor ons mensen alle andere godheden aan het vervangen is! De te vroeg gekomen Grote Broer; de nieuwe godheid, die als het oogje in de driehoek van vroeger, ons vanuit het verborgene voortdurend in het oog houdt. Het is zeer aanlokkelijk om dit te veronderstellen omdat tegelijk met Wawili ook een Songolees en twee amerikaanse vrouwen zijn omgekomen. Hoewel de Siaiee nog niet bekend staat om zelfmoordenaars; zo ver schijnt de toewijding van de apostelen nog niet te gaan! En toch, twee amerikaanse vrouwen en een Songolees, samen met president Wawili, lijkt dat niet op een mooi geplande, zij het wreed verstoorde, presidentiële orgie voor vier personen? Als je zo door blijft gaan, kom je op de gekste vermoedens. Zo bijvoorbeeld, dat een van de Amerikaansen in kwestie de vrouw van Djalo Betò zelf was?! En dat daarom hun identiteit nog geheim wordt gehouden? Waarom niet?! Stel je de zaak eens als volgt voor: De Siaiee levert jaren geleden aan Djalo Betò via zijn huwelijksbemiddelingsbureau een agente als bruid. Een bruid die ook bij Wawili in de smaak moet vallen! Snap je? Wat heel wel mogelijk is, omdat het immers allang bekend is dat de Siaiee van alle afrikaanse presidenten, generaals en andere hoge pieten over wat ik zou willen noemen het liefdespalet of spectrum beschikt: een gedetailleerde beschrijving van hun smaak waar het vrouwen aangaat en van hun seksuele gewoontes. Dat weten we alláng! Welnu, mevrouw Betò papt aan met monsieur le president Wawili en zorgt dat Betò kroonprins wordt, met de smoes aan monsieur le president bv. dat Betò's gangen zodoende veel beter te controleren zullen zijn en zij beiden vrijer om de liefde te bedrijven. In werkelijkheid om de amerikaanse belangen in Songo
veilig te stellen, vooral ook in verband met de olie. Als Mr. Henry Kissinger (de nieuwe St. Petrus van onze nieuwe Heer) voor de itt al heel Chili ondersteboven haalt en o.m. daar ook een president laat ombrengen, waarom zou hij dan in siaieesnaam minder doen voor de veel machtiger oliemaatschappijen?!
Maar waarom zo'n gek hotel! Een hotel in Auberge, niet
| |
| |
eens een echte europese wijk! Helemaal geen sjieke omgeving voor de luxe-bewuste Wawili. De theorie van een orgie voor vier personen is aardig en past bij Wawili's persoonlijkheid, maar werkelijke kans om achter de waarheid te komen heb ik alleen maar in Tamina zelf.
| |
17
Toen ik gisteren op Ikejo aankwam werd ik zoals dat gewonte is in arme landen, omringd door een groep luidpratende taxichauffeurs, die een ware veldslag om mij leverden. Op die momenten geef je die burgerlijke professoren in de economie toch wel gelijk, die beweren dat het hele leven door schaarste wordt beheerst. Ik wilde helemaal niet met een taxi naar Lagos, omdat die rit bijna anderhalf uur duurt en je zo'n honderd nederlandse guldens daarmee kwijt bent. Geen zuinigheid van mij hoor, want ik heb tenslotte mijn onkostenrekening, maar mijn democratische gevoel wil dat overheden wanneer zij dingen als vliegvelden aanleggen ook rekening houden met de portemonnee van de kleine man. Bovendien is dat nieuwe vliegveld speciaal gebouwd voor het grote culturele festival dat dit jaar in Lagos zou worden gehouden en dat door het nieuwe bewind voor onbepaalde tijd is uitgesteld. Ik vind dat er gouvernementsbussen moeten rijden, verwend als ik ben door de klm, die dat voor een schijntje doet: van Schiphol naar Amsterdam niet alleen, maar ook naar allerlei andere steden. (Ik spreek tegenwoordig op een heel opzettelijke manier weinig goeds van Nederland, maar deze service van de klm valt, dacht ik, op geen enkele manier te bagatelliseren. Al laten ze je wel uren wachten op je koffer als je aankomt. Dat is dan weer helemaal niet zo koninklijk van die Koninklijke Luchtvaart Maatschappij!) De veldslag werd gewonnen door een Hausa-type, met slanke, pezige tijgerarmen en een puntig hoofd, gekleed in een wijd afhangende, ruwgeweven witte tuniek; met sandalen aan. Hij wist de anderen met geweldige duwbewegingen ver van mij af te houden en ontvoerde mij praktisch naar zijn wagen, wat hij gemakkelijk kon, want hij had mijn koffer daarheen meegenomen, dus moest ik hem wel volgen. Toen ik daarna zei dat hij me dan maar naar de halte van
| |
| |
een wilde bus moest rijden, als er geen officiële bus was, maakte hij eerst groot misbaar en daarna loog hij dat er helemaal geen bussen naar Lagos gingen; officiële noch wilde. Ik zei daarop: ‘Ik meen me wel te herinneren dat vroeger-’
‘De burgeroorlog heeft alles veranderd, meneer. Alles.’
‘Maar ik ben hier ook na de burgeroorlog nog geweest. Het nieuwe bewind misschien?’
‘Neen, zelfs als die bussen reden, zou ik u dat toch afraden. Ach neen, met uw koffer en alles. U bent een heer, nietwaar. Zo'n bus is voor het gewone volk, dat als sardines in een blik op elkaar gepakt zit. Dat daarvan houdt, begrijpt u? Bovendien bestelen ze u! Er wordt verschrikkelijk geroofd in Nigeria. U wist dat toch wel?! Laat me u maar rustig rijden. Ik heb het beste met u voor. En als u me niet gelooft: Vanavond worden er weer een paar terechtgesteld. Zal ik u erheen rijden? Dan kunt u zelf zien, dat ik niet lieg.’ Hij klopte me talrijke malen op de schouder. ‘Het is in het voetbalstadion. Wilt u erheen?’
Die verhalen deden het 'm wel en ik stapte dus in. Daarna heeft hij me inderdaad naar het stadion gereden waar die middag - ik heb me vergist, zei hij - twee mannen die met geweld een bijkantoor van Barclay's bank hadden beroofd, waren doodgeschoten. Er staat in The Nigerian Tribune van vanochtend, dat ook nieuws over Songo bevat, een grote foto van die terechtstelling met twee zeer triest neerhangende hoofden (precies de goede en de slechte moordenaar maar zonder Christus in het midden) en daarachter een tot de nok toe gevuld stadion. Dat doet me denken aan de foto's van de honderden gevangenen, die na de coup van de chileense generaals in 1973, in het voetbalstadion van St. Jago werden samengedreven. En dan te bedenken dat er mensen zijn die beweren, dat sport en politiek niets met elkaar te maken hebben! Of politiek met cultuur!
Mijn brutale, leugenachtige chauffeur Ali bracht mij naar het Bristolhotel in de St. Marcusstreet, het centrum van Lagos en bood zich aan om mij vanochtend ook weer naar Ikejo terug te rijden. ‘U moet er om zes uur zijn? Dan ben ik om vier uur bij u. Verlaat u zich maar op mij!’
| |
| |
Om zeker te zijn dat ik geen grappen zou uithalen met officiële of met wilde bussen is hij vóór het hotel in zijn auto blijven overnachten, om tegen vier uur inderdaad op mijn deur te komen kloppen. Veel te vroeg eigenlijk. ‘Ik ben extra vroeg gekomen omdat ik uw vriend ben,’ zei hij. ‘Dan weet ik zeker, dat u uw vliegtuig niet mist. Dat zou jammer zijn.’ Hij vroeg of hij bij mij zijn mond mocht spoelen, want dat had hij nog niet gedaan. Zijn tanden poetste hij ondertussen voortdurend op de afrikaanse manier, met een stuk al of niet zoethout, waarvan hij ook telkens verwoed spaandertjes afbeet en in mijn kamer uitspuugde.
‘Gaat u maar rustig douchen, meneer, ik pak uw koffer wel voor u in.’ Door dat aanbod dacht ik ineens weer aan Gadisha en tamelijk bruusk zei ik dat dat niet hoefde; dat hij maar beneden in de hal op mij moest wachten.
Daar had hij geen zin in. Ik werd als het ware door hem gegijzeld. Beneden wilde hij mij ook naar de eetzaal achtervolgen, nog steeds met zijn natuurlijke tandenborstel in zijn mond, en links en rechts spugend, maar de portier, die hij eerder met een smoesje verschalkt had om naar mijn kamer te kunnen gaan, belette het hem. Ik moet zeggen dat ik, hoewel ik zijn harde manier van dienstverlening niet zo prettig vond, toch bewondering had voor het feit dat hij de pluche omgeving van dit hotel waar vooral de bemiddelden komen - daarom had hij mij er ook heen gebracht, had hij gezegd - volkomen aan zijn laars lapte. Ik nam daarom wat broodjes voor hem mee, want hij had ook nog niets gegeten.
| |
18
Nu rijden we op de hobbelende, kronkelende, zeer drukke en zeer stoffige weg langs de brede Lagoon die door Lagos stroomt. Hij kauwt gelukkig op zijn broodjes, draait zich telkens om en praat met volle mond tegen mij. Ik heb de indruk dat hij dat doet om zich voortdurend ervan te vergewissen dat ik er nog steeds zit. Ik vind het best, als hij me maar niet telkens z'n vriend noemt en niet zoveel zijn best zou doen om mij ervan te overtuigen dat hij alleen maar het beste met mij voor heeft. Het is een even begrij- | |
| |
pelijke als vernederende activiteit, die natuurlijk voortvloeit uit zijn benarde levensomstandigheden, maar het geeft mij weer dat vervelende gevoel van medeplichtige. Ik wil gewoon het idee hebben dat ik op een zeer onpersoonlijke manier in een willekeurige taxi zit, die me naar het vliegveld rijdt. Meer wil ik op dat moment niet weten. Om dit te bewerkstelligen grijp ik naar de kranten die ik bij me heb. The Nigerian Tribune, die ik net heb gekocht, en een oud exemplaar van Le Monde, dat ik al in Madagaskar heb opgepikt. Ik begin met Le Monde en herlees het geschreven portret van Wawili dat bij het nieuws van de aanslag op hem wordt gegeven. Bepaalde gedeelten leg ik meteen in vertaling vast op mijn zakbandrecorder:
‘Kort na de onafhankelijkheid van zijn land besloot Wawili dat de drie partijen die Songo telde een dynamische ontwikkeling van zijn land in de weg stonden. Hij introduceerde het eenpartijenstelsel met hemzelf aan het hoofd van de pds (Parti Démocratique du Songo) - whát's in a name! - en muilkorfde Songo's reeds zwakke vakbeweging nog meer. Hij breidde zijn persoonlijke macht uit door naast de functie van regeringsleider ook enkele ministeries onder zijn direct beheer te brengen.’ Het artikel weidt dan uit over Wawili's promiscueus seksueel leven, over zijn bezittingen in Frankrijk, en over zijn volledig liberaal-kapitalistische opvattingen, die de westerse investeringen en het toerisme in Songo in korte tijd zo massaal hebben doen toenemen. Het beschrijft uitvoerig de sjieke hotels die de laatste jaren in Tamina zijn gebouwd - ‘de torenhoge gebouwen met prachtig inheems houtwerk’ - en schrijft dat er sprake was dat Wawili, evenals Houphouet-Boigny van Ivoorkust, met wie hij veel overeenkomsten vertoont overigens, van plan was zelfs een kunstijsbaan in Tamina aan te leggen. Het artikel gaat dan verder: ‘Als je door de mooie residentiële wijk van Tamina wandelt, waar zich het prachtige paleis van Wawili bevindt, waan je je in een grote, europese stad, in plaats van in Afrika, tenzij Zuid-Afrika, want de prachtige gerieflijke hotels in dit land doen in het algemeen ook aan de machtige hotelketen van Zuid-Afrika denken. Er is overigens nog één grote overeenkomst tussen Zuid-Afrika en Songo (Wawili was indertijd met Ban- | |
| |
da en Houphouet-Boigny, ook één van de voorstanders van een dialoog met dit land!): het grote verschil in welzijn tussen europese en afrikaanse wijken. In de afrikaanse wijken zijn de wegen doorgaans niet geasfalteerd, de huizen klein en ongerieflijk; vaak ook zonder licht, toilet en stromend water, terwijl de vuilnisophaaldienst hier
in het geheel niet schijnt te bestaan. Dit alles is des te schrijnender omdat juist in deze arme wijken talrijke bars en nachtclubs zich bevinden - waarvan een groot aantal door Fransen wordt gedreven - die de hele nacht openblijven, en die de afrikaanse arbeider snel van het weinige geld dat hij in Tamina kan verdienen, afhelpen. En als de bars en clubs dat niet doen, dan doen de prostituées daarin het wel. Die trekken vanuit heel West-Afrika naar Ivoorkust en Songo, waar ondanks een schrijnende uitbuiting, een, zeker in afrikaanse ogen, relatieve welvaart heerst.’ Dan volgt een heel leuk stukje bij wijze van afronding van het geschreven portret: ‘Een mondaine man was hij, geliefd bij afrikaanse zowel als bij europese vrouwen, die hem erg charmant vonden. (Ook de koningin der Nederlanden schijnt dit te hebben opgemerkt tijdens haar officiële staatsbezoek aan Songo anderhalf jaar geleden!) Hij bezat inderdaad een dichterlijke, zij het lichtelijk ouderwets aandoende flair, die hij tijdens zijn studie in Frankrijk moet hebben verworven; deze eenvoudige zoon van een houtkapper uit Midden-Songo. Die liefde voor cultuur maakte dat hij zich jaarlijks in vol ornaat (bij voorkeur een militair uniform vol ridderordes) liet schilderen. Van elk schilderij werden dan weer foto's gemaakt die door het hele land gingen; een gewoonte die hij deelde met bv. Zaire's president Mobutu. Maar Wawili ging niet zo ver dat hij een rechtstreekse persoonsverheerlijking toeliet. Toen ik het eens met hem over deze gewoonte had vertrouwde hij mij toe, dat hij het uitsluitend deed om de songolese schilderkunst te stimuleren. Dat is misschien ook waar: het zijn uitsluitend songolese kunstenaars, die de eer hebben gehad de president te mogen portretteren! We moeten trouwens oppassen niet al te zeer op een dergelijke gewoonte neer te kijken, want onze eigen koningen en prinsen waren er nooit zo afkerig van. Stapt u alleen maar naar het Louvre! Goya bv.
heeft tal- | |
| |
rijke schilderijen van de spaanse koningen gemaakt. Deze figuren, die allen Carlos schijnen te heten, met hun magere, door bloedarmoede of spaans mysticisme gepijnigde gezichten, waren overigens op geen stukken na zo'n charmant model als de weldoorvoede Gaston Senyo Wawili!’ Over Bakari staat er alleen, dat hij niet zo lang geleden in Mali een revolutionaire beweging heeft opgericht, fles (Front de Libération Economique du Songo). Een geschreven portret van hem wordt voor de toekomst beloofd. Leuk, omdat ik Amadou Bakari al heb ontmoet! Vier jaar geleden brachten songolese studenten die ik rondom Montparnasse in Parijs ontmoette hem met mij in contact: Een wat ascetische, lange man van een jaar of vijftig. De geschiedenis van het jaarlijkse schilderij in Le Monde heb ik ook eerder van hem gehoord. Hij was ziedend over de dialoogpolitiek, die Wawili wilde gaan voeren, met zelfs plannen om Zuid-Afrika te bezoeken! ‘Hij hoopt zo de Nobelprijs te kunnen winnen,’ zei Bakari toen tegen mij. ‘De Nobelprijs voor de vrede. De man is zo verschrikkelijk ijdel!’
Ik heb dat later allemaal in een van mijn eerste artikelen over Songo geschreven. Toen ik daarop weer voor een visum bij de houtfabrikant in Amsterdam-West aankwam, werd mij dat geweigerd. Ik ben toen heel opzettelijk in die hele houtkapgeschiedenis gedoken en heb daarover gepubliceerd. Voor het staatsbezoek van de koningin aan Songo kreeg ik dat visum na veel aandrang van mijn krant tenslotte toch, met het verzoek mijn leven te beteren en voortaan ook de positieve dingen van Songo te zien. Nou ja, als die er zijn... Ik had overigens verwacht dat Bakari veel eerder iets zou ondernemen, of een van de andere strijdvaardige Songolezen die ik nu en dan ben tegengekomen. Sommigen hebben mij zelfs zeer opstandige strijdgedichten ter hand gesteld, die ik zo nu en dan in mijn artikelen ook aanhaal. Omdat ik van Bakari een tijdlang niets meer hoorde, nam ik aan dat Wawili hem definitief had uitgeschakeld. Eerder al had hij een paar jaar in de gevangenis gezeten omdat hij een pamflet had geschreven tegen de grondspeculaties aan de kust, waar steeds meer verbouwers van kokospalmen in verband met de bouw van nieuwe toeristenhotels van hun grond worden verdreven. Nu blijkt
| |
| |
dus dat hij helemaal niet is uitgeschakeld maar zich in China heeft voorbereid op een definitieve revolutie tegen Wawili en zijn kliek. Makkelijk zal hij het volgens mij niet hebben (al vermeldt een engelse krant dat hij veel steun heeft in de landmacht, waarin hij zelf gediend heeft, en dat er kans bestaat dat een groot deel van de officieren in dit onderdeel met hun manschappen naar hem overlopen) want de president beschikte naast het officiële leger van zo'n 10.000 man, waarvan 7.000 man landmacht, ook nog over een goedbetaald en daarom trouw eigen legertje van een tweeduizend man, dat bovendien ook nog hoofdzakelijk uit Wawili's eigen stamgenoten bestond. Het een en ander hangt natuurlijk wel af van de vraag of Djalo Betò, die geen Peul was naar ik meen, toch de trouw van dat legertje kan winnen of gebruik weet te maken van diens wens Wawili's dood te wreken. Aangenomen dan dat Djalo Betò niet zelf in het komplot tegen zijn voorganger zat! Maar dat lijkt me voorlopig niet zo waarschijnlijk. Dan is er dus nog de mogelijkheid van het ingrijpen van de Fransen; tegen hun moderne vliegtuigen zal Bakari niet veel kunnen uitrichten. Zonder russische steun althans. Het lijkt me namelijk vanwege de chinees-russische rivaliteit niet voor de hand liggend, dat hij zich tegelijk zowel van chinese als van russische steun heeft weten te verzekeren. Zeker weten doet niemand hier iets natuurlijk! Of maar een ding: Als die moord op Wawili niet een op zichzelf staande zaak is, maar werkelijk door Bakari gepland is om samen te vallen met het begin van zijn guerrilla in het noorden, dan is dat een verbazingwekkend handige politieke zet geweest! Immers, met Wawili dood, zullen de Fransen niet één twee drie hun soldaten gaan inzetten om Djalo Betò in het zadel te houden. Dat zou zeker niet in hun voordeel zijn. Je hebt daarom best kans dat ze zich geheel afzijdig houden of zelfs, wie
weet: Bakari heimelijk gaan steunen! Naar alle waarschijnlijkheid zal Bakari afwijzender staan tegenover samenwerking met Amerikanen dan met Fransen, al zullen zijn voorwaarden heel anders zijn dan die van Wawili, die behalve voor wat betreft de eis van militaire hulp, de Fransen niets in de weg legde. De consul van Songo in Mozambique, die mij mijn visum heeft
| |
| |
gegeven deze keer, heeft het misschien veel te licht gezien allemaal: ‘Het gaat om een handjevol communistische bandieten,’ zei hij, ‘die met behulp van China en Libië en anderen een avontuur in Songo willen beginnen om het land in ellende te storten. Maar het zal hun niet lukken. We hebben de opstand binnen vierentwintig uur neergeslagen en Bakari en consorten geëxecuteerd! De franse troepen hebben we daarvoor helemaal niet nodig!’
| |
19
‘Wishful thinking’ denk ik nu bij mezelf en intoneer om dit te onderstrepen een variant van een gedicht van de nederlandse dichter Werumeus Buning, waarmee ik op reis vaak allerlei gekke dingen uithaal om mezelf te amuseren:
In de taxi: ‘De tijd vergaat met lezen,’ zeg ik,
‘Als ik bij jullie ben, zijn jullie allemaal al dood.’
(De beginregels in het origineel zijn:
In de trein: De tijd vergaat met dromen
Als ik bij je ben, ben ik dichter bij mijn dood.)
Een lekker ritme dit gedicht, dat ik tijdens mijn schriftelijke hbs eens heb moeten parafraseren zoals dat heet, maar veel te pessimistisch; helemaal niet te vergelijken met revolutionaire poëzie van veel jonge afrikaanse dichters die ik ken; die schreeuwen om hun bevrijding, om hun toekomst. Ik wil verder gaan met The Nigerian Tribune, als Ali me weer stoort.
‘Yes, Sir?’ zegt hij. Hij heeft zijn broodjes op en laat het stuur los om zijn handen aan zijn tuniek af te vegen.
‘Ik heb het niet tegen u,’ zeg ik, ‘en let alsjeblieft op de weg.’
‘Geen zorgen, Sir,’ zegt hij, terwijl hij mij met een voldane glimlach aankijkt; zijn lange rechterarm legt hij over de hele lengte van de voorbank. ‘Geen zorgen, Sir. Wat zei u daarnet?’
‘Dat je op de weg moet letten!’
‘Daarvóór, Sir.’
‘Ik praatte niet tegen jou, maar tegen mezelf.’
Hij trommelt op de bank terwijl hij mij in de spiegel blijft beloeren. Dan draait hij zijn hoofd om en lacht hardop terwijl hij mij met zijn witte, wakkere en brutale ogen aankijkt.
| |
| |
‘Kijk vóór je, Ali,’ zeg ik weer, slecht op mijn gemak door de grote stofwolken die volgeladen vrachtwagens en kermende auto's overal om ons heen doen opgaan, waardoor de weg soms nauwelijks is te zien. Hij gehoorzaamt snel, omdat mijn stem boos klinkt, wat voor hem de mogelijkheid inhoudt dat ik tenslotte toch besluit uit te stappen. Wat voorzichtiger zegt hij:
‘Neen, Sir, u spreekt niet tegen uzelf.’
‘Neen?’
‘Neen, Sir, u praat in uw microfoon. Sir, u bent aan het schrijven. Wij Afrikanen zijn slim, Sir. Ik heb u op de heenweg de hele tijd al geobserveerd. Ik dacht eerst dat u zat te bidden, want dat kan natuurlijk, maar ik geloofde het toch niet, Sir. De hele nacht heb ik erover zitten piekeren in de auto. Maar nu weet ik het. U hebt een recorder bij u! Bent u journalist, Sir? U mag het mij best vertellen hoor, want ik heb het beste met u voor.’
Als ik beaam zegt hij weer, nu van blijdschap ook toeterend: ‘Wij Afrikanen zijn slim, Sir. Ik had het eigenlijk direct al door, Sir, al moet het een heel kleine recorder zijn; en al heb ik ze nog niet zo klein gezien. Enfin, u bent een goede journalist. En ik een goed chauffeur. Ik breng u veilig naar Ikejo.’
Ik lach in mezelf. Het kleine apparaat dat ik eens op een tentoonstelling voor elektronica in Duitsland heb gekocht, brengt vaker met zich mee, dat mensen denken dat ik tegen mezelf aan het praten ben, dat ik dus een beetje geschift ben. Maar dat is hún zaak. Ik leg er mijn kleine invalletjes op vast, hoef niet voortdurend naar pen en papier te zoeken, die ik toch voortdurend kwijt ben en heb ook nooit meer stijve vingers van het vele schrijven. Om niet te spreken van de spontane interviews, die ik zo allerlei mensen kan afnemen, ook zonder hun toestemming, want het microfoontje, dat ik meestal aan een koord om mijn hals draag, is plat en verdwijnt geheel onder mijn hemd als ik dat wil. Een handig ding ook voor plaatsen waar je niet mag fotograferen. Je doet dat dan mondeling! Zelfs wat geroezemoes alleen maar, is voor de beschrijving van een bepaalde gebeurtenis soms een reuze geheugensteun.
| |
| |
‘Sir,’ zegt Ali weer, ‘zijn we vrienden?’
Ik denk: ‘Daar komt de aanval.’ ‘Neen,’ zeg ik dus.
‘Neen!?’ roept hij verbouwereerd uit. ‘Ik heb toch zo goed voor u gezorgd?!’
‘Daarvoor betáál ik je, Ali, en niet zo weinig ook.’
‘Maar ik heb de héle nacht voor uw hotel staan wachten, Sir. Zoiets doe je toch alleen maar voor een vriend, Sir.’
‘Neen, Ali, je...’
Hij mindert vaart, stopt, spreidt de armen uit en begint te protesteren. Hij doet echt alsof hij een beetje kwaad is. ‘Sir,’ zegt hij, ‘u doet me verdriet als u zegt dat ik duur ben. Trouwens, ik zal u helemaal niets rekenen als u mij het apparaatje cadeau doet.’
De aanval dus. Ik pareer eenvoudig:
‘We komen nog te laat als je niet opschiet.’
Hij start, trekt op en begint het daarna op een andere manier, je zou kunnen zeggen, met een omtrekkende beweging, te proberen. (Tenslotte was Hannibal, de uitvinder van de omtrekkende beweging, een Afrikaan!)
‘Het zou een goed teken van vriendschap tussen Europa en Afrika zijn, als u mij dat apparaatje cadeau gaf; voor al mijn goede zorgen-’
‘Ik kom niet uit Europa, maar uit Curaçao.’
‘Curaçao, waar is dat, Sir?’
‘West-Indië.’
‘Aha, West-Indië? Jamaica, Sir?’
‘Neen, Curaçao.’
‘Een teken van vriendschap tussen Curaçao en Afrika dan, Sir, het maakt niet uit. Vriendschap moet er zijn tussen de werelddelen!’
‘Ach kom,’ zeg ik, ‘je hebt zoiets helemaal niet nodig. Je bent toch geen journalist. Om je te amuseren kun je beter een transistorradio kopen of een grotere recorder. Die zijn niet zo duur. Met wat ik je betaal-’
‘Ach sir, denkt u werkelijk dat ik dat ding alleen maar wil hebben om me mee te amuseren?! Neen, neen, u ként Afrika niet! Afrika is een land van vriendschap! Wij houden van vriendschap, van mensen die aardig zijn! Begrijpt u? Als u me dat ding geeft, dan laat ik het aan mijn vrienden en familie zien.’ Hij onderzoekt het effect van zijn woor- | |
| |
den eerst even in zijn spiegel. ‘Ik zeg kijk,’ gaat hij daarna verder, ‘dit heb ik nou van die aardige meneer Lopes gekregen. Die meneer Lopes uit Curaçao is een héél goed mens. Begrijpt u? Dan denken ik en mijn familie en vrienden allemaal goede dingen van u. En dat maakt u stérk; gelúkkig!’ Hij kijkt me lachend aan. Als hij ziet dat die aardige gedachten helemaal geen indruk op me maken, zegt hij: ‘Sir, u bent journalist. Dat is iemand die lééft van het nieuws, nietwaar? Als u me dat apparaat geeft, kan ik allerlei zaken hier voor u opnemen en aan u opsturen. Dan blijft u op de hoogte van wat er in Afrika gebeurt; van het festival straks en van alles, dan wordt u een nóg beter journalist, want ik weet zeker dat u nu al een goede journalist bent. Dan verdient u nog heel veel meer geld! Ik heb het beste met u voor. En we moeten elkaar helpen, Sir. Geld verdienen! Sir, er doen meer dan 25.000 mensen mee aan dat festival. Het is nu wel even uitgesteld, maar het gaat natuurlijk gauw weer door. Dat weet ik zeker!’ Hij trommelt met zijn rechterhand op de bank (terwijl ik me nog steeds zorgen maak over de stofwolken overal om ons heen) en attakeert daarna verder: ‘En omdat u een goed mens bent stuurt u me natuurlijk geregeld een kleinigheid over voor de moeite. Nieuwe bandjes voor het apparaat en een kleinigheid voor mezelf. Meer niet.’ Hij kijkt me glimlachend smekend aan, maar ik beantwoord zijn blik heel
onbewogen. Als hij Hánnibal is... dan is mijn naam niet voor niets Sesa, papiamentu voor Cesar!
‘Hoeveel kost-ie eigenlijk, Sir?’ vraagt hij zwakjes.
‘Een paar malen meer dan wat ik je moet betalen. Misschien meer dan deze hele oude auto van je. Dus laat me nu met rust en kijk voor je!’
Dat is onvriendelijk, maar doelbewust. Iedereen op de wereld denkt steeds slimmer te zijn dan de vreemdeling. Ook in Afrika. Ik heb er vooral zo'n hekel aan, omdat ik nooit helemaal over de teleurstelling heenraak dat hierbij mijn kleur er niets toe doet. Een hopeloze situatie, omdat ik vroeger vaak dacht, ‘als ik ooit Afrika bereik ben ik eindelijk thuis. Daar is iedereen zwart als ik; val ik dus ook nooit meer op. En nu val ik hier toch op ondanks mijn kleur! Het hoopgevende is wél dat zij dus duidelijk minder
| |
| |
dan Europeanen, Amerikanen enzovoort, in kleuren denken.
| |
20
Hij laat me even weer met rust en ik maak van de gelegenheid gebruik het nieuws over Songo in The Nigerian Tribune beter te bekijken. Ik zie dat ik mijn eerder geconcipieerde theorie over de aanslag moet herzien. Er staat namelijk een drie-kolomsfoto in het artikel, van Djalo Betò met zijn amerikaanse vrouw, gemaakt tijdens de plechtigheid van gisteren - direct na de begrafenis van Wawili - waarbij hij als nieuwe president is beëdigd. Verder in het verslag staat dat de twee omgekomen vrouwen niet twee Amerikaansen zijn, maar een Amerikaanse en een Nederlandse! De namen staan erbij, maar geen foto's. De Amerikaanse heet B. Owen, de Nederlandse H.C. Prior. Tiens, Prior! Dat is een hollandse naam, die ik goed ken; een bekend programmamaker van de radio heet zo. Maar volgens mij heet hij Karel Prior, met een K en niet met een C. Carel Prior dus. Dat is hoe dan ook een mán! Zou het dan om een mán gaan? Het is niet helemaal ondenkbaar dat Karel Prior als follow-up van het koninklijk bezoek weer een programma over Songo is gaan maken. En toevallig net in Hotel Tamina logeerde waar Wawili is opgeblazen. Wat jammer voor Karel als hij het is! Ik vond hem altijd zo'n aardige man! De onduidelijke berichtgeving is misschien te wijten aan het feit dat Djalo Betò waarschijnlijk al een even scherpe perscensuur handhaaft als zijn voorganger. Ik bekijk zijn foto beter. Korter en gezetter dan Wawili, blokkiger en zeker geen ladykiller, met zijn vierkante hoofd en hoekige gezicht. Zijn vrouw lijkt jonger, maar toch niet zo'n schoonheid dat zij Wawili, die om zijn goede smaak waar het zijn liefdesspectrum betrof, bekend stond, zo één twee drie in vuur en vlam kan hebben gezet. Mijn Siaiee-theorie wankelt helemaal als ik verder lees. Als hoofdverdachten worden twee Ieren vastgehouden. Twee Ieren! Wat hebben Ieren nou in Songo
te zoeken? En waarom zouden ze Wawili om zeep willen brengen? Misschien zijn ze gepakt uit een stukje radicaal-afrikaanse logica? Zo van: die Ieren leggen in Ierland en
| |
| |
Engeland overal zoveel bommen, dat als zij in de buurt zijn als er een bom ontploft, zíj het ongetwijfeld ook gedaan moeten hebben?! Geheel onlogisch hoeft deze afrikaanse (of is het antilliaanse?) logica niet te zijn. Er zijn, vooral in het kleinbedrijf in Songo, zoals in de klerenwinkels, restaurants, bioscopen, veel Egyptenaren, Libanezen en Syriërs. Connecties tussen de palestijnse beweging, tussen Libië en de ira van Ierland, zijn bovendien allang vastgesteld. En sprak de consul van Songo in Lourenço Marques niet van een avontuur dat gesteund wordt door Republikeins China en Libië? Er is dus toch een link, waarbij zeg maar Gadafi van Libië via zijn mensen in Songo aan de ira wapens levert, terwijl zij in dit geval via hem een dienst hebben bewezen aan Bakari? Bakari is misschien ook moslim? Het kan, de mensen in het noorden van de meeste westafrikaanse staten zijn heel vaak moslim, en Bakari komt daarvandaan. Bovendien heeft hij een beetje een arabisch uiterlijk!
Zoetjesaan begin ik te denken dat het eigenlijk veel zinniger zou zijn geweest eerst naar Mali te gaan om verse informatie over Bakari en de beweging die hij daar heeft opgebouwd, op te pikken. Misschien zie ik Gadisha dan ook weer meteen. Maar daar is nu niets meer aan te doen. Goed, voorlopig dus ook rekening houden met een connectie tussen de ira en de beweging van Bakari, hoe ingewikkeld dat de zaak ook maakt. Hopen dat dit bericht straks ook weer niet vals blijkt te zijn. Met de dode Nederlandse vervliegt mijn Siaiee-theorie verder, want een Siaiee-combinatie tussen een Nederlandse en een Amerikaanse om Wawili om zeep te brengen zie ik niet zo zitten. Of toch wel? Amerika en Nederland werken toch ook samen in de navo?! En sexorgieën zijn in Nederland misschien zelfs gewoner dan in Amerika! O, je kunt over dit aspect fantaseren zoveel als je wilt, bv. dat een amerikaanse Siaiee-agente (wat dan die voor mij onbekende B. Owen zou moeten zijn) Wawili verleidt tot een sex-partijtje; waarbij ook een Nederlandse - zo'n Xaviera Hollander-type (of zijzelf onder een valse naam!) - komt opdraven, zogenaamd om Wawili te bewijzen dat de seksuele hegemonie allang niet meer bij de Fransen zit, gesteld dat deze die ooit heb- | |
| |
ben bezeten, zoals alle priesters ons eeuwenlang hebben wijsgemaakt! In werkelijkheid om Wawili te laten opblazen. Dan zou de dood van die anderen eenvoudig een ongeluk zijn? Een dode Nederlandse is mij, hoe dan ook, als ik het zo mag zeggen, welkomer dan twee dode Amerikaansen. Mijn verslag zal daardoor in Nederland meer aandacht trekken. Als het geen Nederlandse is maar mijn populaire collega Karel Prior, dan helemáál!
| |
21
‘Ja Ali?’
‘Mag ik uw recordertje eens zien, Sir?’
Een nieuwe aanval.
‘Er is niets bijzonders aan te zien.’
‘Ach, Sir.’
Ik haal het apparaat dat niet groter is dan een pakje sigaretten uit mijn binnenzak. Nu we het vliegveld naderen is het verkeer zó druk, dat hij toch voorzichtiger is. Hij bestudeert het eerst in zijn spiegel en draait zijn hoofd daarna enkele malen om.
‘Mag ik hem even vasthouden, Sir?’ vraagt hij klagelijk.
‘Neen!’
‘We zijn toch vrienden, Sir.’
‘Als je niet zo vaak zegt dat we het zijn, kunnen we het ooit eens worden.’
Bij het afrekenen geef ik hem een forse tip, blij dat ik nu definitief van hem af zal zijn, want hij heeft me zoetjes-aan het onveilige gevoel gegeven dat hij werkelijk niet van plan is mij met mijn apparaat te laten vertrekken.
Zijn aanbod om mijn koffer naar de passagiersafhandeling van Air Afrique te dragen, sla ik met beslistheid af. Ik geef hem tot afscheid wel een hand, die hij ineens heel aangedaan aanpakt en lang en slap blijft vasthouden.
‘Waarom bent u ineens zo boos, Sir?’
‘Ik ben niet boos, Ali.’
Ik kan hem moeilijk vertellen dat ik denk aan mijn voorouders die door slimmeriken als hij aan europese slavenhalers moeten zijn verkocht, nadat ze zich hadden laten vangen door veel vriendelijke ‘we are friends, we are friends’. ‘We are friends’, mijn teen dus. Mijn grote teen!
| |
| |
‘I'll write to you,’ zegt hij daarna, als een hond nog even achter mij aan schuifelend.
Ik zeg: ‘O.K., Ali, I'll write to you too.’
| |
22
Overal in het speciaal voor de festijnen pas klaargekomen stationsgebouw van Ikejo lopen militairen in groene battledress rond met revolvers op de heupen. De gloednieuwe regering van Nigeria neemt dus het zekere voor het onzekere. De normale dreigende houding van de paspoortcontroleurs, waarmee afrikaanse landen schijnen te willen benadrukken dat ze echt onafhankelijk zijn, wordt daardoor versterkt. Je durft in hun buurt nauwelijks te praten, uit vrees dat er dan onmiddellijk iets in je paspoort niet blijkt te kloppen. Mijn Nederlanderschap, mijn nederlands paspoort, beter gezegd, dat mij in veel niet-afrikaanse landen bijna een voorkeursbehandeling bezorgt (Nederland maakt, door de wanverhouding van zijn talrijke multinationals tot zijn eigen grootte, vaak de indruk in het buitenland van een soort wonderland of waterhoofdig land; hoe dan ook een land om je zeer over te verbazen of om een tikje bang voor te zijn, zoals je soms ook juist het bangst kan zijn voor de kleinste insekten) maakt mij in Afrika, zowel bij aankomst als bij vertrek, altijd tot een nogal onbetrouwbaar sujet, dat heel lang en nadrukkelijk wordt bestudeerd vóór men hem zijn documenten teruggeeft. Misschien heeft het te maken met de manier waarop ik mijn haar draag, met mijn kleding - ik draag nu een blauw namaak arbeiderspak-, misschien is het dat extra geduld en de daardoor toch spottende houding die ik aanneem tegenover ambtenaren in het algemeen, waardoor ze jou al gauw voor arrogant verslijten. Misschien verslijten ze me ook voor een noordamerikaanse Neger, omdat ze nooit zo precies weten waar Curaçao ligt, en schrijven ze me a priori die arrogante ‘ik-heb-dollars’ houding toe die sommige amerikaanse Negers inderdaad van hun kolonisatoren hebben geërfd.
Soms denk ik, dat het komt omdat ik eenvoudig door in Afrika te zijn, terwijl ik er niet geboren ben, een pretentieuze Neger moet zijn in hun ogen, om die dure overtocht
| |
| |
te willen betalen. Het heeft allemaal waarschijnlijk ook te maken met het overtreden van de talrijke fundamentele regels, die zo al voor iemand met een zwarte huid gelden. Maar het doet er niet toe. Ik kom ook zoveel werkelijk aardige, vriendelijke mensen in Afrika tegen, die niet alleen erop uit zijn mij m'n dierbare spullen te ontfutselen, dat ik heus niet van plan ben me te laten beïnvloeden door die paar norse luchthavenautoriteiten. Ze kunnen de pot op! Afrika is, hoe ze het ook wenden of keren, ook een beetje míjn land! Dat zij sneller dan ik de geschiedenis schijnen te zijn vergeten, is hún zaak! En met mijn komst naar en reizen door Afrika bevorder ik ook het toerisme; of die landen of hun domme luchthavenautoriteiten het goed vinden of niet, dat hebben ze ook hard nodig! Het valt al met al mee deze keer. De jonge, in burger geklede man achter de balie, geeft me zelfs met een joviale tik van het document in mijn handpalm, en met een glimlach, mijn paspoort terug. Ik ga dan naar de deviezencontrole waar de sfeer zo mogelijk nog beklemmender kan zijn. Bij je aankomst word je al gewaarschuwd dat je geen enkel nigeriaans pond het land mag uitbrengen, en ik weet uit ervaring dat ze strikt de hand hier aan houden. Ik sluit me aan in een rij van zo'n twintig mensen, Afrikanen, Japanners, Blanken, Arabierachtigen. De afhandeling gaat zo traag als maar kan, maar daar erger ik me zoals gezegd nooit aan. Ik vouw mijn Nigerian Tribune weer open; voorzichtig want de papierkwaliteit van afrikaanse kranten is ondanks al hun olie nog zeer pover. Behalve het karige nieuws over Songo met de foto van Djalo Betò en zijn vrouw (heel veel foto's van mannelijke en vrouwelijke helderzienden, astrologen, genezers, voorspellers van het winnende nummer in de
nigeriaanse loterij, dominees en bisschoppen van allerlei afrikaanse kerken; de grote foto van de terechtstelling van dieven in het voetbalstadion in Lagos en foto's van dierbare overledenen in grote overlijdensberichten) staat er op pagina drie een intrigerend artikel over Afrika, met foto van de schrijver in traditioneel kostuum, Dr. Awo Kubé, en opgemaakt rondom een advertentie van Heineken bier - Keep good company with Heineken! Mother Africa should be proud! heet het en het is het eerste
| |
| |
van een serie die meneer Kubé van plan is te schrijven in verband met het grote culturele gebeuren in Lagos waarvoor heel zwart Afrika is uitgenodigd. Dit eerste gaat over de geschiedenis van Afrika. Ik begin het zachtjes voor mezelf lezend, meteen in vertaling op de band te zetten:
‘Ieder volk,’ begint doctor Kubé parmantig, ‘heeft zijn eigen geschiedenis zoals ook iedere persoon! Het is daarom tijd dat Afrika dit gaat beseffen en dat wij Afrikanen ons ontworstelen aan allerlei valse voorstellingen over onszelf, die ons de Europeanen in de loop der tijden hebben opgedrongen! Nigeria is als eerste land van Afrika en al ver voor de onafhankelijkheid van de meeste andere afrikaanse staten, hiermee begonnen; onder meer door de grote aandacht die op onze universiteiten aan onze geschiedenis en cultuur wordt besteed, door onze internationaal bekende tijdschriften zoals een Black Orpheus; door festivals van afrikaanse folklore en cultuur overal in het land te stimuleren. Onder de kundige leiding van onze jonge generaal Moertala Mohammed (en niet meer de gentleman dictator Yakubu Gowon dus, die zo overtuigd was dat zijn “kundige” leiding voor Nigeria onmisbaar was dat hij meende rustig in het verre Kampala te kunnen gaan zitten confereren. Maar dat is nu juist de prijs voor macht hier: huisarrest. Denk maar aan het lot van Nkrumah en Obote... Die gingen ook allemaal even op reis! Maar hij was wel grappig, die Gowon, of dichterlijk - met dat citaat van Shakespeare toen hij het wereldtoneel vaarwel zei. Toch wel een beetje anders dan anderen die man!) zullen we daarmee verder gaan en zal Nigeria zijn belangrijke rol op dit gebied blijven spelen, ook ná het festival. Wat nu de geschiedenis van Afrika zelf betreft, dwz. het verleden, waaruit we onze kracht voor de toekomst moeten putten: lange tijd kon men overal aan europese hogescholen en universiteiten vernemen dat Afrika geen cultuur had, geen geschiedenis. Groter onzin heeft de koloniale visie van Europa op Afrika niet voortgebracht, al is dit misschien zelfs het minste van alle kwaden die Europa ons heeft aangedaan. Men presteert het zelfs de overheersing door Afrika
van een groot deel van Europa, namelijk Portugal en Spanje, gedurende 750 jaren - van 750 na Christus tot 1492,
| |
| |
val van Granada - òf geheel te vergeten, òf te bagatelliseren! Of men probeert een kunstmatige scheiding aan te brengen tussen Arabieren en de rest van “zwart Afrika” volgens de bekende europese politiek van “verdeel en heers”, die ook op cultureel gebied behendig door Europeanen wordt toegepast. Maar daar trappen wij Afrikanen niet meer in: Een groot deel van Europa is gedurende 750 jaren door Afrikanen overheerst en dat is tweemaal de periode die de europese overheersing van Afrika (die trouwens nooit zo volledig is geweest als de overheersing van Afrikanen over Europeanen!) geduurd heeft. En dan zou Afrika geen geschiedenis hebben?! Het is toch belachelijk! Door zoveel mogelijk de historische prestaties van buiteneuropese volken te bagatelliseren heeft men geschiedvervalsing moeten plegen om allerlei zaken uit de europese geschiedenis, die anders niet te verklaren zouden zijn, alsnog te kunnen verklaren. Men zegt zo vaak in Europa dat er in Afrika corruptie is! Maar is geschiedvervalsing dan geen corruptie?! Ja, volgens ons veel grotere corruptie en moreel gezien veel slechter, omdat door geschiedvervalsing de hele ziel van een volk wordt gecorrumpeerd!’
Zo zo, meneer Kubé schijnt echt boos! Ik lees in ieder geval met genoegen verder: ‘Zo doet men voorkomen alsof een uitvinding als de boekdrukkunst plotseling in het midden van de 15e eeuw uit de blote hemel in Europa is komen vallen. De Duitsers en de Nederlanders betwisten elkaar deze eer, terwijl het allang vaststaat dat de Chinezen al in het begin van onze jaartelling de kunst van het drukken kenden; terwijl ze vergeten dat die drukkunst in het westen bekend is geworden pas nadat de Italiaan Marco Polo zijn reis om de wereld en naar China had gemaakt! Is het dan niet logischer om aan te nemen dat de Nederlanders en de Duitsers, die toen vaak aan boord van vreemde schepen te vinden waren, die kunst uit China naar het westen hebben meegebracht!!! Ik wijs verder op het kompas - dat in de geschiedenis van het Westen pas heel laat een rol is gaan spelen - dat ook bij de Chinezen allang bekend was, en tenslotte op de herontdekking van de acupunctuur, de kunst van het genezen met naalden, die overal met steeds meer succes wordt toegepast. Willen de Europeanen geen
| |
| |
geschiedvervalsing blijven plegen, dan zullen zij de eigenwaarde van andere volken moeten gaan erkennen’ (of, meneer Kubé, de Chinezen tot ereblanken moeten gaan uitroepen, zoals de Zuidafrikanen dat doen met Japanners, die in strijd met de wetten van de apartheid, daar overal mogen komen waar ook blanken komen, omdat ze zo'n belangrijke rol spelen in de export van Zuid-Afrika).
Ik hou even op met lezen om te proberen me een van de fraters voor de geest te halen, die mij vroeger geschiedenis gaf. Die mij liefde bijbracht voor het Oranjehuis, al was dit huis protestant en hij katholiek, met bewondering voor het europese vernuft, dat alles heette te hebben uitgevonden wat ook maar van enig belang is voor de wereld. Ik zou hem zo graag dit artikel van Dr. Kubé willen toezenden, waarvan de toon zo boos is dat ik niet kan geloven dat de man volledig liegt. Het is zelfs mogelijk dat meneer Kubé ook op een school van religieuzen is geweest, zoals misschien alle Negers van deze en vroegere eeuwen, die dan nog lange tijd zullen moet rondlopen met een gecorrumpeerde ziel, zoals meneer Kubé het zo treffend zegt.
Terwijl ik dit zo overdenk, wordt mijn aandacht getrokken door een korte, gezette meneer in groen uniform met een pet op, onderscheidingstekens op zijn borst en epauletten op zijn schouders. Hij loopt de rij langs naar achteren en monstert ons allemaal één voor één met een strenge blik, alsof wij gevangenen zijn; dan maakt hij ineens enkele snelle passen naar een grote, blanke man met welverzorgd, kort haar, die hem schijnt te hebben gewenkt. Kleine mensen die parmantig doen, werken altijd op mijn lachspieren, daarom draai ik me om om naar hem te kijken. De blanke dringt hem om de een of andere reden zijn documenten op, hij monstert ze even en maakt daarna glimlachend weigerende gebaren van rustig-je-beurt-afwachten. Nog steeds parmantig stappend loopt hij daarna terug naar het loket vóór ons. Ik ga verder met het artikel van Dr. Kubé:
‘De Europeanen vergeten ook dat de rijke vruchten van de griekse cultuur, vooral de filosofie en rijke wetenschappelijke inzichten van de Grieken op het gebied van astronomie, wiskunde and so on, door de Arabieren, die deze zaken zelf ook hadden ontwikkeld of geperfectioneerd, zijn
| |
| |
doorgegeven. Maar van de arabische geschriften hebben de Europeanen nog nauwelijks meer dan een fractie bestudeerd! Zeker het deel dat de afrikaanse geschiedenis behelst kennen ze slecht. Dat is natuurlijk zo omdat zij daarin geen belangrijke rol spelen! Daarom bleef de afrikaanse geschiedenis tot voor kort een donkere plek voor ons Afrikanen. Onze geschiedenis leek pas te beginnen met de komst van de Europeanen! Zij schenen het eerste licht in dit zo geheten zwarte continent te hebben gebracht. (Zwart, alsof het in Afrika niet wemelt van grote, groene bossen en prachtige, kleurrijke bloemen!) De Portugezen in de vijftiende; later in de zestiende en zeventiende eeuw de Engelsen, Nederlanders, Spanjaarden, Denen, Duitsers. Er wordt daarbij, hetzij door onkunde, de indruk gewekt, dat deze mensen direct al héél Afrika veroverden! Maar dat is natuurlijk niet juist! Hoe zou dat kunnen! Zijn Europeanen soms supermensen?! Tot in de 19e eeuw zou de invloed van Europa slechts tot de kustgebieden beperkt blijven en meer niet! Ook andere landen en werelddelen die door de Europeanen gekoloniseerd zijn, hebben overigens met deze geschiedvervalsing te maken. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het begrip pre-columbiaans, dat automatisch de indruk wekt dat pas met de komst van Columbus in Zuid-Amerika de geschiedenis van dat werelddeel begint!
Ook cultureel moeten we ons van onder het juk van Europeanen bevrijden, nu het ons politiek-economisch steeds beter lukt! Wij in Nigeria, vooral door onze olie, maar ook andere afrikaanse landen, nemen steeds meer en betere maatregelen om aan Europa het hoofd te bieden.
En is het niet merkwaardig dat ook hier economie en cultuur, zoals vaker het geval is, samengaan?! Het zijn immers juist de Arabieren, die in onze dagen, samen met o.a. ons geliefd Nigeria, een grote stoot tot de economische vrijwording van de derde wereld geven, door een veel bewuster gebruik van onze belangrijke grondstof, de olie. Dezelfde Arabieren ja, naar wier geschriften wij terug moeten voor het onvervalste beeld van de geschiedenis van onze geliefde moeder Afrika. Het gaat vaak om nog niet of nog niet volledig ontcijferde manuscripten van Arabieren en andere Afrikanen, die door heel Afrika reisden, lang voor
| |
| |
Europeanen zelfs een idee hadden van de juiste vorm van dit continent, laat staan dat zij reizen hierheen durfden te ondernemen en hun ooggetuigeverslagen voor het nageslacht hebben vastgelegd. Laat mij, om héél concreet te zijn, enkele van hun namen noemen: Al-Bahri, Al-Idrisi, Al-Umani, Ibn Batuta. Uit hun verhalen en beschrijvingen leren we de opeenvolgende grote staten en koninkrijken van de westkust van Afrika kennen: Ghana, Mali, Songhai, Hausa en o.a. de Ashanti.’ (Tiens, dus Songo is genoemd naar Songhai, zoals Ghana naar dat koninkrijk Ghana? Waarom ook niet?! Het is in ieder geval beter en logischer dan het zoeken naar een verband met gelijknamige plaatsen in Mozambique (bij de Cabora Bassadam) of in Angola; wat ik tot nog toe weleens gedaan heb. Bedankt dus, doctor Kubé. Carry on!) ‘Onze jonge afrikaanse geleerden werpen zich als uitgehongerde vissen op deze geschriften - te lang reeds hongert moeder Afrika naar haar eigenwaarde - en hun ontdekkingen geven nieuwe kracht aan onze volkeren! Een van die jonge afrikaanse geleerden die zich met succes hebben geworpen op de bestudering van de echte geschiedenis van Afrika, die verder gaat dan de reisverslagen van europese zeelieden, is de jonge ghanese professor Adu Boahen, die aan de universiteit van Legon in Ghana geschiedenis doceert. Zijn boek: ‘Topics in West African History’, dat in 1966 voor het eerst verscheen, heeft al talrijke drukken beleefd, praktisch elk jaar één. Professor Boahen heeft een eenvoudige, heldere stijl van schrijven bovendien, wat voor historici, (zeker europese!) een zeldzaamheid is. Maar wat het belangrijkste is, hij reduceert de invloed van het Westen op Afrika tot zijn werkelijke proporties! Afrika is niet ‘ontdekt’ door Europeanen en zal, en dat is zo
geruststellend, (reassuring), ook zonder de aandacht van Europeanen zijn historische rol blijven spelen!
‘Boahen verhaalt ons op boeiende wijze eerst de ontwikkeling van het koninkrijk Ghana, tussen 500 en 1200 na Christus, gelegen tussen de bocht van de rivier de Niger en het midden van het tegenwoordige Senegal. Daarna komt Mali op, waarvan de oorsprong een kleine Mandingostaat is geweest, die niet ver van de tegenwoordige hoofdstad
| |
| |
van dit land, Bamako, gesitueerd was. In de 14e eeuw breidt Mali zich verder uit en gaat de goudcentra van West-Soedan beheersen. Vier steden van Mali, nl. Mani, toen de hoofdstad, Jenne, Timbuctu en Gao, worden de belangrijkste handelspunten in dit gebied.’
(Omdat de naam Mali mij aan Gadisha Solimano doet denken, lees ik deze zin opnieuw: ‘Het beheerste de goudcentra van West-Soedan!’)
‘De beroemdste koning van dit koninkrijk Mali is ook een typische vertegenwoordiger van onze westafrikaanse gastvrijheid, die we overigens toch overdrijven zo nu en dan: Mansa Kankan Musa, ook Mansa Musa geheten. Hij regeerde dertig jaren, van 1307-1337. Tot nu toe is hij de best herinnerde koning van Mali. Deze Mansa Musa was mohammedaan en maakte op een gegeven ogenblik een indrukwekkende pelgrimstocht naar Mekka! Op deze tocht blijkt ook weer zijn gastvrijheid: Hij vertrekt met honderd kamelen, geladen met goud, en met vijfhonderd slaven! Hij geeft daar in Egypte met zijn gezelschap zoveel geld uit dat de waarde van het goud daalde, zodat er in Egypte een echte inflatie veroorzaakt werd zoals wij die in onze tijd helaas ook kennen! Maar hij doet ook zeer goede dingen voor zijn land. Als hij terug is voert hij veel hervormingen in, vooral op het gebied van onderwijs. Timbuctu wordt zodoende een van de machtigste steden van Afrika, waarheen o.m. veel Spanjaarden trekken om kennis van het arabisch en de arabische wetenschappen op te doen. Zo groot was de roem van Timbuctu dat het zelfs in latere eeuwen en nu nog bij de Europeanen een magische klank heeft behouden! Ze denken, typisch europees, vooral aan al dat goud van Timbuctu! Ik ben van plan in mijn andere artikelen terug te komen op de grootse ontwikkeling van de geschiedenis van Afrika, op het ontstaan van het koninkrijk Songhai, de Hausa enz. Voor deze keer wil ik besluiten met aan te tonen waarom de Europeanen Afrika niet meteen onder de voet konden lopen, al hadden zij betere wapens dan wij! Ten eerste hadden ze ontzaglijk veel moeite met ons klimaat. Ze stierven hier erg snel en in groten getale. Ze konden zich in de mangrovebossen en moerassen van de kust moeilijk handhaven! Bovendien was
| |
| |
hun bedoeling in het begin ook niet direct ons hele continent te veroveren, maar vooral handel te
drijven, dwz. zoveel mogelik goud naar Europa te slepen!
Omdat de kustafrikanen, op wie zij ook waren aangewezen voor hun levensmiddelen, hun maar niet verklapten waar zij precies het goud vandaan haalden, moesten ze deze ook wel zo lang mogelijk te vriend houden! Ook toen de commercie van goud helaas plaatsmaakte voor die in slaven, hielden de twee groepen elkaar heel lang in evenwicht. Zo goed controleerden wij Afrikanen de Europeanen, dat we hen zelfs lieten betalen voor het recht om in onze gebieden handel te drijven! Wat verder de positie van de Europeanen voortdurend zwak hield, was hun hevige onderlinge concurrentie waarvan wij Afrikanen toen nog op zeer slimme wijze wisten te profiteren. Maar op den duur werden de kustbewoners toch onvoorzichtig. Zij gingen te veel steunen op de bescherming die de europese handelspartners met hun stevige forten en goede bewapening op de hele kust (van Senegal tot Angola) hun boden tegen hun vijanden dieper het land in. Voor die bescherming nu vroegen de Europeanen steeds meer concessies in de vorm van handelsvoorrechten en land. Naarmate de eenheid van de Europeanen groeide, verzwakte die van de Afrikanen; overigens mede door toedoen van de Europeanen zelf, die ons tegen elkaar opstookten. Zo konden zij steeds dieper ons continent binnendringen, totdat aan het eind van de vorige eeuw de bekende verdeling van Afrika onder de europese naties in Berlijn plaatsvond. Afrika is dus niet overwonnen door wapens, maar door verlies aan eenheid! Dat is de werkelijke en ook voornaamste les, die we uit onze geschiedenis kunnen putten. Om die eenheid moeten we daarom onder de kundige leiding van onze generaal Moertala Mohammed zowel binnen ons eigen land als in heel Afrika, blijven strijden.’
Ik rol de krant op. Kon ik maar op de een of andere manier terugkomen in dat kleine schoollokaal waarin wij met veel te veel jongens zaten en bij de frater die geschiedenis gaf in de vijfde klas, een lange, iets gebogen man, (ik zie hem nu weer duidelijk voor me) om hem dit alles onder de neus te duwen. Maar helaas, de onzin die je van alle kanten
| |
| |
in je jeugd krijgt ingepompt, is later misschien wel te corrigeren, maar die jeugd zelf in zijn ongehavende toestand herwinnen, gaat niet. Toch helpt dit artikel (vooral door de woede van meneer Kubé, want sommige feiten wist ik al) mij iets verliezen van het gevoel van vervreemding tegenover die talrijke ceremonies in de afrikaanse cultuur. Het is misschien geen ijdelheid alleen, zoals ik zo vaak heb gedacht: Die ceremoniën, die plechtigheden, vormen wellich, een groots samenhangend en daarom zinvol geheel, terwijl ze nu, omdat het weids verband verloren is geraakt, zo onbegrijpelijk en soms zelfs koddig aandoen. Zoals bijen, die hun koningin verloren hebben en daarom volkomen hulpeloos en richtingloos rondtollen, totdat ze weer een nieuwe koningin hebben gemaakt. Wacht Afrika dan op een nieuwe koningin - een koningin deze keer, ja waarom niet! - die dit hele, op allerlei kunstmatige wijzen verbrokkelde continent inderdaad tot een sterk geheel kan samensmeden, dat het hoofd kan bieden aan andere blokken in de wereld, die het alleen maar trachten uit te buiten?
| |
23
Er staan nog steeds zo'n tien mensen in de rij voor me. Maar het kan me nu nóg minder schelen dan anders. Ik ben ineens erg vriendelijk gestemd tegenover Afrika. Ik voel met dit continent mee! Deze traagheid bijvoorbeeld, die de meeste mensen aan het klimaat wijten, heeft dat misschien niet eerder met de ceremoniële traagheid te maken, die nu eenmaal bij koningen en paleizen hoort? Zoiets als wat de katholieken nog in hun erediensten hebben - mijn knieën kunnen er nog van meespreken; van de tijd dat ik de mis diende, waarbij ineens voor mijn gevoel zomaar urenlang gezeten of geknield werd. Zomaar. Of gelegen! Hoe hoger de dignitaris, hoe meer de ceremoniële traagheid! Ga maar eens kijken in de St. Pieter als de paus de mis opdraagt! Beoordeel ik mensen als Wawili niet te hard, te eenzijdig, te westers? Zoeken ze met hun sprookjespaleizen niet een vervlogen grootheid opnieuw te benaderen? Songo = Songhai? Maar ik keer weer terug naar de werkelijkheid als ik aan Gadisha denk en aan die vijfhonderd slaven die Mansa Musa op zijn bedevaarttocht
| |
| |
naar Mekka meenam, waar Dr. Kubé toch te luchtig over schrijft. Veel te luchtig! Je ziet de zaak wel anders als je zelf een van die slaven bent geweest. ‘En daarom, Dr. Kubé, het is aardig om te weten wat u allemaal hier in The Nigerian Tribune schrijft, maar ik heb liever een cultuur met minder paleizen en ook minder slaven! Met liefst helemaal geen slaven, hongerigen, zieken! En die zijn hier veel te veel in uw festivals organiserende Nigeria. Gaat u maar eens in de krotten in uw binnenstad kijken. Hoeveel-’ Mijn aandacht wordt weer getrokken door de kleine chef-controleur, die ineens iets ongelooflijks doet! Hij loopt weer naar de blanke man achter me met wie hij zoëven gepraat heeft; ze smoezelen wat met elkaar en daarna gaat hij met de man naar het loket van de deviezencontrole, zegt snel iets tegen de man in burger daarachter en de blanke man mag verder doorlopen naar de douanecontrole! Nou vráág ik je! De mensen vóór en achter mij doen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is wat hier allemaal voorvalt, maar ik, met doctor Kube's woorden nog zingend in mijn hoofd - Mother Africa should be proud! - ik schiet op hem af en vraag hem om een verklaring. Hij kijkt me zo onbewogen aan dat ik meteen weer spijt heb van mijn daad. Als hij maar even wil, besef ik, kan hij, alleen maar om mij mijn plaats te wijzen, de gekste dingen met me gaan uithalen. Mij in een apart hokje met allerlei gekke vragen vasthouden totdat mijn vliegtuig vertrokken is bv. De sfeer is nog steeds dreigend op dit vliegveld. Maar zijn onbewogenheid gaat over in spottende ironie.
‘Wie bént u, Sir!’
‘Gewoon een passagier die gelijke behandeling wenst als die passagier, die u net uit de rij hebt gehaald!’
‘Eheng, eheng,’ zegt hij instemmend knikkend.
‘Ja!’ zeg ik toch maar met klem, terwijl ik hem het artikel van Dr. Kubé onder de neus duw. ‘Leest u maar. Afrika moet trots en zelfbewust worden! Wat u nu aan het doen bent, lijkt daar helemaal niet op. Het lijkt-’
‘Mag ik uw paspoort,’ onderbreekt hij mij, met de rustige zekerheid in zijn ogen, dat er zeker iets aan het document zal haperen.
‘Dit is toch deviezencontrole?’ zeg ik. ‘Ik heb de paspoort-controle al gehad?!’
| |
| |
‘Uw páspoort, Sir, alstublieft.’ Hij wenkt gebiedend met zijn vingers. Ik geef hem dus mijn paspoort. Hij bladert er rustig in en vraagt tenslotte traag, alsof dát het detail is dat niet klopt: ‘U bent werkelijk Nederlander, Sir? U bent echt in Nederland geboren?’
‘Ik ben Nederlander, maar ik ben niet in Holland geboren.’ ‘Dat is ingewikkeld, Sir, dat is wel heel ingewikkeld! U bent Nederlander, maar u bent niet in Holland geboren?!!’ Hij zegt het luidop, terwijl hij triomfantelijk de rest van de mensen bekijkt van ‘ik heb nog meer van hetzelfde als jullie ook durven opkomen’.
‘Luister meneer,’ zeg ik, ‘luister-’
‘Waar bent u dan werkelijk geboren, Sir?’ zegt hij nu vriendelijk.
‘Curaçao. Staat er in.’
‘O, het is geen plaats in Nederland? Curaçao? Geen plaats-’
‘Neen, West-Indië.’
‘O Westindian? Calypso! Jamaica?’ Hij slaat met mijn paspoort ritmisch in zijn handpalm, terwijl hij mij nog steeds glimlachend aankijkt. Dan heb ik de viezerik ineens door! Hij wil me eenvoudig zo lang aan de praat houden, dat alle mensen in de rij voor me, en misschien ook achter de plek waar ik daarnet in de rij stond, afgehandeld zijn om mij daarna alsof ik de een of andere domme Europeaan ben, ondanks mijn kleur dus, met het een of andere wijze afrikaanse spreekwoord terecht te wijzen. Hij wil mij afleren aanmerkingen te maken op een afrikaanse ambtenaar in functie! Zoiets als: Macht is als een ei, houd je het te hard vast dan drúk je het kapot, houd je het te los dan vált het kapot. Wat ik me van een dergelijke situatie in Ghana nog herinner.
‘Calypso?’ herhaalt hij, terwijl hij met zijn brede schouders dansbewegingen maakt.
Maar ik zeg: ‘Neen, geen calypso, brother, dezelfde behándeling!’ en kijk hem zo aan dat hij beseft (hij is dus slimmer dan Ali!), dat mijn voorouders ook uit Afrika komen; dat ik hem dóór heb!
‘Goed, Sir,’ zegt hij dan toch sportief, ‘kom mee. Maar u moet niet denken dat we iedere blanke een voorkeurbe- | |
| |
handeling geven, hier. Die man is een speciaal iemand en hij had haast.’
‘Iedereen is een speciaal iemand voor zijn moeder,’ zeg ik, met opzet een antilliaanse wending hanterend, die hij als Afrikaan zou moeten kunnen appreciëren.
‘Inderdaad Sir, inderdaad, dat denk ik ook,’ zegt hij joviaal met een tik die voor mijn schouder bedoeld is, maar die ergens op mijn rug aankomt, omdat hij zo klein is.
Bij het loket wuift hij eenvoudig op autoritaire wijze tegen de beambte ten teken dat hij me doorlaat. En tegen mij:
‘Zeer juist, Sir, maar niet iedereen heeft de juiste papieren! Goede reis, Sir!’
Ik vraag hem wie die man dan wel precies was, maar hij wuift me lachend weg met een tweede ‘goede reis’. Op dat moment komt Ali, onder het schreeuwen van mijn naam en struikelend over zijn veel te lange tuniek, op me afrennen.
‘Neem me niet kwalijk, Sir,’ zegt hij buiten adem. ‘Ik zat daarnet in mijn auto te bedenken dat u mij uw adres nog niet gegeven hebt. En u hebt het mijne óók nog niet! Hoe moeten we elkaar op die manier ooit schrijven, Sir?! Kijk, ik heb hier een stukje papier. Een pen heb ik niet, helaas, maar dat hebt ú vast wel. Schrijft u de adressen even op, Sir, het uwe en het mijne. Asjeblief! Uw plane gaat nog láng niet, Sir.’ Hij staat me verbouwereerd aan te kijken als ik hem vertel dat ik geen pen bij me heb. Hij kan moeilijk tegen me zeggen dat ik lieg. ‘Ook niet in uw tas, Sir?’ Hij grijpt mijn tas bereidwillig vast, klaar om hem te openen, maar ik zeg: ‘Neen, echt niet!’ Dan gaat hij de mensen in de rij langs om een pen, maar ze hebben geen pen, uit solidariteit met mij, of omdat ze bang zijn straks zelf met hem opgescheept te zitten. Hij vraagt het tenslotte wanhopig aan de douanier die ook zegt dat hij geen pen bij zich heeft.
‘Ali,’ zeg ik dan, omdat ik anders toch maar bij het loket moet blijven wachten, ‘we hebben helemaal geen pen nodig. Ik zet je adres eenvoudig op de band.’ Ik haal de microfoon van mijn hals en laat hem zelf zijn naam en adres in mijn apparaat inspreken. Hij zegt eerst (onnodig luid): ‘Hier spreekt Ali Usman te Lagos.’ Daarna zegt hij zijn adres, dat we elkaar in Lagos hebben ontmoet en enkele
| |
| |
vriendelijke woorden. ‘Dan wéét u wie Ali is, Sir.’ Ik heb de indruk, dat hij nog steeds ervan overtuigd is dat het hem nog wel zal lukken mij mijn apparaat af te troggelen; dat hij daarvoor alleen maar één laatste grandioze inval zoekt. Je mag dat denken zoveel je wilt, denk ik terwijl ik doorloop. Dan roept hij verslagen uit: ‘Maar, Sir, ik heb uw adres nog niet! Dáár gaat het toch juist om?! En ik heb ook niet zo'n mooi apparaat als u. Jammergenoeg heb ik dat niet. Wacht u even. Er móet hier op dit vliegveld toch een pen te vinden zijn?! Hebt u echt geen pen bij u?’ roept hij wanhopig tegen iedereen tegelijk en niemand in het bijzonder. Met weidse schrijfgebaren. Ik heb echt spijt dat ik daarnet neen gezegd heb, omdat de douanier zeer vergenoegd naar mij staat te kijken en naar de mensen uit de rij, die afgehandeld worden.
‘Sir,’ zegt Ali tenslotte bijna smekend, ‘blijft u hier staan, totdat ik een pen gevonden heb. Asjeblief, Sir. Of - loopt u even met me mee, Sir, als u wilt. Dat is beter. Astublieft.’
‘Ik wacht liever, Ali.’
‘Dan moet u wel wat aan de kant gaan staan!’ zegt de douanier ineens bars. ‘U staat zo iedereen in de weg!’ Terwijl ik op Ali sta te wachten, roept een vrouwenstem om, dat het vliegtuig naar Tamina een uur vertraging heeft. De douanier komt meteen naast me staan:
‘Ziet u?’ zegt hij vriendelijk.
‘Ik zie niets!’
‘Geduld is een schone zaak,’ zegt hij knipogend.
Ik haal m'n schouders op. ‘Die meneer die u daarnet doorgelaten hebt, ging hij soms naar Songo?’
‘Ja. Het was een Amerikaan. Amerikanen en Europeanen hebben altijd haast. Maar hij had papieren! Dat hebt ú niet, helaas.’
‘O,’ zeg ik, terwijl ik hem een sigaret aanbied, ‘wat voor papieren had hij dan?’
‘Dank u. Ik rook niet. Gewone, officiële papieren. Hij is journalist of zoiets.’
‘Die papieren heb ik ook!’
‘U hebt me niets laten zíen, Sir.’
‘U hebt mijn paspoort toch gezien?’
‘Papieren, Sir, papieren. Geen páspoort!’
| |
| |
Nou ja, ik maak me alleen maar belachelijk als ik hem nu nog mijn perskaart laat zien met de aanbeveling om mij alle medewerking te verlenen enz. Als Ali weer buiten adem terugkomt met een balpen zonder omhulsel besluit ik dat ik aan mijn verre voorouders verplicht ben hem op een zeer eenvoudige manier een lesje te leren. Ik heb tenslotte nog nooit een poging gedaan die verkochte voorouders van mij te wreken. Voor mij staat vast dat ze door mensen als Ali verkocht moeten zijn! Hij geeft geen klap om me, al herhaalt hij ook nú dat hij alleen maar míjn bestwil voorogen heeft. Hoewel het natuurlijk niet zeker is, dat mijn voorouders door wie dan ook verkocht zijn; ze kunnen gewoon ook geroofd zijn, of zich hebben moeten verkopen uit honger en misère, al of niet als gevolg van droogte. Zoals Gadisha! Maar Ali lijkt me in ieder geval een echte mensenverkoper. Ik schrijf daarom met zeer duidelijke letters een adres voor hem op, dat de ptt in Nederland in de eeuwen der eeuwen niet zal kunnen vinden. En als ik ooit eens weer in Nigeria kom en ik ontmoet hem toevallig, dan zal ik met mijn vriendelijkste glimlach tegen hem zeggen: ‘Maar beste Ali, ik ben kort na onze ontmoeting verhuisd.’ Voorlopig kijkt hij mij, met het papiertje met het gefingeerde adres in zijn hand, triomfantelijk aan; werkelijk alsof hij mij voor een uitstekende prijs heeft verkocht. Even krijgt hij toch wantrouwen omdat ik hem al te gretig een hand geef bij het afscheid: ‘Is dit werkelijk uw adres, Sir?’ vraagt hij, ‘weet u het zeker, Sir?’
‘Kom nou Ali,’ zeg ik, ‘kom nou, ik ben een gentleman. Dat zeg je toch zélf.’
‘O.K., Sir,’ zegt hij, ‘afgesproken dan. Ik schrijf u vast!’ Voor het gemak geef ik daarna de douanier ook maar een hand.
We hebben elkaar zo mooi voor de gek gehouden, of het trachten te doen, dat we lang naar elkaar blijven zwaaien. Drie broeders met enigszins uiteenlopende belangen. Zoals Sem, Japhet en Gam. Laat mij dan maar die in de eeuwen der eeuwen vervloekte Gam zijn..., als ik maar kan blijven lachen om allerlei ouwehoeren!
|
|