| |
| |
| |
| |
| |
Les Blancs aiment le continent noir,
car il leur offre une vie dont chez eux
ils ne peuvent que rever.-Blanken houden
van het zwarte continent want het verschaft hun
een leven waarvan ze thuis slechts kunnen dromen.
'n Fyn mistieke eenheidsband
verbind Oranje, Nederland
en Afrika, deur alles heen.
Hoe ver die golwe ons al omspoel,
die diepe hart sal altijd voel-.
Zuidafrikaans dichter; zoon van de oprichter van de Afrikaanse Broederbond.
| |
| |
| |
I De dans om hout
1
De koningin was er ook de laatste keer dat ik in Songo was. Met de prins. Een groep binnen- en buitenlandse journalisten, onder wie ik, sleepte vier dagen achter haar aan door het hele land: Haar eerste staatsbezoek aan deze west-afrikaanse republiek. Ze is tweemaal zo groot als Nederland, met 3 miljoen inwoners. Het aantal blanken, eerst zo'n 30.000, is sinds de onafhankelijkheid van deze voormalige franse kolonie, in 1960, meer dan verdubbeld; een tendens die men in talrijke vroegere kolonies kan waarnemen.
Dit rechthoekige land, met de korte kant aan de kust, gelegen tussen Sierra Leone en Guinea, heeft een opklimmend profiel. Aan de kust, de laagvlakte met mangrovebossen en moerassen, waar ook wat rijst verbouwd wordt. Dan volgt, een vijfhonderd kilometer het land in, het plateau, met talrijke bossen. Daarna begint de bergrug die doorloopt in Guinea, met de bergwouden.
De Fransen hebben een verdedigingsverdrag met Songo en daarom in Midden-Songo, nabij Jélé, een militaire basis. De voornaamste etnische groepen zijn de Mandingo en Bambara in het zuiden en westen; de Peul in het noorden en oosten, naast allerlei andere kleinere stammen die ook in de aangrenzende landen, Guinea in het noorden, Mali in het oosten en Sierra Leone in het zuidoosten, te vinden zijn.
De laatste dag van dat bezoek van hare majesteit herinner ik me heel goed. Toen werden verschillende verdragen tussen Nederland en Songo getekend, o.a. een voor de verzorging van een heel nieuw communicatie-systeem door Philips, en een voor de participatie van Nederland in de exploitatie van de bergwouden in het noorden, bij Naniké en Basula, samen met de franse maatschappijen die tot nog toe in deze sector het monopolie hadden. Een ware economische triomf!
's Avonds gaf de president een afscheidsbal voor hare majesteit in zijn feeërieke, glazen paleis; gelegen - vanuit de zee gezien - op de rechteroever van de Baï, een zijarm van de Niger die, binnenkomend vanuit Guinea, dwars door
| |
| |
een groot gedeelte van Songo stroomt, en dwars ook door de aan de Atlantische Oceaan gelegen hoofdstad, Tamina. De kleding was gala. De koningin droeg een wit, lang, inheems gewaad vol zorgvuldige en kostbare borduursels, die ze van een van de stammen in het binnenland gekregen had.
Die president, president Gaston Senyo Wawili, is nu dood. Twee dagen geleden is hij gewoon in een hotelkamer in Tamina opgeblazen. Daarom ben ik nu onderweg daarheen. Djalo Betò, die tot nog toe vice-president is geweest, is hem direct opgevolgd.
Monsieur le president Wawili zal weer snel tot de bodem van de geschiedenis zijn gezakt. Maar dat paleis van hem vergeet men niet zo gauw. Het staat op een heuvel in de sjieke woonwijk van Tamina; heeft vier verdiepingen - met veel glas - en bovenop nog een brede afschermbare glazen koepel met sterke astronomische kijkers. Hij kon dan ook volop van de mooie tropische sterrenhemel genieten. Alleen of met gasten, en bij het nuttigen van de nodige koele whisky soda's. Of pernods, want Gaston Senyo Wawili was zeer francofiel!
Aan de achterkant van het paleis bevindt zich, in de vorm van een wijde cirkel, een zwembad. Ervoor is een prachtig aangelegde tuin vol bougainvilles, oleanders, begonia's, talrijke andere planten en spuitende fonteinen.
Die francofiele president, die zoals Der Spiegel onlangs heeft onthuld, één en misschien meerdere kastelen en buitenhuizen in Frankrijk bezat, heeft zich voor zijn paleis ongetwijfeld door het beminde moederland laten inspireren.
Je herinnert je ook het prachtige houtwerk, overal in die met kristallen luchtkronen schitterend verlichte balzaal op de tweede verdieping, die laatste avond; de vloer van kostbaar Songohout, dat met cacao, aardnoten en cocos zo'n 80% uitmaakt van Songo's totale jaarlijkse uitvoer. Er worden ook nog wat ertsen gewonnen, vooral mangaan en ijzer, en niet lang geleden is er voor de kust olie ontdekt, maar hout is Songo's belangrijkste exportprodukt.
Dat hout (sipo, sapelli, okouné) wordt vanouds naar Nederland geëxporteerd, hoewel de exploitatie ervan tot voor
| |
| |
kort monopolie was van lasobsg (La Société des Bois du Songo et du Gabon), na de onafhankelijkheid van Songo in 1960, alleen lasobs (Société des Bois du Songo) waarin franse houtexporteurs voor drievierde en de regering van Songo voor eenvierde participeren. Sinds het bezoek van de koningin hebben de Nederlanders zich dus ook zelf in de wouden van Songo binnengedrongen.
Hout was en is voor deze voormalige franse kolonie wat goud vroeger voor Ghana was. Ze heette dan ook tot aan haar onafhankelijkheid Houtkust, zoals Ghana vroeger Goudkust! De europese kapitalisten van de 17e eeuw gingen namelijk recht door zee. Zonder schijnheilige flauwekul van ontwikkelingshulp en dergelijke, deelden ze meteen de hele westkust van Afrika in volgens de produkten die ze er rijkelijk konden halen: Gomkust en Greinkust (Senegal en Guinea); Houtkust, Palmkust en Peperkust (Songo, Sierra Leone, Liberia); Ivoorkust (Ivoorkust); Goudkust (Ghana) en Slavenkust (Togo, Dahomey en Nigeria).
Tussen haakjes, niet voor niets heet de wijk in Amsterdam-Zuid waar vanouds welgestelden wonen ook Goudkust. Amsterdam is en was altijd een nest van kapitalisten! Maar ook Engeland bewaart zijn herinnering aan het voordeel behaald aan dit Neder-Guinea, zoals deze streek vroeger ook genoemd werd; in zijn guinea, de munteenheid die in Engeland van het westafrikaanse goud werd geslagen. In Amsterdam zou men behalve van een Goudkust ook nog van een Houtkust kunnen spreken. Dat zou dan Amsterdam-West zijn, waar de talrijke houtfabrieken staan die het hout uit Songo en andere west-afrikaanse landen, zoals Ivoorkust en Gabon, verwerken. Trouwens het consulaat van Songo in Amsterdam is in een van die houtfabrieken gevestigd!
| |
2
Die laatste avond waar ik het over had, dat afscheidsbal, was voor mij eerst een triomf, daarna een teleurstelling, daarna opnieuw een triomf. Een avond van verwarring dus; de avond namelijk waarop ik voor het eerst in mijn leven de koningin der Nederlanden met een zwarte man zag dansen. Van dichtbij nog wel! Ik werd er volwassen door,
| |
| |
al was ik toen, zo'n anderhalf jaar geleden, al dertig; psychologisch en politiek gesproken raakte ik definitief los van hare majesteit; temidden van de elite van Songo, temidden van kleurige afrikaanse kostuums en smokings, met europese dames die met hun parfums en toiletten deze zeldzame gelegenheid om maximaal te schitteren volledig te baat namen. Om heel precies te zijn: Toen die lange, gezette Wawili, gekleed in een zwarte smoking met een brede groene sjerp om, de koningin der Nederlanden in zijn armen nam om dat afscheidsbal te openen.
| |
3
Om met mijn triomf te beginnen: Ik had kunnen uitroepen: Zien jullie nu allemaal, dat ik heel tastbaar gelijk krijg in wat ik altijd gedacht heb, nl. dat racisme maar een betrekkelijke zaak is?! Kijk maar hoe deze blauwzwarte, zwarte man - Songolezen zijn doorgaans erg zwart van kleur - nu deze blanke koningin in zijn armen heeft genomen en met haar over deze bruine gepolijste vloer gaat zwieren? Alsof het niets is! Alsof er geen Amerikanen en Zuidafrikanen bestaan! Die Zuidafrikanen die eerdaags zo volkomen krankzinnig gek worden, dat ze nog aparte straten voor zwart en blank gaan maken, want nu hebben ze in hun gerechtshoven zelfs al aparte bijbels! Terwijl in Amsterdam jongens uit Suriname en de Antillen zoveel moeite hebben om met blanke meisjes te dansen, omdat ze uit de dansgelegenheden waar die meisjes komen, worden geweerd; terwijl die mensen ook in Londen en Parijs nauwelijks worden geduld. Kijk, jongens, kijk hoe dat allemaal maar kan, hier!
Dat was dus mijn triomf, dat op die dansvloer, als het ware op het hoogste niveau, het bewijs zich voltrok, dat niet alle mensen een automatisme bezitten dat maakt dat ze meteen een hekel aan elkaar moeten hebben, omdat ze van elkaar in kleur, of een ander ondergeschikt detail, verschillen. Het bewijs dat degenen die dergelijke ideeën kopen hun geld verkeerd beleggen. Ze zijn onstabiel, die ideeën, alleen middelen van manipulaties van politici met hun handlangers de profeten en de priesters.
Die openingsdans was dus fantastisch eerst. Al was ik het
| |
| |
niet zélf, die met de koningin danste. Die eer heb ik nog nooit gehad. Ook niet met een van de prinsessen. Ik kan me bovendien volstrekt geen aanleiding daartoe indenken. En dat is zoals het hoort: Laag onder, hoog boven. En toch, dacht ik, als zo iemand als de koningin tóch voor het eerst met een zwarte man gaat dansen, doet ze natuurlijk goed om te dansen met een zwarte man die zo goed mogelijk danst! Dan kan ze aan andere blanke dames die niet graag met zwarte mannen dansen, vertellen wat ze door hun stomme vooroordelen missen. En ik vond dat ik beter dan Wawili met haar zou dansen, alleen door ons leeftijdsverschil al: ik was pas dertig terwijl hij al boven de zestig was.
En bovendien, bovendien, bovendien, als zo iemand als de koningin zich verwaardigen wilde met een zwarte man te dansen, had ik daar niet veel meer recht op dan Wawili en zijn vice-president Djalo Betò en zijn ministers?
Dat was mijn teleurstelling, mijn jaloezie, mijn gevoel van verongelijkt zijn, hoe je het noemen wilt. De laatste resten van mijn jeugd achterhaalden mij in die balzaal. Ik kon uitschreeuwen: Wat heb jij voor deze koningin gedaan, dat je het recht neemt of krijgt om zomaar met haar te dansen! Wat heb je meer voor haar gedaan dan ík? Ik heb jou nooit in een aubade voor haar gezien, in het oude fort Amsterdam te Curaçao, vóór het paleis van haar gouverneurs, als ze jarig was. Maar ík wel: Jaar in jaar uit - want aan koninginneverjaardagen komt nooit een eind! - met dat verschrikkelijk grote, zware rood-wit-blauw naar dat fort sjouwen. Omdat de fraters dat nodig vonden. En zingen dat ik van dietsen bloed ben, in de vroege ochtend nog wel, voor ik soms zelfs had ontbeten. Ik hield weliswaar steeds mijn mond dicht bij dat dietsen bloed omdat dat voor mij duitsen bloed betekende en ik niets te maken wilde hebben met die Jodenmoordenaars die goddank zo stom waren om in amerikaanse films zich bij hopen te laten neermaaien of met vlijmscherpe bajonetten te laten doodsteken. Dat was het enige wat ik voor de koningin niet kon opbrengen. Ondanks allerlei geleerde verklaringen die mij later diets wilden maken, dat dietsen geen duitsen betekent, ben ik Willem van Oranje blijven wantrouwen. Maar ik viel wel
| |
| |
flauw voor de koningin. En jongens en meisjes overal om je heen ook. Je zag het soms gebeuren, als een bezemsteel die plotseling besluit te vallen; je schoot naar voren om zo'n jongen of meisje te helpen, want je wist uit ervaring dat je je gezicht op dat cementen plein lelijk kon bezeren, maar dat haalde niks uit. Je was zelf zo slap als was omdat je te haastig van huis was gegaan om nog te kunnen ontbijten of omdat er niks te ontbijten was. Je viel samen; wat misschien toch wel een soort troost was.
De liefde tot de koningin werd je ingestampt door de fraters en dat was een bron van verwarring, want sommige fraters brachten je ook afschuw voor protestanten bij, terwijl je in de geschiedenislessen van weer andere fraters leerde dat de koningin zelf ook protestant was. Op haar verjaardag moest je komen opdraven met die misdadig grote vlag.
Ik had weliswaar een goede bondgenoot, maar ik was veel te jong om naar zijn raadgevingen te luisteren: de wind. De verschrikkelijk koppige noordoostpassaat, die eeuwig in dezelfde richting over het eiland waait. Zijn naam is eigenlijk ook een europese handelsterm; afkomstig van het portugese passar, oversteken. Wind om in één ruk van Afrika naar de Antillen te zeilen, na de middle passage, als je je slaven uit Afrika voor suiker, katoen, tabak en dergelijke daar hebt omgeruild; in de beruchte handelsdriehoek Europa-Afrika (kapitaal)/Afrika-Antillen (slaven)/Antillen-Europa (suiker, katoen, tabak). De Engelsen spreken dan ook terecht van trade winds: handelswinden!
Maar die passaat was in mijn tijd al antimonarchistisch en antikolonialistisch. Midden op de pontonbrug, die de twee stadshelften van Willemstad verbindt, drukte hij me soms neer; als die brug geen relingen had gehad, zou hij me zeker in zee hebben geblazen. Hij spuugde in ieder geval vanuit bolle wangen op die zware vlag; té zwaar, zeker voor een jonge, nuchtere maag. Hij vond het onrechtvaardig wat de fraters me aandeden, wilde dat ik rechtsomkeer maakte. Hij draaide me in ieder geval kompleet 180o om, waarbij die vlaggestok, die ik tegen mijn navel gedrukt hield, zich praktisch door mijn lege buik heen boorde. Je liep eerst parmantig marcherend op de maat van de muziek van je
| |
| |
leeftijdgenoten, die dat ook van de fraters voor de koningin hadden leren maken, en ineens keek je met vlag en al in westelijke richting. Consternatie, omdat de kolonne dan niet meer verder kon; consternatie als iemand die vlag ook tegen zijn hoofd had gekregen. Méér consternatie omdat je uit de pas raakte; iederéén uit de pas raakte! Je woei ongeveer wèg! terwijl je leeftijdgenoten, als niemand tenminste de vlag tegen zijn hoofd had gekregen, jou luid begonnen uit te lachen. Met vlag, met wimpel, met alles werd je omgedraaid. Want die wind dacht natuurlijk, wie niet horen wil moet voelen. En je dacht op een gegeven moment: ik houd er mee óp! Je rolde de vlag op en ging gewoon met de anderen meelopen. Dan kwamen die fraters op je af. Ze kwamen op je eergevoel werken. Dat je een kranige jongen was, als je de vlag voor de koningin bleef dragen; dat de koningin van je hield; dat ze de kleindochter was of zoiets van Willem iii die de slaven bevrijd had; dat de gouverneur straks in haar naam iedereen een vrije dag zou geven, als je de vlag maar mooi verder droeg en straks in het fort ook mooi zong. Dan ontrolde je de vlag maar weer waarop de wind ineens weer begon te razen: ‘Boeeeh! Ga niet naar dat vervloekte
fort; laat die koningin maar barsten met haar gouverneur, laat ze allemaal maar barsten; laat ze zelf hun vlag maar dragen die fraters, als ze vinden dat er zo nodig voor de koningin gevlagd en gezongen moet worden!’ Maar die fraters, o die fraters, die fraters - ik zeg toch nooit ‘als ik ze onder mijn handen krijg’ of zoiets, want die mensen zijn zulke simpele werktuigen in handen van hun Heer, dat je ze moeilijk iets kwalijk kunt nemen, zoals je kinderen of gestoorden ook niets kwalijk kunt nemen; ook als ze de zaak in lichtelaaie zetten.
Die vlag dragen was het zwaarste; de verwarring dat ze mij als het ware met hun linkerhand afschuw voor protestanten bijbrachten en met hun rechter liefde voor de koningin, die tegenstrijdigheid overwon ik wel.
Ik moet dat waarschijnlijk te danken hebben gehad aan mijn gewoonte als kind, mijn huiswerk in een hoge tamarindeboom te maken. Daarboven was je vrij, had je geen last van futiliteiten, zoals te weinig ruimte omdat je met te veel broers en zusters in huis was en andere kleinigheden.
| |
| |
Ik nam in ieder geval al gauw aan, dat als je maar hoog genoeg zit in het leven, godsdienst er geen donder toe doet. Als je maar hoog genoeg klimt, je macht genoeg hebt. Daar in mijn hoge tamarindeboom ben ik al op betrekkelijk jonge leeftijd achter de waarheden gekomen, die een professor als Kissinger van Amerika slechts na het doorworstelen van ongeveer een miljoen boeken over Machiavelli en Metternich heeft ontdekt. Maar het trieste van de fraters is, dat niemand dat alles aan die arme, goedwillende schepsels vertelt. Aangenomen dat dit laatste waar is, want vaak weten ze ook wel donders goed waar ze mee bezig zijn. Enfin, aan zo'n afscheidsbal zie je duidelijk de betrekkelijkheid van het racisme in, dat voor velen helaas nog een godsdienst is. Dit komt weer door een aantal, misschien niet eens kwaadwillende professoren, die vinden dat je rassen nodig hebt om wetenschap te kunnen bedrijven. Er moeten nu eenmaal volgens hen Chinezen zijn, Kaukazen, Negers, Roodhuiden, om op een zinvolle manier bloedgroepen te kunnen onderscheiden, intelligentie en meer van die onzin, omdat je dat alles toch immers ook bij planten doet en bij paarden. Ik zeg: Shit! Het maakt allemaal niets uit als je hoog genoeg bent. Als je hoog genoeg zit en je hebt een gele bloedgroep, als zoiets mogelijk is, dan verf je je haar rood; je doet dan maar, dwars door de wetten van godsdienst en van wetenschap heen. Als je bijvoorbeeld president bent, zwarte president wel te verstaan, van een republiek die veel hout exporteert, en al de blanke mensen in een ander land dat blank is willen graag op een snelle manier al je hout in hun land binnenhalen, dan sturen ze hun blanke koningin naar je toe om met je te
dansen. Zo is dat en niet anders! En dat is misschien toch, op een heel trieste manier, hoopgevend, want zou het niet echt een ellende zijn als de mens van nature racistisch was? Ja, dat zou pas erg zijn! Maar nu is er eigenlijk niets aan de hand, althans niets dat niet veranderd kan worden. Hoge bomen, zeggen de Nederlanders, vangen veel wind. Hoge bomen, zeg ik, vangen helemaal geen wind! Ze laten de wind gewoon zachtjes door. En in ieder geval vangen vliegtuigen minder wind, en als je hélemaal veilig wilt zitten, ga maar naar de maan, daar is zelfs totaal geen wind.
| |
| |
Dus hoe hoger hoe veiliger, en ik kan dit met een voorval staven: Toen hare protestantse majesteit de prinses in 1942 ons hoofdzakelijk katholiek eiland bezocht, mocht iedereen ineens wel vlees eten op vrijdag. Mijn moeder die het mij verteld heeft, want ik was toen nog niet aanwezig op deze aarde, is daarna volledig van haar katholieke kerk vervreemd, met een hele hoop anderen. Tot haar dood - ze is niet zo lang geleden gestorven - kon ze foeteren zodra ze zich herinnerde hoe vaak ze vóór die gedenkwaardige dag in 1942, in angst en beven verkeerde als ze op vrijdag vlees had gegeten. Priesters, politici en wetenschapsmensen, van wie we het racisme hebben, ze doen maar met de wereld! Het zijn narren van hooggeplaatsten, narren van de macht. Ze verschuiven alles naar gelang het hun (brood-) heren uitkomt. Gewone mensen en kinderen kunnen hun niets schelen. Neem die fraters. O die fraters, die fraters, die priesters! Wat deden ze met me! Wat deden ze met me! Ik was goedbeschouwd hun slaaf. Mijn hele jeugd! Als ik niet hun vlag voor de koningin moest dragen, dan moest ik hun mis dienen, hun planten water geven en hun Mariabeelden en vlaggen dragen in de processie. Weer zoiets: Een vrouw die moeder is en toch maagd! En toen kon je bovendien nog niet zo gemakkelijk aan geschikte anatomische prenten van het vrouwenlichaam en van organen komen om deze zaak precies te kunnen analiseren. Dus brak je je hoofd erover, zogezegd op een droogje. Vermoeiend. En als je in een boom klom om erover na te denken, woei de wind, die daarboven zoveel vriendelijker was en fris (niet zo gebelgd als op de brug) jou in slaap. Dan was er weer het gevaar dat je daardoor uit die boom donderde en een rib brak, zoals mij is overkomen. Maar ook wat deze dame betreft heb ik mijn onafhankelijkheid kunnen verwerven, op een manier die ik mooi vind bovendien; die een klein beetje iets van een wraak inhoudt op wat die fraters me in mijn jeugd allemaal hebben aangedaan.
Dat kwam zo: Ik was eens in Tamina op bezoek bij een afrikaanse priester. (Zou niet weten waarom ik die van Tamina geen priester zou noemen en die van Rome wel, als ze toch allemaal aan dezelfde soort tovenarijen hun brood verdienen!) Het was een klein huisje in de afrikaanse wijk van de stad, goedgemeubileerd,
| |
| |
zij het wat druk; met een platenspeler op batterijen en zeer moderne platen. Hij was een korte, dikke, zeer vriendelijke man, gekleed in een wit zijden kostuum dat zijn rijke buik en bovenlijf geheel ontbloot liet en met een witte tulband om. Erg sjiek. Ik heb nog een foto van hem. Het huis was vol vrouwen, meestendeels zíjn vrouwen, die voortdurend versnaperingen aandroegen, en adolescenten, van wie één als zeeman de hele wereld had gezien en nu even bij zijn priester was neergestreken om hem te vertellen hoe dwaas de mensen buiten Afrika toch zijn. We dronken een soort goede, sterke, inheems gestookte jenever waarvan helaas voortdurend grote hoeveelheden op de grond werden geplengd terwille van de voorouders. Ah, het was een prachtige zondagmiddag van beschaafde, aangename conversatie over ditjes en datjes. Zoals een oudgrieks symposium: Heerlijke uren van nietsdoen, waarbij het avontuurlijke woord met allerlei slingerbewegingen telkens achter de waarheid aan wordt gezonden, cirkelend als een gier, zoekend; op hoop van zegen. Heel vaak kwam uit die griekse symposia
alleen maar onzin, maar soms kwam het woord terug met een waarheid in zijn bek die de loop van de geschiedenis heeft veranderd. Zoals toen Socrates bij zijn slaaf plotseling de ziel ontdekte. Soms werd het woord ook god, of mens of beiden tegelijk: een bron van verwarring! Ik dacht juist aan die heerlijke symposia toen de mollige priester mij met zo'n onverwachte slingerbeweging van het woord vroeg: ‘Denkt u dat het mogelijk is wat die katholieken beweren van Maria?’
Ik kreeg meteen de indruk, dat de vraag alleen maar voor míj onverwacht was. Het scheen de testvraag voor vreemdelingen; voor Europeanen, waartoe zij mij ondanks mijn zwarte kleur toch rekenden. De muziek werd afgezet en de jongeman die de halve wereld had afgezworven riep verkneukelend uit: ‘ya!’, waarmee hij scheen te willen zeggen: ‘Nu ga je voor de bijl.’ Ik wist precies waar de priester op doelde maar ik genoot zo van hun anticipatie, dat ik om de spanning te rekken vroeg:
‘Wat bedoelt u precies, maître?’
‘Of ze het kind heeft gekregen en tegelijk toch maagd is gebleven. Ik wil weten of dat volgens u kan.’
| |
| |
‘Dat is onzin, meester,’ zei ik toen direct, omdat verder dralen mij misschien toch verdacht zou maken. Ik wilde best in hun ogen een Europeaan zijn als het moest, maar geen domme.
‘Dat kán natuurlijk niet,’ onderstreepte ik daarom met grote stelligheid toen ze me verbouwereerd bleven aankijken. Ze waren blijkbaar andere reacties op hun testvraag gewend. Daarop barstte de priester in een langdurende, schokkende lach uit, terwijl hij commandeerde dat de muziek weer onmiddellijk moest worden opgezet. Zijn plezier was een féést! Zijn buik schuddebolde. De zeeman stond op en drukte me hard en lang de hand. Hij noemde mij broeder en vriend, omhelsde mij en klopte mij landurig op de schouder. Iedereen danste en lachte en juichte. De eerste vrouw van de priester plengde uit twee flessen tegelijk jenever op de vloer, terwijl ze luidop de voorouders toesprak.
Van het overige vrouwvolk kreeg ik zeer vriendelijke blikken. ‘U bent een verstandige man,’ zei de priester toen hij weer bedaard was. ‘U zult het wel ver brengen. Je vraagt je af hoe Europeanen, die op het gebied van de techniek zeker het een en ander tot stand hebben gebracht, op het gebied van de godsdienst nog zo onvolwassen kunnen zijn. Zo dom!’
‘Ja,’ zei ik, ‘dat heb ik mezelf ook m'n hele leven al afgevraagd.’
‘En hoe ze het lef hebben hun eigen land te verlaten en hier te komen prediken,’ zei de zeeman.
‘Juist,’ zei de priester gelukkig, ‘en ze geven af op ónze waarheden. Het is ook zo onlogisch wat ze geloven!’ ging hij door. ‘Het moet toch een eer voor Maria zijn om met god je-weet-wel te doen, nietwaar? Dat zou toch iedere vrouw graag willen; god z'n je-weet-wel tussen haar benen voelen? Maar laten we de zaak toch even ook van hún kant bekijken,’ zei hij daarna superieur lachend. ‘Hoe komt het dat ze die fout máken? Want we moeten ermee rekening houden dat ze niet over de hele linie dom zijn. Ze maken atoombommen en ze gaan zelfs naar de maan!’
Zijn eerste vrouw zei met schetterende stem en nog steeds jenever plengend: ‘Gods lasten maar niet gods lusten, zeker! Stel je voor! Als ik met god slaap, als ik die heerlijke
| |
| |
gelegenheid krijg, dan wil ik hem helemaal voelen ook! Hier!’ Ze wees met de beide flessen op haar kruis en het onbedaarlijke lachen zette weer in, waarbij iedereen elkaar op de schouder klopte, omhelsde en steeds, zij het ook maar het kleinste beetje, soms niet meer dan een gebaar, uit zijn glas voor de voorouders plengde. Zoals ik zei: Net een beschaafd grieks symposium. Iets aan de luidruchtige kant misschien. Maar het was nu ook een belangrijke zaak die aan de orde was! En de drank was erg goed. Erg sterk ook. De priester maande tot stilte; gebood weer dat de muziek - het was overigens goede pop-muziek - moest worden stopgezet. We mochten volgens hem niet alleen láchen om deze zaak, maar moesten ook de diepere oorzaak van het dwalen van de Europeanen trachten te vinden.
Niemand zei iets. Niemand had enig idee.
‘U ook niet, goede vriend? U hebt daarnet zeer verstandig geantwoord op mijn vraag.’
‘Nee, maître,’ zei ik nederig, terwijl ik aan het adres van mijn fraters dacht: Jullie moesten nu eens hier zijn! Dit is goddelijk!
‘Kijk,’ zei hij toen, zijn handen over zijn buik leggend, ‘ze zien de dingen van god als de dingen van mensen. Dat is hun fout. Ze hebben geen goddelijk gevoel!’
‘Betekent het dat ze goddeloos zijn, maître?’ vroeg de zeeman.
‘Juist,’ antwoordde de priester, ‘maar hun fout is vooral dat zij hun aandacht te veel concentreren op Maria, de vrouw. Ze moeten uitgaan van Jozef, de man. Want,’ zei hij plechtig, ‘een man kan een vrouw nemen mét hartstocht en hij kan haar nemen zónder hartstocht. In het ene geval doe je het voor je plezier, in het andere geval als plicht. Om een kind te maken of om de wil van een godheid te voltrekken. De godheid van de Europeanen heeft geen lichaam, nietwaar?’ vraagt hij dan aan mij. Ik schud van neen. Hij gaat op ernstige toon verder:
‘Dus heeft hij ook geen penis! Hij moet er dus een lenen als hij een kind wil maken. En dat heeft hij bij Jozef gedaan. Jozef nam Maria dus niet voor zichzelf, niet voor zijn eigen plezier, maar voor góds plezier. Dus kun je ook zeggen dat hij haar niet nam, omdat hij geen penis meer had en ook
| |
| |
geen plezier. Gód nam haar, hebbende Jozef zijn penis aan god uitgeleend! Maar god heeft geen penis, kan haar dus niet doorboren. In de ogen van god is Maria dáárom maagd gebleven. Compris?’
‘Hun godheid heeft geen ogen, maître,’ wou ik bijna zeggen, maar ik zweeg, om de stilte vol ontzag voor de meester niet te verstoren.
Zijn eerste vrouw zei een beetje teleurgesteld: ‘Maar het is toch een van de meest prachtige dingen dat een mensenkind door een godheid wordt beslapen?! En als hun godheid van een man gebruik maakte, die Jozef, dan moet het voor haar toch fantastisch zijn geweest door hem gepenetreerd te worden in de naam van god?! Hebben de vrouwen geen stem in Europa dat ze dit niet aan hun mannen kunnen uitleggen?! Of zijn ze steriel? Of kennen ze niet de vreugde van het paren? Van het moederschap? Ik heb kinderen, kinderen, ik weet niet hoeveel!’
De priester zei, ernstig het hoofd schuddend: ‘De Europeanen snappen hun eigen mysterie niet, omdat ze niet begrijpen dat er twéé kanten aan deze zaak zijn, een goddelijke en een menselijke, en dat je er niet uitkomt als je maar één kant alleen ziet.’
‘Ze onderdrukken de vrouw,’ zei zijn eerste vrouw. ‘Ze onderdrukken haar vreugde!’
‘Juist,’ zei de priester weer. ‘En daarom kijken ze neer op onze godsdienst. Zij denken dat de werken van de godheid zich in droefheid moeten voltrekken. Wíj weten beter. De godheid werkt in vreugde en plezier. Daarom spelen wij op onze trommen en dansen wij bij onze ceremonies.’ Hij vroeg mij zijn inzichten in Europa bekend te maken.
‘Bij wijze van ontwikkelingshulp,’ zei hij guitig. Maar daarna ging hij ineens op een wat ernstiger toon over: ‘Wawili luistert niet naar ons. Hij is katholiek en volgt nog steeds hun inzichten. Hij laat ze hier komen om te prediken en steunt ze bovendien, terwijl wij alles alleen moeten doen. Wij hebben toch ook onze onkosten?!’
Als om mij dit duidelijk te tonen stond hij op, nam de flessen van zijn vrouw - het moeten ondertussen twee nieuwe zijn geweest - en plengde overal in het huis, waarna hij zelf ook iedereen inschonk. Toen had ik toch wel een beetje
| |
| |
met de meester te doen, want ik dacht bij mezelf, stel je voor dat Wawili iemand was, die werkelijk van plan is iets voor Songo te doen en ik mocht hem raad geven, dan zal ik hem toch niet kunnen adviseren subsidie te geven voor zulke overvloedige morspartijen? Dat is toch ook allemaal onzin?!
| |
4
Terwijl ik dit alles op dat pas begonnen afscheidsbal stond te overdenken donderde de koningin van haar voetstuk om een gewoon willoos iemand te worden met wie ik niet eens meer zou wíllen dansen, zelfs als de gelegenheid daartoe zich zou voordoen, want waar is haar macht? bedacht ik. Ze danst wel met Wawili op een weke wals van een inheems bandje, niet omdat ze dat zelf zo graag wil, maar omdat ze moet! Als ze ineens bijvoorbeeld zou zeggen: ‘Luister nou eens jongens, ik dans deze eerste dans liever met mijn eigen man hier’, dan zullen ze, die brildragende minister van buitenlandse zaken voorop, haar toch meteen in het vliegtuig zetten en terugsturen naar Nederland of zoiets?! Ik kreeg medelijden met Wawili omdat het leek alsof hij nog zozeer in zijn koloniale jeugd verbleef, dat híj het op dat moment wèl als hoogste mijlpaal in zijn leven moest beschouwen, de blanke koningin der Nederlanden in zijn armen te houden; zijn armen ermee te vullen als het ware, als een stuk zelfbevestiging! Hij straalde zo met zijn ronde kop; zijn glimmend witte brilletje en zijn brede, witte lach; hij zwierde zo genoeglijk rond met haar op die glimmend gepolijste bruine vloer, dat het erop leek dat hij dacht, dat de koningin alleen maar voor hém naar Songo was gekomen. Je had het gevoel dat hij dacht: ‘Deze mevrouw heeft me op een foto gezien in de krant, of persoonlijk, toen ik laatst een paar dagen in Zwitserland logeerde om mijn ogen na te laten kijken en zij daar ook op vakantie was. Ze heeft toen gedacht: een interessante man; die man moet ik eens wat nader leren kennen. En kijk me nou eens hier mensen; zoon van een eenvoudige houthakker uit de bossen! Lieve voorouders, hebben jullie dit ooit vermoed?!’ En als ik ze zo zie, zo'n Wawili, of zo'n president Banda van Malawi, dan knijpt m'n hart dicht, omdat ik het gevoel heb dat die
| |
| |
apen door hun ijdelheid nooit leren en de meest tamme prooien van Europa blijven. Ze willen maar één ding, zo'n positie bereiken dat ze met een belangrijke blanke aan één tafel kunnen zitten; al worden ze daarna gecastreerd. Zoals een vroegere gevolmachtigde minister van Suriname in Den Haag, die (vóór hij minister werd was hij een dokter met een bloeiende praktijk) zijn baan in Den Haag ook voor niets zou hebben gedaan omdat hij maar één genoegen kende: het feit dat hij nederlandse ministers krachtens zijn functie bij hun voornamen mocht noemen. Dag Bies, dag Smell, dag Lul. En volgens mij zou hij jou gevangen hebben laten zetten als je zou hebben opgemerkt: ‘Maar man, dat kan toch alleen maar omdat je minister bent?!’ En zo'n man was dokter, zo'n man moet zeker tien jaar aan een of andere universiteit gestudeerd hebben. Dat is de meest verschrikkelijke ziekte van het kolonialisme: het geloof dat je niets bent, totdat je de blanke hebt mogen omhelzen of hij jou toestaat hem te tutoyeren. Of, om dichter bij huis te blijven: die antilliaanse gevolmachtigde minister in Den Haag. En deze was niet eens zwart - alleen was hij wel op dezelfde soort scholen geweest als ik - die een verschrikkelijke hekel had aan het nederlandse klimaat, omdat hij een veel drinkende, vrolijke Arubaan was, die alleen maar in de tropen kon gedijen. Maar die zielepoot vond het ook zo'n eer iedereen, alle ministers, bij hun voornamen te kunnen noemen - misschien zelfs de koningin, want je weet niet precies hoe het in die kringen toegaat - dat hij maar niet kon besluiten weg te gaan. Toch was hij een ietsje slimmer dan menig ander lid van dit volkje dat ik heb meegemaakt. Hij plaatste namelijk een grote vleugelpiano in zijn kantoor en als een Antilliaan bij hem kwam met het een of ander probleem, dan zei hij snel, dat die het allemaal veel te zwaar inzag. Iedereen zag het leven veel te zwaar in, zei hij, hijzelf
inbegrepen, daar wilde hij wel voor uitkomen. ‘Maar kun je op een beetje redelijke manier een paar maraca's vasthouden, jongeman? Een triangel? Kun je iets doen met een paar bongo's? Doet er niet toe wát, als we maar samen een beetje leuk een geluid maken. Kun je gitaar spelen jongen?’ Hij bracht zijn dagen door, zou je kunnen zeggen, met het zoeken naar begeleiders, omdat hij, daar
| |
| |
was hij Arubaan voor, zich verveelde als hij alleen moest spelen. De avonden ging hij dansen in het sjieke Hotel Des Indes, bij voorkeur met dikke, mollige nederlandse mevrouwen.
| |
5
Toen iedereen weer mee mocht doen omdat het bal geopend was, kwam de minister van buitenlandse zaken - die met de lange neus, die niet van dansen houdt - zijn tijd nuttig maken door mij te vertellen, dat hare majesteit hem had doen weten dat ze zijne excellentie president Wawili een knappe man vond. Een subliem stukje diplomatie om het juist aan míj te zeggen, waar een hoop andere journalisten bijstonden. Maar ik zei koel tegen hem:
‘Op bevel van Hare Hoogmogendheden de Statengeneraal en die dansen weer naar het pijpen van klm, knsm, Koninklijke Nederlandse Hout Importeurs, vult u zelf maar verder in.’
‘U bent onverbeterlijk, meneer Lopes.’
‘Iedereen danst op bevel hier,’ zei ik, ‘u toch ook?’
Ik had geglimlacht en het daarbij willen laten, maar de nederlandse ambassadeur in Songo, meneer Van Toorn, kwam erbij staan, met zo'n houding van: ‘Ik ben wel benieuwd of jij nu ook durft te zeggen wat je zo vaak schrijft’, dat ik wel iets moest doen. Ik hield nog even de schertstoon aan:
‘U hebt dat zeker van meneer Van Toorn hier. Hij weet dat Wawili graag hoort dat hij knap is.’
‘O neen, meneer Lopes,’ zei de minister van buitenlandse zaken joviaal, ‘het komt echt van hare majesteit zelf, hóór!’
Het vervelende van politieke journalistiek is, dat er ondanks jezelf een soort band ontstaat tussen jou en de politici waarover je schrijft, vooral als je lang met ze optrekt, zoals in het geval van dit staatsbezoek. Je noemt ze misschien net niet bij hun voornamen, al willen ze het jou in een onbewaakt ogenblik wel eens doen - misschien wel opzettelijk want het blijven slimme mensen! - maar je gaat toch met ze rekening houden; je gaat ze sparen. Vóór je het weet ga je ze daarna beschermen en je eindigt als je niet
| |
| |
oppast, met even corrupt of minstens even onduidelijk te worden als zij. Maar op dat moment was ik kwaad. Je hoort eraan gewend te raken, dat je voortdurend ontdekt hoe je in je jeugd bent belazerd, maar het kan onverwacht toch pijn doen. Ik zei daarom tegen hen allebei:
‘Het gaat hier om een handelsdans heren, een dans om meer hout uit Songo, en die handelsdans zal pas ophouden als het hele noorden van Songo is leeggekapt en de woestijn een groot gedeelte van het land heeft opgeëist, zodat het straks droger en dorder wordt hier dan in Mali, met dezelfde desastreuze gevolgen van terugkerende hongersnoden!’ Ze waren echt geschrokken, ook de collega's die erbij stonden.
‘Gaat u dat echt zo opschrijven?’ vroeg Van Toorn bleek. Ik knikte. Ik zei tegen mezelf, ‘laat me nu verder vooral m'n mond houden anders zeg ik naar aanleiding van dit dansen van de koningin dingen, die me rechtstreeks in de gevangenis brengen, terwijl het daar niet om gaat, maar om mijn artíkel.’
De minister zei angstig dat het jammer was, dat we hier niet verder op konden ingaan, omdat ik niet helemaal gelijk had, zoals ik trouwens misschien zelf ook best wist, maar dat hij zich tot zijn spijt weer met zijn songolese collega's moest gaan ophouden: ‘Ik dacht eenvoudig, dat ik u een goede dienst bewees, door u even gauw te vertellen wat hare majesteit zojuist gezegd heeft. Ik vind het zelf ook erg aardig van haar.’
‘Ze ís erg aardig,’ zei Van Toorn, zich van de schrik herstellend.
Ik zei dat ik dat ook niet ontkende en hij keek me daarop aan van ‘dan is er merkwaardig genoeg toch nog iets in je dat deugt!’ Hij zei daarna dat ook hem de plicht helaas elders riep. Maar dat kwam mij juist heel mooi uit: Ik had mijn portie van het pas begonnen afscheidsbal voor hare majesteit verder wel gehad!
| |
6
Buiten deden de lichten van Wawili's sprookjespaleis, sprookjeszwembad, fonteinen, de volle maan boven Tamina verbleken. Ik dacht aan de spaarzame verlichting in
| |
| |
de volkswijk Liberté waar mijn hotel lag en voelde mij op die heuvel als betrapt op een plek van hevige ontucht. Terwijl ik me naar het hek van de tuin haastte, was daar ineens weer de wind. Ze woei nu klein en koel tegen me aan en om me heen, en ik begon me weer op mijn gemak te voelen. Maar toen ik het terrein wilde verlaten schoten twee gewapende soldaten uit hun wachthuisje op me af en hielden me tegen. Ze waren geïntrigeerd en geheel wantrouwig door het feit dat ik het feest wilde verlaten, terwijl het pas begonnen was. Omdat ik ook geen officiële uitnodiging bij me had, zeiden ze dat ze me niet zo maar konden laten gaan. Er moest eerst getelefoneerd worden. Terwijl ik met de rustige wind om me heen hun wantrouwig gedoe stond af te wachten, besefte ik dat ik voor de zoveelste keer, voor zwarte mensen fundamentele regels had overtreden, wat me in hun ogen automatisch verdacht moest maken. In dit geval waren die regels: Hij is zwart, dus is hij arm. En als hij nu niet arm is, dan is hij het kortgeleden zeker nog geweest! Welnu, en dan valt zo'n arme man ineens met zijn neus in de boter; kan zo'n arme duivel zelfs de kans lopen met de koningin der Nederlanden te dansen. En dan wil hij weglopen?! Hier klopt iets niet! Eerlijk gezegd was ik bovendien ook erg gewoontjes gekleed voor zo'n bijzondere gelegenheid. Ik had weliswaar een grijs pak aan met goedgepoetste schoenen en zelfs een das had ik om, maar je kon aan mijn bos haren gemakkelijk zien dat we niet op dezelfde manier over de dingen dachten en dat ik toch eigenlijk niet zo'n uitslover was als die rokkendragers op die glimmende dansvloer daarbinnen.
Ze hielden me dus vast in hun huisje, terwijl ze opzettelijk langzaam en op hun gemak met elkaar beraadslaagden, wíe ze moesten opbellen en wát ze eigenlijk tegen hem moesten zeggen. Dat ging zo een drie kwartier lang door. Telkens gaven ze de gegevens van mijn paspoort en mijn perskaart door. Telkens bleek dat ze iemand anders moesten hebben tot er eindelijk een majoor met chauffeur in een jeep de heuvel kwam oprijden. Hij was aardiger dan de twee soldaten, maar ook even verbaasd dat ik het feest zo snel weer wilde verlaten.
‘Hebt u een hekel aan de koningin?’ vroeg hij, in mijn pas- | |
| |
poort bladerend. ‘Neen,’ zei ik snel, me gauw bedenkend dat het hier niet om een spelletje eerlijk-duurt-het-langst ging.
‘Aan de president soms?’ Hij tikte met zijn bruine statusstokje tegen zijn broek. Hij was een tikje dreigend.
‘Neen meneer,’ zei ik, ‘ik wil alleen maar mijn krant gaan opbellen.’
Hij ging daar niet op in.
‘U moet toegeven dat uw weggaan vreemd is, dat het lijkt op een protest. U bent niet tevreden? We moeten voorzichtig zijn met ontevreden mensen. Ze bezorgen ons veel last. Veel te veel.’
Ik zei niets al vond ik zijn opmerking heel overbodig omdat iedereen wist dat je toen in Songo de kans liep opgepakt te worden alleen al als je Wawili's naam zonder eerbied uitsprak.
‘Vertel me nu eens echt waarom u weg wil,’ vroeg hij ineens vriendelijker.
‘Ik ben toch vrij om te gaan? Of niet?! Ik ben journalist zoals u ziet en ik wil mijn krant opbellen!’
‘Aha. U wilt dus uw krant opbellen!’ Hij tikte weer een paar maal met het statusstokje in zijn handpalm. Daarna bestudeerde hij mijn kaart met de uitnodiging in het frans en engels om mij alle medewerking te verlenen voor het uitoefenen van mijn beroep, en keek me verwachtend aan. Ik wist, zoals hij waarschijnlijk ook, dat de snelste manier om van hem af te raken, een beroep was op bv. mijn ambassadeur daarbinnen. Maar ik had daar geen enkele zin in. Van Toorn mocht best eens de gelegenheid aangrijpen om zich op me te wreken en in ieder geval zou ik daarna bij hem een verplichting hebben.
‘Aha,’ zei de majoor weer, ‘u wilt gaan opbellen! Waarom spreekt u zo goed frans als u Nederlander bent?’
‘Ik heb een half jaar op Martinique gewoond.’
‘Nou, voor welke krant werkt u dan wel?’
‘Staat op de kaart in uw hand.’
Hij zei heel agressief: ‘Ik vraag u de naam van uw krant, niet wat op deze kaart staat!’
‘Nieuw Nederland,’ zei ik.
‘Betekent dat iets?’
| |
| |
‘Ja.’
‘Wat betekent dat dan?’
‘Nouvelle Hollande,’ zei ik. ‘Nieuw' betekent “Nouvelle” en “Nederland” betekent “Hollande”.’
‘Dat weet ik ook!’ zei hij gepikeerd. ‘Het gaat mij alleen maar om Nie-eeuw.’
‘Nieuw.’
‘Nie-eeuw. Alors!’
Hij gaf me met een gebaar van ergernis mijn paspoort en perskaart terug.
‘Wat voor krant is dat?’
‘Een ochtendblad. Daarom wil ik nú gaan opbellen; dan komt het nieuws over dit feest morgenochtend nog in de krant.’
‘Het is dus geen communistische krant? U kunt beter de waarheid spreken. Want als ik de indruk heb dat u niet de waarheid spreekt moet ik u vasthouden tot ik achter de waarheid ben gekomen. U begrijpt dat?’
‘Neen,’ zei ik, ‘het is geen communistische krant.’
‘Goed dan.’ Hij keek me een tijdje onderzoekend aan terwijl hij op de kleine tafel in het huisje tikte met zijn statusstokje.
‘Wat is de naam van uw hotel?’
‘Désiré.’
‘Désiré?! Maar dat is toch...?’
‘Dat weet ik,’ zei ik.
‘Logeert u dáár?! Is uw krant dan zo arm dat u...’
‘Mijn krant is inderdaad niet zo rijk,’ zei ik, ‘maar ik vind het daar ook gezellig, eerlijk gezegd.’ Ik kon me zijn verbazing wel voorstellen. Hotel Désiré ligt immers in het hart van Liberté, een van de armere afrikaanse wijken van Tamina, luxueus is het er zeker niet, al is het er proper en had mijn kamer zelfs airconditioning. Mijn collega's logeerden bovendien in het commerciële europese centrum, sommigen zelfs in het luxueuze Tamina-Hilton, dat een kilometer of twee ten zuiden van het presidentiële paleis ligt.
‘Ik zal u erheen brengen,’ zei hij, nog steeds wantrouwig.
‘Neen, neen, wel vriendelijk van u aangeboden, maar ik loop liever. Ik houd veel van de songolese avondlucht.’
‘Maar dát is merkwaardig, meneer Lopes! Meneer Sesa
| |
| |
Lopes, als dat uw werkelijke naam is tenminste. Is dat uw werkelijke naam?’
‘Kom,’ zei ik openlijk gekrenkt. ‘U hebt mijn paspoort toch gezien?’
‘Goed, neemt u me niet kwalijk dan als dat uw eigen naam is. Dat wil ik ook van u aannemen. Maar u moet toegeven dat uw gedrag verdacht is. U hebt niks tegen uw eigen koningin. U hebt niks tegen onze president. En tóch wilt u weg. Tóch bent u ontevreden. Of hebt u andere redenen om weg te gaan, meneer Lopes. Zo ja, welke?’
‘Ik zeg u toch -’
‘U hoeft me niks meer te zeggen, meneer Lopes. Want als u zoveel haast heeft om te gaan opbellen - toch zeker niet in dat hotel van u, want daar kunt u op dit ogenblik echt niet met Nederland bellen - dan moet u toch blij zijn met een lift naar Liberté, nietwaar? Dat is toch logisch? Bovendien is het ook veiliger voor u. We kunnen niet riskeren dat u hier in Songo ook maar het geringste overkomt.’
Er was natuurlijk geen enkele reden zijn aanbod te weigeren, behalve dat ik me erop verheugd had naar mijn hotel te lópen en dat ik er een punt van maak zo min mogelijk diensten te accepteren van vertegenwoordigers van overheden en regeringen waar ik het niet zo eens mee ben.
Hij drong maar aan. ‘Songo is helaas nog niet zo veilig als we zouden willen; u kunt beroofd worden. Misschien kunnen u zelfs ergere dingen overkomen.’
‘Toch loop ik liever. Ik krijg inspiratie als ik loop.’
Ik haalde mijn kleine recorder uit mijn jaszak te voorschijn met het microfoontje, dat ik zoals gewoonlijk om mijn hals had. ‘Ik schrijf terwijl ik loop!’ zei ik.
‘Ingenieus,’ riep hij uit, terwijl hij het apparaat van mij overnam en bekeek. ‘Werkelijk ingenieus! Maar u kunt toch ook zíttende schrijven? Ach, ik begrijp het, u hebt stilte nodig om na te denken.’
Zijn wantrouwen was nu ineens weg omdat hij de reden van mijn vreemd gedrag meende te hebben gevonden. Hij balanceerde mijn apparaatje vol bewondering op zijn hand. Ik moest de werking ervan demonstreren, door hem eerst op de band te laten spreken en zijn stem daarna terug te draaien; daarna moest ik hem vertellen hoeveel het ding kostte,
| |
| |
wáár ik het gekocht had en of ik het niet aan hem wilde overdoen. Hij riep zijn chauffeur en de beide schildwachten binnen om ook het ding te bewonderen, wat voor mij betekende, dat hij ze wilde laten zien dat hij door zijn kundig ondervragen toch aan het bijzondere wat er aan mij zat, gekomen was en dat iedereen dus zijn werk weer prachtig gedaan had.
Wilde ik het ding werkelijk niet verkopen?
Ik herhaalde mijn weigering zo vriendelijk mogelijk. Nou ja, dat kon hij toch ook wel begrijpen. Zijn wantrouwen sloeg nu definitief om in bewondering. Het feit dat ik in Hotel Désiré mijn intrek genomen had, toonde eigenlijk mooi aan dat ik werkelijk iets van Tamina wilde zien. ‘Dat doen té weinig journalisten,’ zei hij. Maar ik moest de armoede daar niet als vertegenwoordigend voor heel Songo beschouwen.
‘De journalisten doen maar te vaak alsof Afrika alleen maar arm is,’ zei hij, ‘maar Afrika is ook rijk!’
Hij gaf me zijn kaartje. Als ik iets nodig had moest ik hem bellen. Wilde ik hem ook míjn adres geven, dan zou hij me geld overmaken in Nederland; kon ik hem ook zo'n mooi apparaatje sturen. Ik drukte hen alle vier stevig de hand en beloofde plechtig van alles. Neen, ik wilde beslist geen lift!
| |
7
Ik heb een hoog ontwikkeld gevoel voor dramatiek. Dat komt misschien doordat ik zo vaak alleen ben en ben geweest en dus altijd van alles heb moeten verzinnen om mezelf te amuseren. Dat is nu eenmaal het lot van kinderen, die hele dagen door hun ouders alleen gelaten worden. Zo amuseer ik me ook met mijn besluiten soms. Ik wilde niet alleen maar weggaan van dat afscheidsbal, als de een of andere vorm van uiterlijk protest zoals de majoor niet geheel ten onrechte meende, maar vooral ook als een vorm van innerlijke afrekening; die ik heel nadrukkelijk wilde uitvoeren, zodat ik het niet snel weer zou vergeten. Zodat ik daarna definitief iemand anders zou zijn. Ik wilde daarom te voet; om bij elke stap de koele tevredenheid van de wind om me heen te kunnen voelen, die ik vroeger zo ver- | |
| |
onachtzaamd heb. Ik liep de heuvel af, door de prachtige villawijk waar de groten van Tamina het voorrecht hebben samen met hun president te wonen; daarna weer een heuvel op, naar het plateau waar het commerciële centrum ligt; verder, tot aan de nieuwe brug over de Baï, die de twee helften van Tamina verbindt en die met een kleine vijftien miljoen van de eeg enkele jaren geleden is gebouwd - alle stukken werden pasklaar geleverd door Werkspoor in Nederland! - om tegemoet te komen aan de nieuwste prestigewens van Wawili. Sinds de brug klaar is zijn verschillende eeg-staatshoofden haar ook komen bekijken, onder wie de koningin der Nederlanden dus.
Vanaf de brug was het feeëriek verlichte paleis nog steeds te zien. Ik bleef, over de reling hangend, een hele tijd staan genieten: Dáár waren al die lichten en hier was ik, nu eindelijk voorgoed weggelopen van de aubade zou je kunnen zeggen. De fraters hadden dus geen enkele invloed meer op me. Ook niet als ze het met legermajoors probeerden! Er liepen mensen voorbij die ik met luidruchtige vriendelijkheid begroette. Maar ze antwoordden niet of nauwelijks; maakten eerder een wijde boog om me heen. Het was nog geen tien uur in de avond en er was volop maanlicht, maar mijn vrolijk gedrag moet zo ongewoon zijn geweest op dat uur, dat ze zeker bang waren dat ik ze zou bestelen. Grappig! Toch gelukte het mij een oudere man, die met een geit aan een touw sleepte, even staande te houden. Hij wees zenuwachtig naar het verlichte paleis en zei dat daar een grandioos feest aan de gang was en dat hij en de meeste mensen naar de overkant gingen om te proberen een glimp van de koningin op te vangen. Toen ik hem vertelde dat ik zelf net op dat feest was geweest, lachte hij verlegen, waaruit ik opmaakte dat hij me toen meteen vroeg of ik ook sigaretten bij me had. Ik gaf hem 't hele pak en hij nam snel afscheid, bang dat ik me zou bedenken. Op het maanverlichte water van de Baï voer toen een trein van boten in de richting van de haven; ondanks de hoogte kon ik duidelijk zien dat ze geladen waren met lange, dikke, ronde boomstammen. Ik dacht weer aan de rondleiding die we in gezelschap van de koningin en in helikopters van het franse leger in Jélé gemaakt hadden, twee dagen tevoren;
| |
| |
boven het deel van het oerwoud aan het begin van de bergen bij Naniké waar er nu intensiever gekapt zou gaan worden. De Nederlanders gingen nu immers meedoen met lasobs. Bruynzeel, zou je kunnen zeggen, was ontrouw geworden aan Suriname. Er werd ons toen ook gedemonstreerd hoe de gewenste boomsoorten met behulp van de luchtfotografie gedetermineerd kunnen worden. De dag daarna heeft de prins de eerste steen gelegd voor een nieuwe nederlandse cellulosefabriek niet ver van Tamina. Ik spuugde nu met een zekere hartstocht naar beneden en herhaalde voor mezelf: Handelsdansen! handelsdansen! handelsdansen! en begaf me daarna in een lange monoloog tegen het flitsende water van de Baï, waarin ik beloofde mezelf nooit meer in zo'n kolonialistische val te laten lokken! Met spijt dat ik m'n pakje had weggegeven terwijl ik nu ineens zo'n zin had in een sigaret en er ook geen aan de schichtig doende voorbijgangers durfde te vragen, liep ik tenslotte door naar de andere kant. Je komt dan door de mooie woonwijk Auberge, niet zo luxueus als de presidentiële wijk, maar ook niet zo strikt europees; er wonen hier ook bemiddelde Afrikanen. Als je daar doorheen bent, gaat het weer naar beneden. Je loopt dan langs de grote vismarkt van Tamina en tenslotte kom je in Liberté, de afrikaanse wijk die na de onafhankelijkheid van Songo is gebouwd; een uitgestrekt gebied van uniforme kleine, voornamelijk stenen huisjes, waar de armoede groter is dan in veel van de andere volkswijken van Tamina. Hier ligt Hotel Désiré.
|
|