ken. Ze stond altijd klaar om te betalen. Nog voor de boel was ingepakt. Dat was een van haar goede karaktereigenschappen.
‘Gaan jullie dan scheiden?’
De groentevrouw vroeg het met een zuur mondje.
Ze hield niet van echtscheidingen in haar wijk. Ze hield helemaal niet van veranderingen. Dat komt een zaak nooit ten goede. Dan heb je kans dat er een huis leeg komt. En nieuwe klanten moet je eerst weer leren kennen.
Daarom zei ze: ‘Je kunt beter niet gaan scheiden. Dat geeft alleen maar narigheid. En wil je man wel scheiden? Want die moet ook willen. Anders kan het niet.’
‘Nee,’ zei mevrouw van Vuurendam.
Ze had opeens iets stiekums gekregen. Een beetje griezelig.
‘Nee we gaan niet scheiden. Dat wil Jan ook niet hebben.’
‘Maar mens, als je niet wil scheiden dan kan je niet trouwen. Je hebt je hoofd op hol laten brengen.’
De groentevrouw zei het triomfantelijk. Ze was opgelucht nu ze wist dat er geen echtscheiding van komen zou.
Maar mevrouw van Vuurendam keek ernstig. Koppig ernstig, zoals een jong meisje dat over haar eerste liefde praat.