moesten houtjes gehakt worden. En ze riep naar de achterkamer, ‘Kees, kom je bed uit, want je moet houtjes hakken.’ Maar ze hoorde alleen maar snurken. Kees begon altijd heel hard te snurken als zij hem riep. Maar nu liet ze het er niet bij zitten. Ze liep naar het bed en trok aan zijn oor. Nu, dat hielp wel want hij zat ineens rechtop, en hij gromde, ‘Bah, je doet mij pijn.’
Ze zei, ‘Kom nou maar je bed uit, want ik moet de kachel aanmaken. Je moet houtjes hakken. Het is veel te koud zonder kachel. En je wil toch niet dat ik zelf houtjes hak. Ik heb vorige keer toch een hele week met het verband gelopen. Die bijl is veel te scherp voor mij.’
Maar Kees snurkte alweer, en daarom zei ze kwaad, ‘Ik loop bij je weg hoor.’
Dat zei ze altijd, ‘ik loop bij je weg hoor’, en niet alleen als ze boos was, ook wel gewoon als grapje. Ze had het al gezegd op de dag van hun huwelijk omdat zijn baard zo prikte, en hij wilde zich niet scheren.
Ze ging terug naar het winkeltje. Daar was het wel koud, maar daar rook het niet zo naar. Want Kees was wel vies gaan ruiken sinds hij zich niet meer waste, omdat hij zo'n last had van zijn borst. En hoeveel jaren had hij daar al niet last van?
Ze riep weer, ‘Ik loop van je weg hoor.’ En toen dacht ze, dan loop ik maar van hem weg. Voor de grap hoor! Want hij zal wel gek kijken als hij straks wakker wordt en ik er