| |
| |
| |
Hoofdstuk 4......
voert een jonge vrouw in velerlei verzoekingen en laat Mr. Darr over de gevaren van de grote stad spreken......
I
‘Neemt U me niet kwalijk,’ zei het meisje wier gezichtje bijna geheel schuil ging in de capuchon van van haar regenjekker, ‘kunt U me ook zeggen wat de kortste weg naar het Franse Consulaat is?’
Om haar heen liepen mensen voorbij. Het was druk op het trottoir van de grote boulevard. Hier was Bogharia geheel in Westerse stijl gebouwd, met strakke gebouwen en vele stralende etalages, wier lichten thans echter versluierd werden door duisternis en regen. Ze keek de man, die zij op goed geluk had aangeklampt, vragend aan. Ze had geen idee meer waar zij zich precies bevond. In de korte tijd, dat zij hier was, had zij de stad uitsluitend leren kennen door middel van enkele officiële rijtoeren. Ze wist, dat het Consulaat zich ergens in het oude centrum van de stad moest bevinden; ze wist eveneens dat ze thans vagelijk in de richting van dit centrum liep; en daarmee hield haar kennis verloren op.
De man begon het haar uit te leggen, terwijl hij haar appreciërend opnam. Hij was dik, harig en omhuld door een verschaalde geur van uien, kaas en
| |
| |
zurige wijn. Halverwege z'n uitleg onderbrak hij zichzelf om een olieachtig compliment te maken over haar figuur, en tegen het eind trachtte hij zijn arm om haar heen te leggen, waarbij een even suspecte als onhygiënische uitnodiging voor den dag kwam. Ze rukte zich los, liep snel verder en huiverde elke keer als zij aan zijn dikke, pafferige handen dacht.
Zodra zij verder liep zette een donkere wagen, die tijdens het oponthoud langs het trottoir was blijven staan, zich met een schokje weer in beweging en schoof langzaam achter haar aan, terwijl aan de overzijde een man, die tijdens het gehele incident verstilde schoonheid van een etalage met dameslingerietjes had staan indrinken, nu weer zonder haast achter haar aan begon te slenteren. Want zo stonden de zaken op die donkere avond, toen trage regens uit zee aanwoeien, en Prinses Ferinah dwaas-naïef poogde te ontsnappen uit het net, dat het noodlot reeds maanden lang om haar heen gesponnen had.
Ze haaste zich voort en bereikte spoedig de oude binnenstad van Bogharia. Hier had de stad nog niets van zijn oosters karakter verloren. Honderden olielampjes flikkerden in de werkplaatsjes en winkeltjes aan weerszijden van de nauwe straat die zij nu volgde, en donkere schimmen, in wijde mantels gehuld, gleden haar voorbij. Het was geen wonder dat ze in de wirwar van trapvormig gebouwde straten en donkere steegjes de weg opnieuw kwijtraakte.
Maar juist toen zij wanhopig uitmaakte, dat zij niet meer wist hoe verder te gaan, ontdekte ze opgelucht een westers geklede man, die als bij toverslag aan de overzijde was opgedoken, en klampte hem - zij het met een huiverende herinnering aan haar eerste ervaring - aan om inlichtingen.
| |
| |
Hij maakte geen avances, maar bood hoffelijk aan, haar een eindweegs te geleiden. Ze aanvaardde het aanbod opgelucht, en pas toen ze al een minuut of vijf onderweg waren, maakte die oplossing plaats voor verwarring.
‘Weet U zeker dat wij goed gaan? Ik meen dat ik hier zopas al langs kwam.’
‘Werkelijk?’ zei hij, beleefd glimlachend, ‘U moet U vergissen.’
Ze liepen door. Maar honderd meter verder bleef ze weer staan.
‘Dat smederijtje, daar op die hoek, dat heb ik op de heenweg ook gezien.’ zei ze beslist. ‘We lopen verkeerd!’
‘Er zijn meer smederijen in dit district. U ziet deze beslist voor een andere aan.’
‘Diezelfde oude man stond er in te werken. Ik herken hem duidelijk. En die visverkoper daarginds was er ook. Ik kan me niet vergissen.’ Plotseling was haar argwaan opgewekt. ‘Waar brengt U me heen?’
‘Heus... wat denkt U.’ Maar ze zag nog juist het kleine handgebaar dat hij maakte, en toen haar ogen onwillekeurig de richting van zijn snelle blik volgden, schrok ze hevig. Uit het duister van een aangrenzende steeg doken enkele donkere gestalten op, om langzaam nader te komen...
Prinses Ferinah aarzelde niet langer. Wild wendde ze zich om en rende blindelings weg door een nauwe zijstraat, die donker tussen de scheefgezakte huizen weghelde. Achter haar hoorde ze een schel fluitje opklinken. Angst snoerde haar de keel dicht. Wat hadden deze mysterieus verschenen aanvallers met haar voor? Het fluiten herhaalde zich, maar vreemd
| |
| |
genoeg waren er geen hollende voetstappen achter haar hoorbaar. Het straatje maakte eensklaps een bocht, en mondde uit in een wazig verlicht pleintje. Reeds wilde ze een zucht van verlichting slaken, toen ze plotseling haar vaart inhield. Vanaf de kant van het plein antwoordde een tweede fluitje, snel en snijdend, opstijgend uit het duister.
‘Omsingeld!’ schoot het door haar heen.
Ze drukte zich tegen de muur. Het bloed klopte met bonkende slagen in haar slapen. Voorzichtig boog ze zich naar voren en waagde het een blik om de hoek te werpen.
In de lichtcirkel van een lantaarn, op het midden van het plein, waren nu enkele schimmen opgedoken, die zoekend de nauwe straat instaarden, waarin zij zich bevond. Een van hen bracht de handen aan de mond, en voor de derde maal klonk het snerpende gefluit op, dat vrijwel onmiddellijk ver achter haar beantwoord werd.
Het meisje balde haar kleine vuisten. Ze poogde zich te beheersen en kalm na te denken. Maar het gevoel van mateloze verlatenheid, dat haar nu steeds sterker bekroop, maakte rustig denken onmogelijk.
Datzelfde gevoel van ziekmakende eenzaamheid had zij vaker gekend. Vroeger, tijdens haar opvoeding in Frankrijk, die afgezonderd en zonder vrienden was geweest; en zeer vaak gedurende de laatste drie maanden, doorgebracht aan het koud-formele Bogharische hof. Het gevoel, dat zij machteloos en alleen was, en zich niet verweren kon tegen de dingen om haar heen, hoe ze dit ook probeerde, was in die laatste drie maanden steeds sterker geworden - om onverwachts en miraculeus te verdwijnen gedurende de laatste uren, toen zij in gezelschap was van
| |
| |
een tengere man met verdrietig-spottende grijze ogen...!
En plotseling wist ze dat ze naar Mr. Darr verlangde.
Dwars door haar woede en verbittering omdat hij haar als een onmondig kind behandeld had, werd dat besef ineens duidelijk, als richtten vele schijnwerpers zich op iets, dat al die tijd in het duister was gebleven. Ze was de afgelopen uren bang geweest, woedend, geërgerd, kortom bezeten door ieder denkbare emotie - uitgezonderd dit vreselijk gevoel van intense verlatenheid. Ze had zich op een eigenaardige manier veilig bij hem gevoeld.
‘Gwynn,’ zei ze gesmoord. ‘Oh Gwynn...’
Opnieuw het fluitje; een lichtend spoor van gevaar, omhoogstotend door het duister, en thans veel, véél dichterbij...
Ze schoof behoedzaam terug. Haar ogen zochten radeloos om zich heen. Alles was donker. Dreigend en doods rezen de oude, scheefgezakte huizen rondom haar. Waarheen? Waarheen???
Aan de andere zijde, achter haar, maakte zich plotseling een zacht gedruis los uit de stilte, die broeiend en zwaar, als een drukkend, duister waas, de gehele scène omspande; het nauw hoorbare gerucht van voorzichtig nader schuifelende voetstappen...
‘De mannen op de hoek bij dat smederijtje! Ze komen de straat in! En uit tegengestelde richting naderen de anderen!’
Het was op dat ogenblik, toen alles verloren leek, dat ze de smalle nis ontdekte. Het was niet meer dan een spleet tussen twee huizen, bijna onzichtbaar in de schaduw van een overhangende luifel. Met een snik van opluchting gleed ze naar binnen en knielde
| |
| |
aan het uiteinde neer, de ogen strak op de straat gevestigd.
Minuten gingen voorbij. Eeuwigheden! Niets bewoog. In haar oren leek de afgrijselijke stilte zwaar van gespannen dreiging. Ze snakte er naar, dat er iets zou gebeuren, dat het geluid zich zou herhalen, de voetstappen zouden klinken. Alles was beter dan deze stilte.
Ineens schoof er een schaduw aan haar voorbij. Het was zo onverwachts en geruisloos, dat zij haar tanden in haar onderlip beet om niet te schreeuwen. Het waren twee mannen, zag ze. Zij stonden vlak voor de nis, scherp voor zich uit starend naar het einde van de straat, zonder haar op te merken. Toen maakte de ene een korte handbeweging, en gleed even geruisloos uit haar gezichtsveld weg als hij er in verschenen was. Maar de andere bleef staan, zijn makker nakijkend, die kennelijk de zoekers, die uit tegengestelde richting kwamen, tegemoet ging. Hij stond nauwelijks tien meter van haar af, en hoewel hij haar nog niet opgemerkt had, zou het minste gerucht hem op haar aanwezigheid opmerkzaam maken.
Terwijl het meisje dichter in elkaar kromp wist ze, met onverbiddelijke zekerheid, wat thans volgen moest. Het was haar, als kon zij de nauwe straat thans voor zich zien, waarin vele schimmen onhoorbaar voortslopen. Enkele bleven achter, zoals de man die vlak bij haar stond, om te beletten dat de prooi achter de ruggen der jagers naar buiten sloop; de rest zocht verder. En van de andere zijde kwamen andere schimmen, andere jagers, zij moesten elkander nu practisch al ontmoet hebben...
Buiten, ongeveer in het midden van de straat, be- | |
| |
groetten enkele mannen elkaar zwijgend. De leider van de ene groep wierp zijn collega een vragende blik toe.
‘Niets?’
‘Niets!’
‘Ze moet zich ergens verborgen houden! Absoluut onmogelijk, dat ze ons door de vingers geglipt is. Er ligt een cordon om het gehele blok! Geef je mannen opdracht iedere centimeter af te zoeken. Als we de fijne kam er door halen moet ze te voorschijn komen.’
Voetstappen schuifelden weg. Gedempte stemmen gaven de order door.
In de nauwe steeg zag het meisje, hoe de tweede man plotseling weer naast zijn wachtende confrater verscheen en hem iets toevoegde. Een ogenblik stonden ze zwijgend bijeen. Hun ogen zochten de huizen af. Toen, met een angst, die als een doffe koude iedere zenuw in haar lichaam scheen te verlammen, zag het meisje hoe de eerste eenklaps verrast naar de donkere spleet wees. Een zaklantaarn flitste aan en speelde zoekend nader. En terwijl ze de tastende lichtvinger centimeter voor centimeter nader zag schuiven over de klamme stenen, drukte Prinses Ferinah zich krampachtig tegen de muur en smeekte de goden en het noodlot om Mr. Darr!
Maar Mr. Darr was verre...
| |
II
Mr. Darr stond op dat ogenblik, geïncarneerd als Sergeant Quichot, naar Rachuri Julius Decan en Prins Paul te staren, die op hun beurt verglaasde blikken aan de langzaam bijkomende Koscha Ioch
| |
| |
spendeerden, en in de doodse stilte welke er, na 's Rachuri's verklaring, als zou dit een der hoofdfiguren van de Revolutionnaire Beweging zijn, was gevallen, leek het Mr. Darr of iedereen het geknars van zijn hersens moest kunnen horen.
Zijn gedachten werkten op topsnelheid. In die enkele seconden stilte vielen de verschillende feiten en gebeurtenissen ineen als de fijne radertjes van een precisie-instrument; een soort geestelijke telmachine, die deduceerde en optelde op een zich pijlsnel ontrollend lint, en die aangedreven werd door die ene, onwillekeurige uitroep van Julius Decan, welke aantoonde dat hij Koscha van zeer nabij kende.
Koscha was Revolutionnaire voorman. Julius was Rijkskanselier. Twee posities, die tegenover elkander stonden als de spreekwoordelijke kat en hond, en een intieme kennismaking uitsloten. Paul had de bleke man dan ook logisch niet gekend. Dat Julius dit wél deed, was maar voor twee uitleggingen vatbaar: óf de voorman speelde onder één hoed met de Rijkskanselier; óf Julius had heimelijk contact met Koscha, en had het lieve vaderland aan de Revolutie verraden. Eén van hen speelde dubbel spel. Maar Serge had in zijn brief - die Darr boven iedere twijfel verhief - verklaard dat Koscha volstrekt te vertrouwen was! Dat elimineerde die bleke man en liet maar één conclusie open: Julius Decan bekleedde een functie onder de doodsvijanden van Prins Paul!
De abstracte telmachine belde opgewonden en roetste verder:
Julius Decan was verwikkeld in de Revolutie van Ciras, en Koscha had hem vertrouwd. Tot dit vertrouwen plotseling beschaamd was, en wel zo intens, dat de bleke man z'n bezinning verloor en de Rijks- | |
| |
kanselier naar de keel was gevlogen. Het was Darr, of hij Koscha's hese kreet weer hoorde, waarmee hij het vertrek binnen was gevlogen: ‘God.... en wij vertrouwden hem!’ Het liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Het kon alleen maar betekenen, dat Koscha de zekerheid had gekregen, dat de Rijkskanselier zich bij de tegenpartij had aangesloten, met andere woorden: bij Prins Paul.
Het mentale deductie-apparaat stokte even, verschoof, schakelde heftig over en rammelde door:
Julius was dus een verrader. Best. Maar hoe was Koscha daar plotseling zo zeker van geweest? Hij had braaf aan de deur staan luisteren naast Darr. Er was geen langzaam groeiende woede geweest. Nee, hij was ontploft met de bliksemsnelheid van een bom. En die ontploffing had plaats gevonden na dat ene zinnetje van Decan, toen deze Paul gerust meende te moeten stellen omtrent het lot van het meisje. En Darr's geheugen, dat nimmer haperde, produceerde dat zinnetje ogenblikkelijk: ‘Uwe Hoogheid behoeft zich werkelijk geen zorgen te maken,’ had de Rachuri gezegd, op het lot van het meisje doelend, ‘Uwe Hoogheid kan geheel op mij vertrouwen. Het meisje zal geen haar gekrenkt worden - zomin als daar bij de bekende gelegenheid ook maar een ogenblik gevaar voor was.’
En deze ‘bekende gelegenheid’ kon in het onderhavige geval maar op één ding slaan: op de voorgenomen aanslag op Prinses Ferinah!
De geestelijke telmachine spatte uiteen in een wild vuurwerk van fonkelend opspuitende vermoedens en machtig rondwiekende zekerheden. Het was Mr. Darr te moede, als kreeg de hele geschiedenis een ogenblik het krankzinnigen-perspectief van een Cali- | |
| |
gari-film. Want als Julius zo openhartig over die aanslag met Paul kon spreken betekende dit alleen maar, dat Paul met die aanslag op de hoogte was geweest; en wanneer hij, als loyaal dienaar van de Prins-Regent, verklaarde dat ze al die tijd totaal geen gevaar had gelopen, dan bleek daaruit alleen maar dat die hele aanslag doorgestoken kaart moest zijn geweest!
Het sloot! Het sloot aan alle kanten! Paul's verzekering dat hij het meisje nodig had, zijn angst voor haar lot, het kreeg allemaal betekenis. Prinses Ferinah had geen ogenblik gevaar gelopen om op haar bruidsrit neergeschoten te worden. De hele aanslag had de schuldeloosheid van een toneelvoorstelling gehad. Paul had dat geweten, terwijl hij bij de Dom stond te wachten; Julius wist het, terwijl hij hemel en aarde bewoog om het meisje in die bruidsstoet te krijgen. Maar Koscha en de andere revolutionnairen hadden het niet geweten! Evenmin als de Heer Adriman uit Caïro. En dat verklaarde zowel Koscha's woede, als de volharding van de andere kant om Prinses Ferinah toch maar onderweg te krijgen. Hoe de relaties waren welke Ciras' Beweging met deze aanslag had, kon Darr nog niet overzien - misschien waren zij er zijdelings bij betrokken, misschien helemaal - maar met zekerheid stond thans voor hem vast, dat de gehele opzet aan hun tegenstanders bekend was geweest.
Er bleven nog tal van raadsels over, maar desalniettemin had hij het gevoel eindelijk weer op vaste bodem te staan. Dit was een bekende procedure, die z'n historisch schoolboekjesvoorbeeld indertijd gekregen had met de Berliner Reichstag's brand en het Proces-Van-der-Lubbe. De aanslag zou mislukt zijn. Van te voren zouden de autoriteiten ingrijpen en
| |
| |
Ferinah op een sensationele manier redden. Er zouden een paar arrestaties gedaan zijn. Temidden van kolkende nationale verontwaardiging zou er een uiterst spectaculair proces gehouden zijn, met opzienbare bekentenissen en allerlei gruwelijke onthullingen omtrent Ciras' organisatie. Het zou méér dan voldoende zijn geweest om Prins Paul een klopjacht te laten ontketenen op alles, wat niet met hem mee wenste te knikken, en nadien zou een ‘krachtig bewind’ intreden. Het was allemaal heel simpel als men het onder die hoek bekeek. En het moest bitter weinig moeite gekost hebben om het in scène te zetten, nu Julius Decan een functie - en waarschijnlijk een dikke - in de Revolutionnaire Beweging bleek te hebben vermeesterd. Het verklaarde bijna alles, tot Serge's mededeling toe dat het de laatste tijden niet pluis was geweest in Ciras organisatie en dat hij z'n eigen medewerkers niet meer durfde vertrouwen. Serge moest op een of andere manier lucht van de gehele onderneming hebben gekregen, maar voor hij iets kon doen hadden ze hem uitgeschakeld.
Mr. Darr zuchtte voldaan. Het gehele deductieproces had zich in nauwelijks tien seconden afgespeeld, als een bliksemstraal, die plotseling het nachtelijke landschap verlicht. Zowel Julius als de Prins stonden nog steeds naar Koscha te kijken, en in het gehele vertrek was niets veranderd. Maar het was Mr. Darr te moede, of hij na een jarenlange afwezigheid in het vertrek teruggekeerd was, van een reis, die hem alles geleerd had wat hij nodig had. Slechts twee vragen bleven als vurige plekken open in het gehele patroon: Waarom was Koscha hierheen gekomen?; en welke rol speelde Hector Algamemnon...?
| |
| |
| |
III
‘Dus dit is Mr. Darr niet...!’
Paul's stem beet scherp door de stilte. Hij wendde zich met een ruk tot de dromerig voor zich uitstarende sergeant Quichot. ‘Hoe is dat te verklaren, sergeant!’
De sergeant schoot sidderend in een houding, die hij kennelijk als De Houding beschouwde - een afgetrapte hoeveelheid ellende en plichtsverzuim; ontdaan tot het uiterste. ‘M-m-maar Uwe Hoogheid... Ik dacht... Ik meende... Hij drong binnen...! En het signalement klopte...!’
‘Dat signalement is te vaag om ook maar enigszins betrouwbaar te zijn!’ brieste Julius Decan met onbewuste ironie. ‘Als U stompzinnig genoeg bent om daar op af te gaan, had U net zo goed Uzelf kunnen arresteren!’
‘Ik draag geen hoed!’ zei de sergeant, donker en dienstklopperig.
‘Het zou kunnen zijn dat je binnenkort ook geen hoofd meer draagt, sergeant,’ zei Zijne Hoogheid bijtend, en wendde zich tot Decan. ‘Kunt U een verklaring geven hoe Koscha Ioch hier terecht is gekomen?’
‘Werkelijk, ik heb geen idee, Uwe Hoogheid. Hoewel het betreurenswaardig is dat hij mijn... eh... dubbel-rol blijkbaar doorzag. Ik behoef Uwe Hoogheid zeker niet van de noodzaak te overtuigen dat Kocha Ioch thans verdwijnt...’
‘Hij interesseert mij op het moment niet,’ snauwde de Prins Regent. ‘Waar is het meisje? Waar is Mr. Darr?’ Kan Ioch iets met hen uitstaande hebben?’
‘Het lijkt mij uitgesloten.’
| |
| |
‘Misschien,’ zei Prins Paul langzaam, terwijl zijn koele ogen de gestalte op de vloer opnamen, die thans kreunend het hoofd op hief, ‘heeft het desalniettemin zin hem aan het spreken te brengen.’
Julius zei bereidwillig: ‘Zal ik enige mannen laten komen?’
‘Dat lijkt me onnodig. Hoe minder buitenstaanders hiervan weten des te beter. Deze imbeciel,’ hij wees naar de sergeant, ‘zit er nu eenmaal bij en dat is genoeg! Sergeant! Zet die man in een stoel!’
Het dienstwonder gehoorzaamde met een bereidwilligheid, die zijn behendigheid vele malen overtrof. Maar Mr. Darr mat onderwijl de afstand tot de deur met zijn ogen, want hij oordeelde, dat het iets anders was om iemand in je eigen plaats te laten arresteren, dan om hem te laten folteren, en wat hem betrof zou de bleke man, die nu knipperogend bij bewustzijn kwam, geen onverdiende traan laten. Hoewel het hem alsnog een raadsel was, hoe hij hem moest laten ontvluchten.
Het noodlot schonk hem enkele minuten respijt, door op dat ogenblik in het aangrenzende vertrek, rinkelend met een telefoon te gaan bellen. Decan hief luisterend het hoofd op, en fronste geërgerd toen het zwakke geluid aanhield: ‘Waarom neemt mijn secretaris...?’
‘Vraag excuus, Uwe Excellentie,’ mompelde de sergeant, schuw als een vogeltje. ‘Maar ik vergat Uwe Excellentie te vertellen... toen deze man zojuist losbrak... eh... Uw secretaris probeerde hem nog tegen te houden. Hij werd neergeslagen... eh... zomaar bewusteloos.’
Met een getergde kreet stoof de brave Rachuri naar de deur en stortte zich naar buiten. In z'n haast
| |
| |
vergat hij de deur te sluiten en door de deuropening zag men hoe hij een ogenblik aarzelde tussen de verslagen dienstknecht en de rinkelende telefoon, om eindelijk woest de hoorn van de haak te rukken.
Het was onmogelijk te verstaan wat hij zei. Maar met bevreemding zagen zowel Mr. Darr als de Prins-Regent de schok, die de aristocraat doorliep. Hij gebaarde heftig, sprak met hevige nadruk, om het ding daarna met zo'n haast op de haak te gooien of hij zich van een roodgloeiend pookijzer ontdeed.
‘Hoogheid!’ Hij tuimelde het vertrek weer binnen met een wonderlijke mengeling van opluchting en schrik. ‘Het meisje... zij is gevonden!’
Hier staat niet geschreven hoeveel wilskracht het Mr. Darr kostte om zijn rol te blijven spelen toen die woorden tot hem doordrongen. Getallen en metaphoren zijn onbetekenend naast de kracht, waarbij hij de angst, die als een stoomzuil in hem opspoot, omlaag wist te drukken. Terwijl iedere vezel van zijn lichaam zich instinctief spande, slaagde hij erin zijn lummelig-verbaasde houding niettemin te bewaren; en zelfs geen onwillikeurige beweging ontkwam sergeant Quichot, terwijl hij streed tegen het wanhopig-onbeheerste verlangen om z'n Smith & Wesson te trekken en de Rachuri tot spreken en volgzaamheid te dwingen.
Prins Paul slaagde er minder goed in zijn zelfbeheersing te bewaren.
‘Uitmuntend!’ zei hij verheugd, en kwam op Decan toe. ‘Waar is zij? Is zij ongedeerd?’
Decan aarzelde even.
‘Spreek op, Julius. Is er iets bijzonders?’
‘Zij is inderdaad ongedeerd,’ zei de Rachuri lang- | |
| |
zaam. ‘Maar er heeft zich een complicatie voorgedaan, Uwe Hoogheid. Hector Algamemnon was aan het toestel. Zodra haar ontvoering bekend was heeft hij helaas contact opgenomen met de Revolutionnairen en een groep van Ciras' mannen, onder zijn bevel, heeft haar in de binnenstad gevonden. Het is betreurenswaardig, Uwe Hoogheid, maar Algamemnon, wiens positie U evengoed kent als ik, stelde consequent daarmee voor, haar onmiddellijk te doden. Waarbij dan de indruk gewekt moet worden, als zou de moord op Uw bevel zijn uitgevoerd...!
Mr. Darr haalde diep adem.
Een wild opbruisende onrust omtrent het lot van het meisje dreigde iedere andere aandoening mee te sleuren, maar met onbegrijpelijke zelfbeheersing wist hij zich daaraan te ontworstelen, en al z'n aandacht op het stuurloos ronddobberende onbegrip te bepalen, dat deze onverwachtse mededeling omhoog had doen schieten. Wat betekende dit? vroeg hij zich radeloos af. Zojuist had hij zich, min of meer formeel, de vraag gesteld welke rol Algamemnon speelde, thans kreeg de oplossing van dit raadsel een dodelijke urgentie. Eén ding stond vast: de dikke man wilde het meisje doden. Hij kon dus niet op de hoogte zijn geweest, dat de aanslag op de bruidskoets, waaraan hij meewerkte, een doorgestoken kaart was. Want waarom zou hij anders meegedaan hebben? Nee, welke duistere plannen Algamemnon ook naar Bogharia hadden gebracht, zij moesten fundamenteel anders gericht zijn dan die van Paul en Decan, waarmee Darr hem aanvankelijk automatisch verenigd had. Hector speelde een spel op zichzelf, en zo te zien had hij zich daarbij van de hulp der Revolutionnairen verzekerd. Het eens zo onbelangrijk punt dat de heer
| |
| |
Adriman, uit Caïro, eveneens op Algamemnons loonlijst had gestaan, kreeg plotseling een heel bijzondere betekenis. Evenals het feit, dat hij thans Julius van te voren met zijn voornemen om het meisje te doden op de hoogte bracht. Het impliceerde, dat Algamemnon Julius vertrouwde, zoals de aanwezigheid van Morton en consorten in het paleis dit nog eens extra accentueerde. En als men de dubbelrol van Julius hier mee probeerde te rijmen, bleef er geen andere conclusie over, dan dat de mededeling niet bestemd was geweest voor de Rijkskanselier in Julius Decan, maar uitsluitend voor de Revolutionnair. Algamemnon werkte samen met een Rachuri, die hij geloofde een aanhanger van Ciras te zijn, zoals hijzelf een aanhanger was. En als men aannam, dat Prins Paul de centrale plaats bekleedde in 's Rachuri's devoties, werd het duidelijk dat Algamemnon veel meer bespeeld wérd, dan zelf speelde.
Maar het maakte ook nog iets anders duidelijk. Zover Mr. Darr de kolossale financier kende, was hij er niet de man naar om uit zuiver idealisme Revoluties te steunen. Er moest iets op de achtergrond van dit alles zijn, iets van zulk een groot belang dat het Algamemnon er toe bracht eigenhandig aan het spel mee te doen. Hij was afgrijselijk simplistisch geweest, dacht Mr. Darr, toen hij vijf minuten geleden meende de gehele geschiedenis verklaard te hebben als een complot dat Paul een excuus moest verschaffen met zijn tegenstanders af te rekenen. Dat was slechts één motief. Maar diep daarachter schemerde thans iets anders, vormeloos en vaag, als een dreigende, onbekende afgod, die Serge had doen schrijven over ‘een zwendel die ten hemel schreit’, en die Hector Algamemnon er toe noopte een onbelangrijk meisje
| |
| |
te doden, even hardnekkig als het Prins Paul aanzette haar te redden...
Al die gedachten flitsten door Darr's hoofd in de lichtflits lange stilte, welke er na Decan's woorden viel - de stilte waarin Prins-Regent Paul de sinistere mededeling verwerkte, maar die ook niet méér dan een lichtflits duurde! Zelfs al scheen het Darr, wanhopig begerig naar uitbreiding en aanvulling van het nieuws, een eeuwigheid eer de Prins op Julius toesprong.
‘Dat mag niet gebeuren!’ grauwde hij. Hij verloor z'n zelfbeheersing, en greep de Rachuri bij de schouders. ‘Verd... Julius! Je weet wat dit betekent! Wat heb je hem geantwoord! Sta daar niet te draaien! Spreek op!’
‘Ik heb hem gezegd te wachten tot ik bij hem was!’
‘En beloofde hij dat?’
De beide mannen schenen volkomen de aanwezigheid van de tengere sergeant vergeten te zijn, evenals de man in de stoel, die hen thans verbijsterd aanstaarde. Wat er thans gaande was nam hun gehele aandacht in beslag. Julius knikte.
‘In zijn ogen ben ik nog steeds Revolutionnair Secretaris; hij durft niet eigenmachtig op te treden. Dat is...’
‘Zanik niet. Waar zul je hem ontmoeten? Wanneer?’
‘In de binnenstad, in het Arabische kwartier. Het huis ligt op de hoek van de Avenue Illib ben Mohamed, aan de rivier...’
‘Wanneer?’
‘Zo snel mogelijk. Over een half uur uiterlijk!’
De Prins-Regent keek op z'n horloge; besliste.
‘Ga er heen! Direct! Probeer hem bezig te houden,
| |
| |
verzin maar iets! Alles! Maar zorg, dat Ferinah nog leeft wanneer ik binnen het kwartier die wijk omsingeld heb. Wanneer we om het huis liggen, hoor je een teken. Gooi daarna desnoods je kaarten op tafel en zeg hem precies hoe hij er voor staat. Maak hem duidelijk, dat z'n enige kans om z'n leven te redden er uit bestaat, het meisje aan ons uit te leveren. Hij is gewetenloos maar voorzichtig; hij zal zeker accepteren. Als hij naar buiten komt rekenen we wel met hem af - maar zorg dat het meisje daarvoor al aan ons is uitgeleverd! Duidelijk!’
Julius Decan zei bleek: ‘Maar Uwe Hoogheid... dat betekent...’
‘Misschien betekent het burgeroorlog. Inderdaad, dat hangt er van af hoe snel we zijn! Ik zal alle adressen, die we van Ciras' organisatie kennen, onmiddellijk laten oprollen.’ Hij duwde Decan mee naar de deur. ‘Voorlopig is het alleen belangrijk dat we Ferinah in handen krijgen! Schiet op!’
Hij bleef in de deuropening staan en keek de Rachuri na, die bleek en hijgend verdween. Er was een zorgelijke trek op z'n aristocratisch gelaat. Even dacht hij na, terwijl hij zich langzaam met de hand over het voorhoofd streek. Toen liep hij vastbesloten verder.
Hij was de anti-chambre reeds half door, eer de klagelijke stem hem bereikte, die hem zich haastig om deed wenden.
‘Uwe Hoogheid...’ zei sergeant Quichot verslagen. ‘De gevangene... wat zijn Uw orders, Uwe Hoogheid...? Excuseer, maar ik weet niet...?’
‘Wanneer ik meer tijd heb geloof ik, dat wij elkander nog eens zullen spreken, sergeant!’ zei de Prins-Regent dreigend. ‘Neem hem tot zolang mee!
| |
| |
Je staat met je leven voor hem borg! En indien hij niet zo belangrijk was,’ zei Prins Paul, een blik vol walging op de dom-eerbiedige dienstklopper werpend, ‘zou ik bijna hopen dat hij je ontsnapte...!’
Hij sloot grimmig de deur achter zich. Het kwam zelfs niet in hem op deze imbeciel te wantrouwen. Voor hij de gang halverwege had doorlopen, was hij hem reeds vergeten. Er waren thans zaken van veel, véél grotere importantie aan de orde...!
| |
IV
Mr. Darr luisterde, roerloos opgericht, naar de wegstervende voetstappen, de blik op de man in de stoel gericht. Toen de deur dichtsloeg liep hij op hem toe. Er was een koude zekerheid in z'n ogen. Hij nam zelfs niet de tijd om het toeval te zegenen, dat de laatste minuten zo grandioos zijn zijde had gekozen. Hij wist dat alles nu om seconden draaide, en dat iedere vertraging zijn kansen tot nihil zou doen dalen. Hij zei: ‘Heb je gehoord wat ze zeiden?’
Koscha Ioch knikte. Hij bezag de tengere man met wantrouwen, maar de indrukken van de laatste ogenblikken, het wanhopige besef dat zij inhielden, verdoofden hem nog. Hij voelde zich murw geslagen en zonder fut, vallend door een leegte die donker en zonder hoop was.
‘Jij bent de beste vriend van Serge Stankovitch, niet?’
De argwaan vlamde op in Koscha's blik. ‘Hoe weet jij...’
‘Omdat ik ook een vriend van hem ben. Mijn naam is Darr. Gwynn Darr. Ik vermoed dat Serge
| |
| |
je wel eens over mij gesproken heeft. Jij postte de brief die mij hierheen deed komen. Herinner je je dat?’
Koscha zei: ‘Ja... eh... nee... Wat bedoel je...’ Na alles wat er gebeurd was kon hij deze nieuwe verwarring niet meer zo snel verwerken. Wantrouwen en onbegrip streden in hem om de voorrang.
‘Luister,’ zei Darr scherp. ‘De enveloppe van die brief was lichtgeel. Er zaten drie blauwe postzegels op, en een rode, die scheef was geplakt. De brief droeg geen afzender en was geadresseerd aan Monsieur Leonard Labanc, Hotel Izbanez, Rue Instanboel 8, Casablanca. Dat klopt, nietwaar?’
Koscha knikte verwonderd.
‘Serge is lang, met zwart, krullend haar, een grote kin en blauwe ogen. Hij is gek op absinth, bezweert altijd dat een Luger het enige pistool is, dat echt schieten kan en heeft een schotwond op de rechterdij - ironisch genoeg veroorzaakt door een schot uit een Luger. Klopt dat?’
De bleke man zei: ‘Ja, dat klopt...’
‘Geloof je dat ik Mr. Darr ben?’
‘Stond in de brief ook waar ik woon?’
‘In de Straat der Kleine Vissen.’
‘Ik geloof je,’ zei Koscha. ‘Serge zei, dat hij de vertaling van de straatnaam in de brief zou schrijven. Je lijkt ook op de man die hij beschreef. Maar je gedrag is eigenaardig,’ hij wreef pijnlijk over z'n achterhoofd.
‘Ik zal het je later wel verklaren. We hebben haast. Was het een speciale reden die je naar het paleis deed komen?’
‘Een lange en een korte. De lange kan tot later wachten. De korte was, dat ik hoorde dat je Prinses
| |
| |
Ferinah ontvoerd had. De hele stad werd naar je afgezocht, maar na wat Serge me over je verteld had, leek het me meer in stijl dat je in het paleis was achtergebleven. Ik vreesde, dat je later zou proberen naar mijn huis te komen voor onderdak en ik ging uit om te proberen of ik je vinden kon. Het zou niet veilig zijn geweest. Het Revolutionnaire Comité maakte bekend dat Kolonel Ciras een beloning van tienduizend pecha's op je hoofd heeft geplaatst. En mijn huis is een contactpunt voor revolutionnairen, dus...’
‘De prijs werd vermoedelijk beschikbaar gesteld door Hector Algamemnon,’ zei Darr grijnzend. Hij bekeek de man, die zo gewoon verteld had dat hij een zwaarbewaakt paleis zocht binnen te komen met een dwaas-kleine kans om de man te waarschuwen die een vriend hem had gevraagd te helpen, met nieuwe, bewonderende ogen. ‘Hoe dan ook, hier ben ik. Het meisje schijnt er op eigen houtje vandoor te zijn gegaan. Je hebt gehoord wat Paul van plan is. Zie je kans om door de poort te komen?’,
‘Als ik eenmaal buiten ben, zeker.’
‘Prachtig. Luister!’ Hij sprak ongeveer twee minuten tot Ioch, hem alles inprentend op z'n eigen, heldere manier, en stelde daarna een paar vragen. Tevreden raapte hij z'n hoed op, die op de grond was blijven liggen, en liep naar het raam. ‘Als je dat voor elkaar krijgt geloof ik dat we het halen.’ Hij schoof het gordijn behoedzaam terzijde, na Koscha beduid te hebben de lichten te doven. Het vertrek was gelijkvloers gelegen en keek uit op de grote binnenplaats. Terwijl hij het verste raam, dat door een vooruitspringende hoek bijna geheel aan het oog onttrokken werd, behoedzaam omhoog schoof, zag hij hoe vele wagens en motorrijders de plaats van de
| |
| |
bruidsstoet thans hadden ingenomen. Zij omringden de luidruchtig gedecoreerde auto van Prins Paul, en doorlopend kwamen er meer figuren te voorschijn uit het duister. Gestalten bewogen dooreen. Op de ruggen der motorrijders glommen karabijnlopen. Prins Paul scheen ernst te maken met zijn aanval op Algamemnon.
Mr. Darr liet zich als een schim naar buiten zakken en kwam geruisloos verend onder het raam terecht, om meteen achter de dekking van de hoek te duiken. Met de hand aan de kolf van zijn Smith & Wesson verdeelde hij z'n aandacht tussen mogelijk alarm op het plein en Koscha, die hem vrijwel onmiddellijk volgde. Hij noteerde waarderend dat deze het raam achter zich dichtschoof, zodat geen naar buiten waaiend gordijn de aandacht kon trekken, en knikte hem monter toe, toen de bleke man naast hem opdook.
‘Wat nu?’
‘Zie de poort uit te komen. Je zei dat je daar kans voor zag, en het moet een fraaie wandeling zijn, zegt de reisgids. De rest weet je.’
‘En jij?’
‘Dansend door het leven,’ zei Mr. Darr opgeruimd. ‘Huppelend door het groen. Ik zie trouwens dat ik me haasten moet. Tot straks, en pas op voor de gevaren van de grote stad, wil je?’ Hij verdween zo snel om de hoek, dat Koscha niet eens meer tijd had om te antwoorden. Deze dook trouwens instinctief achteruit, omdat hij Prins Paul op hetzelfde ogenblik snel de uitgang van het paleis zag verlaten, om haastig op zijn wagen toe te gaan. Motoren sloegen knetterend aan, daverend zette de stoet zich in beweging, en schoof het slotplein af. Men kan zich er over verbazen dat een der vele, zwenkende kop- | |
| |
lampen, welke haar lichtbundel langs de paleismuur liet scheren, niet de man raakte, die, weggedrukt in de hoek, de vertrekkende stoet nazag. Maar merkwaardig genoeg verwonderde Koscha Ioch zich daar niet over. Hij had het te druk met zich af te vragen of hij niet krankzinnig was geworden. Want hij had gezien hoe er, juist toen Paul zijn wagen genaderd was, een man naar voren was geschoten, om gedienstig het portier voor Zijne Hoogheid te openen en te sluiten, om daarna met rustige vanzelfsprekendheid naast de chauffeur te stappen en zowel deze, als de rest van de stoet, door een teken te kennen te geven dat men vertrekken kon...
En Koscha toch had willen zweren dat het een tengere man was, gekleed in een vuile kakie-regenjas!
|
|