De man die in revoluties handelde
(1950)–Sherry Arden– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
Hoofdstuk 3......
| |
[pagina 54]
| |
hemzelf veilig en ongezien uit het paleis te brengen, waar iedere levende ziel thans op zoek naar hen was. De komst van Prins Paul was daarbij zéker niet verrassend. Tenslotte was het niet meer dan vanzelfsprekend te noemen, dat de bruidegom-in-spe, na de hele dag tevergeefs bij de Dom naar de kop van de stoet te hebben uitgezien, zich ijlings hierheen repte, nu hij hoorde dat zijn bruid ontvoerd was. Maar er waren te veel eigenaardige dingen gebeurd, de afgelopen vierentwintig uur, om zelfs het meest voor de hand liggende niet met gepast wantrouwen gade te slaan, dacht Mr. Darr. Overdrachtelijk gesproken tastte hij rond in een schemering van mysteries, die zeker niet minder reëel was dan de duisternis, onder welks dekking hij thans over het vochtige balcon gleed, en ieder aanknopingspunt was welkom. Misschien was het volkomen dood spoor, maar hij werd thans bezeten door een heftig verlangen om te weten wát Prins Paul hier zoal te bespreken had. En dus... Hij drukte zich plotseling tegen de muur, verstard tot een onbeweeglijkheid die de jaloezie had kunnen opwekken van de gebeeldhouwde stenen leeuw, welke zich op de hoek van het balcon verhief. Langs de kop van het heraldieke beest kon hij duidelijk de verlichte deuren zien, welke toegang tot de omloop gaven - en even duidelijk de man, die zich thans tegen dit lichtvlak aftekende... ‘Kijk, kijk,’ zei Mr. Darr en voelde zich besprongen door velerlei verbazingen. Het was niet zozeer, dat de man zich onderzoekend in de deuropening ophield. Hij had feitelijk veel meer zoekende figuren verwacht. Nee, het was veeleer de duidelijke onzekerheid, welke de onderzoeker tekende. Hij stond in gespannen houding te luisteren, klaar | |
[pagina 55]
| |
om bij het minste teken van onraad terug te springen, en er was erg weinig fantasie voor nodig om te beseffen dat, wie deze man ook mocht zijn, hij zeker niet meer recht had om zich hier op te houden als Mr. Darr - en naar alle waarschijnlijkheid zelfs minder. ‘En wat is hij wèl, als hij niet de minnaar van het kamermeisje is - wat hij kennelijk niet is?’ informeerde Mr. Darr aan niemand in het bijzonder; en schoof geruisloos nader. Dit was weer een complicatie te meer in een zaak, die toch al geen enkele complicatie meer kon verdragen. Wat zocht deze man hier? Hij stond even met zichzelf in tweestrijd. De complicatie botweg negeren en achter Paul aangaan? Of hem als een door de goden gezonden aanwijzing beschouwen en zien te weten komen, wat deze raadselachtige onderzoeker hier zoal te maken kon hebben? Het noodlot liet hem zelfs de keus niet. Want voor hij nog tot een besluit gekomen was, barstte ergens achter het lichtvlak een koor van woedende stemmen los, en meteen reet een verwarde reeks schoten de stilte uiteen. Mr. Darr dook ineen achter z'n stenen leeuw, terwijl z'n hand automatisch de Smith & Wesson uit het verende holster onder zijn linkerarm te voorschijn rukte. Wat de man in de deuropening betrof, hij slaakte een angstige schreeuw, wendde zich en vluchtte met wilde sprongen terug over het balcon. In de deuropening doken vele figuren op, schreeuwend en schietend. Maar Mr. Darr lette nauwelijks op hen. Dat de vluchteling ontdekt was, behoefde waarachtig geen nadere verificatie. Wat hem veel meer bezig hield was het feit, dat de vluchteling thans recht op de plaats toestormde waar hij verborgen zat... | |
[pagina 56]
| |
Het was in 'n fractie van een seconde, terwijl de opgejaagde figuur hem bijna genaderd was en diens achtervolgers als een meute jachthonden het balcon opstoven, dat hij de toestand overzag. Dat zij hem hier zouden ontdekken stond vast. Er was geen enkele uitweg open. Geen enkele uitweg, tenzij...! De drie soldaten van de Garde, die de aarzelende figuur het eerst ontdekt hadden, en, hun consigne blindelings opvolgend, de jacht op hem openden, zagen hun prooi wild over het schemerige balcon wegstuiven. Achter hen klonken uit het gebouw verwarde kreten en het geluid van vele rennende voeten. Hun schoten hadden iedereen in het paleis gealarmeerd. Reeds hief de voorste zijn geweer op, om de rennende man een schot in de rug te jagen. Maar zijn beweging stokte plotseling. Want, nu de vluchteling bijna de met beeldhouwwerk versierde hoek van het balcon genaderd was, dook plotseling, als uit het Niets, een donkere gestalte voor hem op, en een forse hand drukte de man waarschuwende een pistool tussen de ribben. ‘Geen beweging of ik schiet!’ donderde Mr. Darr vervaarlijk; en de verraste soldaten nader wenkend, liet hij er kalmerend op volgen: ‘Maak je geen zorgen mannen, ik heb 'm onder schot!’ Terwijl de mannen van de Garde ietwat verbaasd, maar dankbaar, nader traden, en overal ramen geopend werden en mannen het balcon opsnelden, nam Mr. Darr z'n slachtoffer oplettend op. Het was een kleine man, met een nerveus, bleek gezicht, wiens sluik haar donker over het voorhoofd hing. Hij was gekleed in een smerige regenjas - en het was deze regenjas, die Mr. Darr een zucht van verlichting ontlokte. Zonder op het ontzette gelaat van zijn | |
[pagina 57]
| |
arrestant acht te slaan wendde hij zich breed tot de soldaten. ‘Dat klopt wel met het signalement, zou ik menen,’ zei hij voldaan. ‘Dit moet de kerel zijn die Hare Hoogheid ontvoerde! Het was mooi dat ik juist de ronde deed over het balcon toen jullie hem opjoegen.’ ‘Ik zag 'm toen we de kamer binnenkwamen,’ zei de voorste soldaat. ‘Dit moet 'm zijn,’ bevestigde de tweede. Er groepten nu al vele anderen rond hen, zag Mr. Darr. Iedereen, die bezig was geweest te zoeken en de schoten gehoord had, was op het geluid af gekomen en nog steeds kwamen gejaagde mannenfiguren het balcon op. Met een dankgebedje aan de eeuwigheid bemerkte hij dat niemand er aan twijfelde, of hijzelf behoorde tot de koene achtervolgers. Er waren zovelen betrokken bij de jacht op de verdwenen Prinses, dat niemand meer precies wist hoe de verschillende groepen verdeeld waren. Het speet hem dat hij de vreemdeling, die hem thans met de blik van een schaap op de slachtbank stond op te nemen, dit alles aan moest doen, maar hij bedacht grinnikend, dat deze beter in het centrum van de aandacht kon staan dan hijzelf. ‘Het signalement sprak nog over een donkere vilthoed.’ zei iemand achter hem nadenkend. ‘Hij heeft 'm laten vallen,’ zei Darr, de hoed vanachter de leeuw te voorschijn halend. Hij drukte 'm z'n slachtoffer over de ogen. ‘Hier!’ ‘Dat is mijn hoed niet!’ kermde de man met het sluike haar nerveus. ‘Ja ja! Dat kennen we!’ zei Mr. Darr verpletterend, en zijn stem had zo precies de intonatie van een dienstklopper, dat geen sterveling in de immer aan- | |
[pagina 58]
| |
zwellende groep er ook maar een ogenblik aan twijfelde of hij kende dit sinds járen. ‘Omsingel 'm, mannen!’ Breng hem naar de Rachuri Julius Decan!’ Zo voerden ze hem terug in het paleis, een angstige verschoppeling, die nerveus met z'n ogen knipperde, en tevergeefs protesterende geluiden liet horen. De soldaten van de wacht omringden hem. En daarnaast schreed een tengere man in een vuile kakie regenjas met al de opgeblazenheid van een kleine dienstklopper, die plotseling een Belangrijk Man is geworden. Men zou gezworen hebben, dat hij de stoet leidde. Hoe hij bedriegelijke schijn wist op te houden, zal wel altijd een raadsel blijven, want in werkelijkheid kende hij heg noch steg in de vele enorme gangen welke zij doormarcheerden, en was geheel op de soldaten aangewezen. Tot z'n opluchting zag hij, dat de kluwen mannen, welke hen op het balcon onmringd had, gestadig achterbleef. De hofétiquette deed haar invloed gelden. Het ging niet aan, om in een verwarde horde door de geheiligde hallen van het koninklijk paleis te trekken. Toen zij eindelijk stilhielden voor een deur, waren nog slechts de soldaten en hijzelf over. Zij schenen hem zwijgend als hun leider te beschouwen, want zij wierpen hem een vragende blik toe. Mr. Darr klopte bedeesd. Hij had niet het flauwste vermoeden wat er hierna zou gebeuren. De gebeurtenissen hadden zich zo draaierig makend snel en onverwacht ontwikkeld, dat er van een vastomlijnd plan al lang geen sprake meer was. Zocht hij nog geen kwartier geleden naar een middel hoe hij een aanknopingspunt moest vinden, thans bevond hij zich op de drempel van Rachuri Julius Decan's statievertrekken, in gezelschap van een mysterieuze indringer, bezig zichzelf op te bren- | |
[pagina 59]
| |
gen! Wat er uit dit alles groeien moest, was hem zelfs niet bij benadering duidelijk. Toch kon men niet zeggen dat het hem buitengewoon verontrustte. Hij bezag de toekomst met het welhaast kinderlijke vertrouwen, dat hem zo eigen was. Spel en ernst waren nimmer geheel te scheiden voor hem. Hij was hier terecht gekomen door een opeenvolging van bliksemsnelle improvisaties, en, wat hem betrof, zou hij doorgaan met improviseren, zolang daartoe nog maar even gelegenheid bestond. Zo stond hij daar, een tengere man in een kakie regenjas, een uitdrukking van verdrietige spot in z'n grijze ogen; Mr. Darr, wachtend op de dingen die komen zouden, en eigenlijk slechts gepuzzeld door twee vragen: hoe Anne-Claire het op dat ogenblik maakte, en of de vreemdeling wel de nodige zorg had voor z'n dierbare slappe vilthoed. En toen ging de deur open, om de secretaris van Rachuri Julius Decan door te laten. ‘Goedenavond!’ zei Mr. Darr bedremmeld. ‘Ik... eh... ik breng U een arrestant... eh... de man wiens aanhouding en voorgeleiding door Zijne Excellentie is bevolen.’ Hij zette z'n borst op in een mislukte poging om zich belangrijk te maken. ‘Ik breng U de ontvoerder van Hare Hoogheid!’ Het waren vooral de laatste woorden, die de laatdunkende secretaris een verwonderlijke transformatie lieten ondergaan. Van een hooghartige hoogwaardigheidsbekleder veranderde hij, met kaleidoscopische snelheid, in een blij-verraste dienaar, die hen onder opgewonden tjilpgeluidjes naar binnen herderde, na de manschappen van de Garde met een handgebaar te hebben bevolen voor de deur te blijven wachten. Mr. Darr duwde zijn onvrijwillige dubbelganger het pistool nog wat fermer tussen de ribben | |
[pagina 60]
| |
en volgde hem in de anti-chambre, die, via een met zware gordijnen behangen deur, in verbinding stond met een ander vertrek. Zijn ogen namen bliksemsnel de omgeving op, terwijl hij met een half oor luisterde naar het getierelier van de spichtige secretaris, die handenwrijvend zijn hoge waardering voor deze arrestatie betuigde. De hóóg-ste waar-de-ring! Ook namens Zijne Excellentie, daar kon men zeker van zijn. Zijne Exellentie had de afgelopen uren dóórlopend geïnformeerd naar de stand van zaken! Weliswaar was Zijne Excellentie thans in conferentie met Zijne Hoogheid Prins Paul en had uit-druk-ke-lijk opdracht gegeven hem niet te storen. Maar de secretaris was vrijwel zeker, vrij-wel zé-ker, dat dit heuglijk feit een uitzondering billijkte. Na een laatste blik, vol haat en minachting, op de man met het sluike haar te hebben geworpen, begroef hij zich dan ook verheugd in de portières, en dook, na eerbiedig geklopt te hebben, als een dartele dood van pierlala het aangrenzende vertrek binnen. ‘Nu hebben wij mooi even tijd om tot elkaar te komen, wat?’ zei Mr. Darr en knikte z'n gevangene opbeurend toe. ‘Eh... wat zoekt U hier eigenlijk?’ De bleke man staarde hem kwaadaardig aan. ‘Ik spreek niet!’ mompelde hij nerveus. ‘Jullie kunnen met me doen wat je wilt! Ik spreek niet! Niet voor dat... dat zwijn van 'n Paul en voor niemand! Nooit!’ ‘U hebt volkomen gelijk,’ mompelde Mr. Darr vol medeleven. Hij was plezierig verrast geweest toen hij hoorde dat Prins Paul zich in het aangenzende vertrek bevond; de verrassing werd nog plezieriger nu hij opmaakte dat zijn onvrijwillige tochtgenoot zijn persoonlijke afkeer van Zijn Hoogheid deelde. Weliswaar wandelde hij nog steeds door een mist | |
[pagina 61]
| |
van raadsels, maar ergens, hoe vaag dan ook, begon zich een opening af te tekenen; een knooppunt van draden; Prins Paul! ‘Ik zou ook niet spreken als ik wat te vertellen had,’ zei hij. ‘Behalve natuurlijk tegen U. Tenslotte zitten wij in hetzelfde schuitje, nietwaar?’ De man keek hem verbijsterd aan. Hij had mishandeling verwacht, woede desnoods, wraak en walging, alles, behalve deze volkomen onbegrijpelijke vertrouwelijkheid. ‘Ik begrijp U niet...’ zei hij, ondanks z'n verbeten besluit om zich strak te houden. ‘En ik begrijp U niet,’ zei Mr. Darr tevreden. ‘U ziet dat wij vrij veel gemeen hebben. Daarbij weet ik niet wie U bent, al vermoed ik zo half en half, dat U tot de revolutionnairen van Kolonel Ciras behoort.’ Hij zag hoe er een schok door de ander ging. ‘Revolutionnairen lijken ergens allemaal op elkaar, ziet U,’ voegde hij er verontschuldigend aan toe. ‘Aan de andere kant weet U niet wie ik ben. U denkt het te weten, maar daar klopt niets van. U denkt bijv. ook, dat U mij niet vertrouwen kunt - terwijl ik de enige ben in dit gehele paleis, die U zou móéten vertrouwen. Bovendien sta ik U toe mijn hoed te dragen,’ voegde hij er onlogisch aan toe. De ogen van de ander vernauwden zich tot spleetjes. ‘Je kunt me de moeite besparen me om te praten. Ik vertrouw je niet!’ ‘Spijtig. U doet er verkeerd aan.’ ‘Dat zul je me dan moeten bewijzen.’ ‘Wel als U er op staat...!’ zei Darr zuchtend. Hij gebaarde de ander snel zich stil te houden, toen de gordijnen plotseling in golvende beweging kwamen, om daarna onderdanig op de secretaris toe te lopen, | |
[pagina 62]
| |
die uit de woelingen opdook als een uitgeteerde Athene uit het voorhoofd van haar vader. ‘Zijne Exellentie staat er op, dat U onmiddellijk Uw gevangene voor hem brengt... hhhikkkgggppff..’ Het onwelluidend achtervoegsel werd veroorzaakt door de kaakslag, welke de secretaris hoog over een surreël landschap deed suizen, om hem, ver achter de horizon, de donkere opening van het onbewuste binnen te slingeren. Mr. Darr ving hem op, toen hij slap voorover viel en vlijde hem zorgzaam achter de gordijnen neer, alvorens zich weer tot de aanhanger van Ciras te wenden. ‘Bewijs genoeg?’ De bleke man zei zwakjes: ‘Wat...? Wat...??’ Hij staarde naar de ineengezakte secretaris of deze op miraculeuze wijze in een Kafkaiaans insect veranderd was. Kennelijk konden z'n hersenen dit allemaal niet zomaar ineens verwerken. En Darr gunde hem daar trouwens ook de tijd niet voor. Hij greep hem bij de hand en trok hem mee naar de deur van het aangrenzende vertrek, zoals een ouder broertje z'n geschrokken jonger idem meesleurt naar een opwindend auto ongeluk. ‘Je moet niet denken dat ik dit alles uitsluitend voor jouw benificatie doe,’ zei hij obstinaat. ‘Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan; der Mohr kann gehen. Ik wil nu weten wat er daarbinnen besproken wordt. Luister.’ Hij drukte z'n oor tegen het paneel. Het gedempte gemurmel uit het aangrenzende vertrek werd plotseling sterker. ‘... een groot geluk dat deze raadselachtige Mr. Darr gegrepen is,’ hoorde hij een stem zeggen, die hij als van Julius Decan herkende, en hij knikte tevreden tegen de man van Kolonel Ciras, die nu, zij het dan nog vol aarzelend | |
[pagina 63]
| |
onbegrip, eveneens een luisterhouding had aangenomen. ‘Doch het meisje, m'n waarde Julius. Waar is het meisje?’ Dit moest Prins Paul zijn. Een lage, beheerste stem, die zeker niet onwelluidend klonk. ‘Zonder haar staan wij machteloos, nietwaar? Het is een betreurenswaardig incident. Zonder de inmenging van... hoe noemde je hem...? Mr. Darr...? zonder diens inmenging zou het gehele incident vandaag normaal z'n beslag hebben gekregen.’ ‘En Anne-Claire haar lijkkoets,’ mompelde Mr. Darr kwaadaardig. De koele gladheid, waarmee de beheerste stem de duivelachtige moord als een simpel ‘incident’ bestempelde, wond hem meer op, dan hij zichzelf feitelijk bewust was. Hij zag het meisje plotseling weer voor zich, zoals ze daar in het boudoir gezeten had, de armen om haar lange benen geslagen - een verward, geschrokken kind, dat angst door boosheid trachtte te maskéren. ‘... denk je dat... dat hij me dood wil maken? Maar waarom? Hij vroeg me toch zelf hierheen te komen?’ En thans die koude, beheerste stem: - ‘zonder inmenging zou het gehele incident vandaag normaal z'n beslag hebben gekregen.’ Een verdrietige woede kwam in hem op, vermengd met het oude gevoel van machteloosheid, dat hem altijd bekroop, wanneer hij dit soort dingen ontmoette. Het was vroeger gebeurd en het zou weer gebeuren, de aarde scheen nu eenmaal ongeneeslijk met deze motieven behept. Maar hij wist dat hij het nooit helemaal zou begrijpen, of er ooit tevreden mee zijn. Want, hoe vreemd het misschien mag klinken, ergens was hij een sentimenteel man, deze tengere Mr. Darr...! Nu weer Julius' stem, kalmerend: ‘Wij hebben de | |
[pagina 64]
| |
man, Uwe Hoogheid! Het kan niet moeilijk zijn, via hem, het meisje te achterhalen.’ ‘Als zij nog leeft...’ de stem van Prins Paul klonk zorgelijk. ‘Er is werkelijk niet de minste reden, om daar aan te twijfelen! Wat Mr. Darr ook gedreven mag hebben, zeker niet het motief om haar te doden.’ Buiten hief diezelfde Darr verrast het hoofd op. Er ontstond thans een wending in het gesprek, die hij niet begreep. In de muziek mengde zich eensklaps een grondtoon, die op een eigenaardige manier met het leitmotief disharmonieerde en er tegelijkertijd een onvermoede diepte aan gaf. Nóg was het zo vaag, dat hij het desnoods kon negeren. Maar het werd sterker, zwol aan tot een daverend accoord, dat al zijn conclusies en berekeningen dreunend overstemde, en hem doof en verbijsterd liet, luisteren naar het ene zinnetje, dat de koele stem aan de andere zijde van de deur sprak: ‘Ik hoop het, Julius; Prinses Ferinah mag tot geen enkele prijs sterven; haar aanwezigheid is in de naaste toekomst van essentieel belang voor het slagen van de Naghaltan-affaire...!’ | |
IIEn terwijl de hierboven geschetste gebeurtenissen zich zo - of nagenoeg zo - ontrolden, dacht het meisje, dat soms Prinses Ferinah genoemd werd, en soms Anne-Claire, met stijgende emoties aan Mr. Darr... Toen hij haar verliet was ze enkele ogenblikken roerloos blijven zitten in het nu allengs duister ge- | |
[pagina 65]
| |
worden vertrek. Alleen bij de hoge balcondeuren was nog enig licht. Ze keek naar de plaats waar hij gestaan had, met die rare mengeling van ontzag en primitieve woede, die hij aldoor in haar opwekte, terwijl ze wanhopig de dingen, die hij haar verteld had, in haar geest probeerde te ordenen. Het leek allemaal erg onmogelijk en verward, dacht ze. De aanslag op de bruidsstoet, de onopgeloste vraag waarom ze haar naar Bogharia terug hadden laten komen, de mysterieuze beschuldiging van Prins Paul in de brief, welke hij haar gedeeltelijk had voorgelezen... het hield volstrekt geen verband met elkaar. Er vielen integendeel steeds meer vragen open. Welke functie had bijvoorbeeld de Revolutionnaire beweging van Kolonel Ciras? En van wie was de brief afkomstig, die Darr omtrent Paul inlichtte...? Bijna op hetzelfde moment ontdekte ze de brief. De uitgevouwen witte vellen staken vaag af in het laatste licht, dat over de brede vensterbank viel. Ze herinnerde zich nu, dat hij ze daar automatisch had neergelegd, toen de komst van de auto van Prins Paul zijn aandacht plotseling opeiste. En vlak daarop was hij weggegleden in de schemering. Hij moest er geen moment meer aan gedacht hebben. Ze stond langzaam op en liep op de vensterbank toe. Terwijl ze nog aarzelend met de velletjes in haar handen stond, barstte buiten, in de avond, opeens de woeste vloedgolf van schoten en geschreeuw los, die - gelijk wij weten - ontstond toen een kleine, bleke man met sluik haar zijn intrede in deze merkwaardige geschiedenis deed... Ze kwam pas weer enigszins tot zichzelf, toen ze in de benauwde bergruimte was gevlucht, waar zij zich met Darr al een keer eerder verscholen had, en | |
[pagina 66]
| |
het schieten in de verte even plotseling bedaarde als het was losgebarsten. Terwijl ze met kloppend hart luisterde, de handen tegen de borst gedrukt, ontdekte ze, dat ze de verfrommelde velletjes krampachtig in haar kleine vuisten hield. Op dit moment, nu haar gehele wezen zich angstig bezig hield met de vraag, wat daarginds gaande was, en of de tengere man in de vuile kakie regenjas gegrepen zou zijn, betekende die brief in het geheel niets voor haar. Dat kwam pas later, toen duisternis en stilte haar onhoorbaar, maar gruwzaam monotoon, steeds weer dezelfde zinnetjes opdrongen: ‘Leeft hij nog! Wat gebeurt er! God, hoe kom ik hier uit!?!’ Ze realiseerde zich niet eens, dat bij het denken aan Darr thans een nieuwe emotie drift en ontzag vagelijk overkoepelde; een gevoel van angst voor zijn lot, dat aanzienlijk dieper stak dan de louter zakelijke overweging, hoe zij ooit, zonder zijn hulp, het paleis moest verlaten. Het besef, dat zij totaal niets van de gebeurtenissen begreep, werd er onverdragelijker dan ooit door. In die toestand kregen de velletjes papier tussen haar vingers immense belangrijkheid. Zij moesten een sleutel vormen; een oplossing voor alles wat nu zo duister en mysterieus was. Ze móést ze lezen. De kast was diep, zo diep, dat men zelfs overdag achterin niets kon onderscheiden, zonder het electrische licht, dat een zorgzaam bouwer daar eens verscholen had aangebracht, in te schakelen. De schakelaar bevond zich echter buiten de kast. Als ze de deuren opende zou licht naar buiten schijnen. Na even nagedacht te hebben zocht ze op de tast de lamp, draaide het peertje los, gleed geruisloos naar buiten om de schakelaar aan te knippen en sloot zich zelf tenslotte weer lichtdicht in, met een zorg, welke | |
[pagina 67]
| |
men gemeenlijk slechts aan een fotografische plaat besteed, om pas daarna de peer weer vast te schroeven. Het gelige licht tjoepte aan met een warrelige kleurenmengeling over de vele, rondom haar hangende, japonnetjes. Ze boog zich voorover en las gretig het forse, wat hanepotige schrift. De brief was twee maanden geleden gedateerd, en begon:
‘Beste Gwynn’
(Dus dat was z'n voornaam, dacht ze. Gwynn Darr. Gwynn. Een eigenaardige naam. Het klonk bijna Keltisch. Op een of andere manier paste het toch goed bij hem. Gwynn... Verder:)
‘Toen we na de oorlog, in Parijs, afscheid van elkaar namen, beloofde je me, dat ik in geval van nood op je kon rekenen. Vandaag houd ik je daar aan. Ik vertelde je indertijd in Casablanca al, dat ik, na het beëindigen van mijn contract met de Amerikanen, naar Bogharia terug wilde gaan om te zien of ik iets tegen het wanbestuur van Prins-Regent Paul en diens kliek kon doen. Bij m'n terugkeer in het vaderland zag het er nog beroerder uit dan in '38, toen je me de grens over hielp. Paul is nu zelfs tot concentratiekampen overgegaan. Over de ellende onder de bevolking vertelde ik je vroeger genoeg. Ontzettend veel ontevredenen onder alle lagen, tot zelfs in het leger, dat Paul aan de macht houdt. Gelukkig stond ik niet alleen, en tezamen wisten we de verspreide groepen te verenigen in een revolutionnaire beweging, die tegenwoordig onder leiding van Kolonel Ciras staat. Ik kan je weinig over hem ver- | |
[pagina 68]
| |
tellen, want hij gedraagt zich nogal geheimzinnig en zelfs de topfiguren van de beweging kennen hem niet persoonlijk. Hij schijnt dat veiliger te vinden. Een van de programma-punten van de beweging, die zich tot taak gesteld heeft Paul's naam-democratie door een werkelijk democratisch bewind te vervangen, is de terugkeer van een telg uit het oude Bogharische vorstenhuis op de troon. M.i. gaat het niet in de eerste plaats om de koningsfiguur - al heeft zijn geslacht nog steeds veel goodwill onder het volk - maar meer, om Prins-Regent Paul te vervangen door iets beters. Onnodig om te zeggen, dat Paul alles gedaan heeft om dit tegen te gaan! Tot hij ineens, ongeveer een maand geleden, als een blad aan een boom omsloeg en de laatste afstammeling van de vorstenfamilie terug liet keren. (Het is een meisje, een kind van een jaar of negentien, schat ik, volkomen onmondig en zonder het minste besef wat er hier gaande is. Ze noemen haar Prinses Ferinah.) Wat hij met haar voor heeft, is me een raadsel. Er waren groepen in de beweging, die hoera riepen, en er een vreedzame capitulatie in wilden zien, vooral omdat zijn optreden tegenover ons ineens poeslief werd. Er werd zelfs met de bekende frazen als: ‘versmelting der partijen’ en ‘democratische aaneensluiting’ geschermd. Voor iemand, die Paul kent, is dat het ogenblik, waarop je een dolk in je rug kunt verwachten. Ik was dan ook maar zo vrij het niet te vertrouwen en een soort onderzoek in te stellen. Ik geloof niet dat ik te voorzichtig ben geweest. Ik ben er nog op geen stukken na achter, wat er gaande is, maar je kunt van mij aannemen, dat er zwendel wordt voorbereid, die ten hemel schreit! Prins Paul heeft nooit veel scrupules gehad, | |
[pagina 69]
| |
maar dit zal het sluitstuk van z'n carrière worden - als het lukt. Het beroerde is, dat ik je zo weinig détails kan geven. Ik begin nu zelf pas de allereerste omtrekken te zien en alles is nog zo vaag, dat je nergens houvast aan hebt. Het enige, wat ik je aan kan raden, is om Prinses Ferinah in het oog te houden. Zover ik het nu zie is zij een van de belangrijkste stukken uit het spel, al zal ze dat zelf nauwelijks beseffen, och arme. Wat de rest betreft, vertrouw niets en niemand, uitgezonderd het contact-adres dat ik hieronder geef! Dit land is vergeven door corruptie en intrigues. Het stelletje, dat door Paul gedekt wordt, is te glibberig om met schuurpapier vast te pakken, en de laatste tijd is het in Ciras' organisatie ook niet helemaal pluis. Ik durf m'n naaste medewerkers niet meer te vertrouwen. Dat brengt me op de reden, waarom ik je zo uitvoerig schrijf. Ik laat deze brief achter bij Koscha loch, die in BoghariaGa naar voetnoot1) woont op het ogenblik, in de Straat der Kleine Vissen! Mocht hij binnen drie dagen niets van me horen, dan heeft hij opdracht hem te verzenden. Als je deze brief ontvangt, kun je er zeker van zijn, dat ze me te pakken hebben gekregen. M'n enige hoop is dan, dat dit schrijven je bereiken zal. Ik ken alleen ons oude contact-adres in Casablanca, en er is nog al wat veranderd sinds die tijd. De rest laat ik aan jou over, Gwynn. Als je naar Bogharia komt staat Koscha tot je beschikking. Bedankt, voor het geval ik je niet meer zie,
Serge Stankovitch. | |
[pagina 70]
| |
Het meisje liet langzaam de beschreven vellen zakken en staarde strak voor zich uit. Deze brief maakte inderdaad vele dingen duidelijk. Het verklaarde, waarom Mr. Darr er zo stellig van overtuigd was, dat Kolonel Ciras weinig of niets met de aanslag te maken kon hebben. Het verklaarde eveneens, waarom Darr zich zo roekeloos in deze onderneming gestort had. De boodschap moest hem, waarschijnlijk door het verouderde adres, veel en veel te laat bereikt hebben, en hij voelde, dat hij geen ogenblik meer te verliezen had. Maar boven alles plaatste het de tengere man in een totaal ander daglicht. Hij was niet naar Bogharia gekomen als de cynische politieke avonturier die op een opdracht uit was, gelijk hij het tegenover haar had willen doen voorkomen. De man, die in revoluties handelt, had hij zichzelf spottend genoemd, maar die tijd was z'n enige motief geweest, een oude vriend te hulp te komen... Prinses Ferinah beet haar tanden in haar onderlip. Haar wangen werden warm en rood. Hoeveel gunstiger het optreden van de man in de kakie regenjas ook mocht zijn geworden, zij voelde een scherpe, redeloze haat tegen hem in zich opkomen op dat ogenblik. Hoe belachelijk moest hij haar hebben gevonden! Hoe onnozel om te geloven dat hij haar alleen te hulp was gekomen! Alles wat hij gedaan had, het zachte praten, het ingrijpen tijdens Morton's ontvoeringspoging, het gesprek, waarin hij haar zijn diensten aanbood, alles was niets anders geweest dan tactiek. De onbekende Serge had geschreven, dat zij een sleutelpositie bekleedde in het mysterieuze spel, en hij was eens gaan kijken hoe de koningin van het schaakspel er wel uitzag. Brokstukken uit de brief gleden door haar gedachten; gloeiende druppels | |
[pagina 71]
| |
op haar gewonde trots. ‘... een kind van een jaar of negentien... volkomen onmondig en zonder het minste besef wat er gaande is... een van de belangrijkste stukken uit het spel, al zal ze dat zelf nauwelijks beseffen, och arme...!’ ‘Ik haat je...’ fluisterde Prinses Ferinah tussen haar opeengeklemde tanden. ‘O... wat haat ik je... jij... jij...!’ Ze handelde zonder nadenken toen ze met één hand een lange sportpantalon en een tennistrui van een der rekken graaide, en wild haar jurk over haar hoofd trok. Dat ze hier langer kon blijven, wachtend tot hij terug zou keren, afhankelijk van de man die haar zo tot het uiterste vernederd had, was eenvoudig ondenkbaar! Ze zou haar eigen weg wel vinden uit het paleis, bezwoer ze grimmig. Ze had nog juist genoeg zelfbeheersing om te beseffen dat zij zich daartoe een rijkelijk veel minder opvallende kleding moest aanmeten dan die, welke zij thans droeg - want met al haar woede en haar negentien jaren was zij een echte vrouw - maar verder gingen haar gedachten ook niet. Pas toen de koele nachtlucht haar blote huid deed huiveren werd zij een weinig rustiger. Terwijl ze de trui vastmaakte en een korte regenjekker uit de voorraad zocht, vroeg zij zich af, waar zij naar toe moest gaan. De oplossing kwam als een flits. ‘Het Franse Consulaat! Tenslotte heb ik achttien jaar in Frankrijk gewoond, dus... Als ik me goed herinner is het ergens in de binnenstad.’ Even kwam angst bij haar op. Maar ze stak koppig haar kin naar voren en een blik op de brief, die ze woedend op de grond gesmeten had, deed haar drift tot de oude hoogten stijgen. Op het punt | |
[pagina 72]
| |
de lamp uit te draaien en naar buiten te glippen bleef ze nog een keer staan, graaide dan met een wild gebaar de brief van de vloer en propte hem impulsief in haar jaszak. Vlak daarop sloot de deur zich achter haar... Er schijnt een spreekwoord te bestaan, dat verkondigt hoe er een speciale god bestaat voor dwazen, kinderen en dronken mannen. In hoeverre daar waarheid in steekt kan ik, die tot geen der omschreven partijen behoor, onmogelijk nagaan! Maar voorzeker moet het een zeer speciaal en machtig soort god zijn geweest, die Prinses Ferinah, op die avond dwars door het paleis veilig naar buiten leidde. Sceptici mogen voor mijn part aanvoeren, dat de waakzaamheid toen reeds aanzienlijk was afgestompt, omdat het gerucht zich verspreid had, dat Mr. Darr reeds gearresteerd was; zij mogen er voorts op wijzen, dat het meisje zeer goed bekend was in het paleis, en zorgvuldig de achtergangen koos, welke via de bediendenvertrekken naar een zijpoortje voerden; deze sceptici weten net zo goed als ik, dat die argumenten nauwelijks steekhoudend zijn, en dat wij rustig van een wonder mogen spreken, wanneer wij haar tenslotte bij dat zijpoortje vinden staan, om haar, na een korte aarzeling, snel de straat over te zien steken en in de menigte, welke nog steeds hardnekkig voor het paleis samendromt, te zien verdwijnen. Prinses Ferinah voelde het zelf ook ongeveer zo, Maar helaas merkte ze de donkere schim niet op, die zich bliksemsnel van de muur losmaakte, toen zij hem passeerde, en die haar als een schaduw nagleed, terwijl aan de overzijde van de straat een donkere auto zich merkwaardig genoeg op hetzelfde moment in beweging zette... | |
[pagina 73]
| |
IIIKeren wij echter terug tot Mr. Darr! Hij stond roerloos met z'n oor tegen de kamerdeur gedrukt, maar met het duizelige gevoel, of zich onverwachts een valluik onder z'n geest geopend had, zodat hij, wild omlaag tuimelend, nu maar met zichzelf tot klaarheid moest komen over de vraag, hoe het te rijmen viel, dat Prins Paul aanvankelijk alles op haren en snaren scheen te zetten om een jong meisje te doden, maar dat diezelfde Prins Paul thans eigenmondig verklaarde, dat ditzelfde meisje onder geen voorwaarde een haar gekrenkt mocht worden omdat zij van es-sen-ti-eel belang was voor een raadselachtige Naghaltan-affaire. Het klopte niet. Het klopte helemaal niet. Het was allemaal te gek om los te lopen. Tevergeefs spande hij z'n hersens in om een oplossing te forceren. Het was maar met een half oor dat hij, mechanisch luisterend, Julius Decan hoorde zeggen: ‘Uwe Hoogheid behoeft zich werkelijk geen zorgen te maken: ‘Uwe Hoogheid weet dat hij geheel op mij kan vertrouwen. Het meisje zal geen haar gekrenkt worden - zomin als daar bij de U bekende aangelegenheid ook maar een ogenblik gevaar bestond.’ Toen was het Darr te moede of het valluik voor de tweede maal onder hem open viel, want de bleke aanhanger van Kolonel Ciras, die zo gehoorzaam naast hem had staan luisteren, verstarde bij het horen van deze onschuldige woorden even volkomen, als wanneer een koor van hemelse stemmen hem plotseling op het uur van zijn dood was komen voorbereiden. Een vuurrode woede joeg over 's mans bleke kaken. Met een grauw sprong hij overeind uit zijn | |
[pagina 74]
| |
gebogen houding en graaide dol van drift naar de deurknop. ‘De schoft...!’ wauwelde hij gesmoord. ‘De smerige...! God, en wij vertrouwden hem...!’ ‘Hé hé,’ protesteerde Mr. Darr verwilderd, maar zijn woorden kwamen te laat, want de furieuze revolutionnair had reeds met een schreeuw de deur open gerukt en stortte zich in blinde drift het vertrek binnen. Mr. Darr vond de kleine Rachuri Julius Decan, vertwijfeld kermend, in de klauwende greep van de vreemdeling, toen hij nauwelijks drie seconden later het vertrek binnen draafde. Aan de andere zijde van de lange rooktafel, zat een lange, aristocratische figuur met grijzend haar het toneel met bevreemding aan te zien. Darr concludeerde, dat dit de veelbesproken Prins-Regent Paul moest zijn, maar wijdde slechts een passerende gedachte aan hem, want de doodsnood van Julius eiste voor alles aandacht. De bleke man scheen door een dolle razernij bevangen. Hij had z'n handen om de keel van de Rachuri geklemd en schudde hem heen en weer als een rat. ‘Schoft! Schoft! Schoft!’ hijgde zijn nerveuze stem. ‘Dus dit is jouw rol, hè! Dit zijn jouw bedoelingen! Maar ik bezweer je, dat je niet de kans zal krijgen jouw smerig spel verder te spelen...’ ‘Nu is het genoeg,’ zei Mr. Darr vaderlijk en tikte de fanaticus zorgzaam met de loop van zijn pistool op het achterhoofd. Hij droeg er zorg voor niet te hard te slaan; de man was eerder verdoofd dan bewusteloos toen hij in elkaar zakte. Maar in Mr. Darr's ogen was dat momenteel wel de meest geeigende toestand, waarin dit type zenuwpatient, bij de tegenwoordige stand van zaken, kon verkeren. | |
[pagina 75]
| |
Hij maakte een verontschuldigend gebaar naar Julius Decan, die kokhalzend en snakkend naar adem in de reusachtige fauteuil was teruggevallen. ‘Vraag wel excuus, Uwe Excellentie. De arrestant ontkwam mij een ogenblik,’ mompelde hij. ‘En wie,’ tierde de Rachuri, ‘ben jij?’ Mr. Darr veerde vol ontzag in de houding. ‘Sergeant Quichot, Uwe Excellentie. D. Quichot om precies te zijn. Present, Uwe Excellentie.’ ‘Dit zal de man zijn, die Mr. Darr arresteerde, Julius,’ kwam Prins Paul's beheerste stem rustig, en nu eerst kreeg Mr. Darr gelegenheid hem tersluiks op te nemen. De Prins-Regent zat gemakkelijk in zijn zetel, zonder echter ook maar iets in zijn houding te hebben, dat naar nonchalance zweemde. Zijn gehele optreden had dezelfde beheersing, welke ook zijn stem kenmerkte. Een geboren aristocraat, oordeelde Darr. De forse, regelmatige trekken, de kleine, maar sterke handen, alles aan hem verried een krachtige persoonlijkheid. Zonder de enigszins loerende blik en de koppige, wrede trek om de iets te dikke lippen, zou Darr geconcludeerd hebben tegenover een groot man te staan. Nu echter miste Prins Paul deze grootheid en bleef er slechts een exceptioneel gevaarlijk man over, die - dat voelde de man in de kakie regenjas heel sterk - voor geen enkele gewetenloosheid terug zou deinzen als het er om ging zijn doel te bereiken. Al die overdenkingen doorkruisten bliksemsnel Darr's hersens. Maar zij werden volkomen gemaskeerd door zijn geniale uitbeelding van de stompzinnige dienstklopper, die onder de enigszins boosaardige naam Sergeant Quichot der Koninklijke Paleiswacht de laatste minuten tot leven was gekomen. | |
[pagina 76]
| |
‘Inderdaad, Uwe Hoogheid,’ gromde deze sergeant militant. ‘Kreeg dit persoon in het oog, toen het zich op wederrechtelijke wijze toegang tot de gebouwen trachtte te verschaffen, en daar zijn aanhouding en voorgeleiding bevolen was, meende ik er goed aan te doen hem aan te houden en voor te geleiden.’ Hij kuchte indrukwekkend. ‘Temeer daar zijn signalement klopt met dat van ene Mr. Darr.’ Met een schreeuw vloog Julius Decan overeind. ‘Maar dit is toch te dwaas!’ brieste hij. ‘Deze man kan Darr onmogelijk zijn! Onbestaanbaar! Er moet een stompzinnige vergissing zijn gemaakt!’ ‘Je verbaast me, Julius,’ mompelde de Prins-Regent. ‘Hoe kun je zo zeker zijn? Je hebt mij zo pas verzekerd, Mr. Darr nimmer ontmoet te hebben.’ ‘Maar ik heb hém ontmoet!’ kreet de Rachuri driftig, op de liggende gestalte duidend, die thans de eerste tekenen van ontwakend leven begon te vertonen. ‘Ik ken hem uitstekend! Het is Koscha Ioch; één der voormannnen van de Revolutionnaire beweging!’ En voor de derde maal in dit korte tijdsbestek had Mr. Darr de duizelende sensatie dat hij van een zeer grote hoogte omlaag suisde - maar ditmaal met het verrukkelijke gevoel, dat hij door de ijle mist van raadselen en twijfel heenschoot en lekker verend terecht kwam op een hechte bodem. Als bij toverslag waren de brokstukken, die hij stukje bij beetje verzameld had, in elkaar geschoten, en voor de eerste maal begon hij de rode draad te onderscheiden, welke zin en inhoud gaf aan het gehele mysterieuze patroon... |
|