De man die in revoluties handelde
(1950)–Sherry Arden– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
Hoofdstuk 1......
| |
[pagina 11]
| |
van de Koninklijke Garde, hem niet zorgzaam hadden opgevangen. Ze plantten hem meewarig terug op z'n trillende beentjes, en daar stond hij: anderhalve meter wraakzucht en angstige verbittering. In de verte sloeg de deur met een knal dicht. In de intense stilte, die volgde, blikte de Rachuri Julius Decan verwilderd om zich heen. Gekrenkte eigenwaarde, woede, zwarte ontgoocheling, het zijn niet meer dan wóórden naast zoveel vulkanische emoties in één mensenhart. Indien de beide deurwachters ook slechts het geringste teken van medegevoel of verbazing hadden gegeven, zou hij hen vol giftige voldoening naar de loodmijnen hebben verbannen. Doch zij waren reeds lang weer als marionetten in hun oorspronkelijke houding teruggeveerd, en naar hun uitdrukkingloze gezichten te oordelen was het niet meer dan een onderdeel van de hofétiquette, dat een Rijkskanselier op dergelijke wijze de vertrekken van Hare Hoogheid verliet... De Rachuri versmoorde de emoties zwijgend in z'n eigen psyche, zoals alleen iemand met dertig jaar ervaring aan het formeelste hof ter wereld dit vermag klaar te spelen. Hij schraapte zo dreigend mogelijk z'n keel. De manier, waarop hij de glassplinters van zijn schouders sloeg, maakte dit simpele gebaar tot een vlijmende belediging jegens ieder die hem gadesloeg. Toen hij driftig weg dribbelde door de hoge gang, deed hij dit met de houding van een overwinnend veldheer, die fier terugkeert in zijn juichende vaderstad. Door de hoge, gebrandschilderde ramen, die de gang aan één zijde omlijsten, viel het zonlicht eerbiedig op zijn verdwijnende gestalte. Alleen heel ver achter hem vonkten een paar glasscherfjes na op het marmer; scherp, en ongehoord lichtzinnig! | |
[pagina 12]
| |
Terwijl hij de eindeloze gang snel doorliep, wierp de Rijkskanselier van tijd tot tijd een blik door de ramen. Daaronder was het binnenplein zichtbaar; dat beroemde binnenplein van de Bogharische Vorstenburcht, waarover vroeg-Byzantijnse kronieken ons reeds verhalen. Op het mozaïek van dit plein verzamelde Keizer Garan Itcharian eenmaal de bloem der Bogharische Ridderschap om zich heen vóór de historische slag aan de Aghab. Oppervlakkig beschouwd had men op dit ogenblik kunnen denken, dat de Turken opnieuw een inval hadden gewaagd. Ook thans dromden dichte troepen ruiters samen tussen de hoge muren. Doch het centrum van de bonte wirwar der paarden en rijtuigen werd ditmaal niet gevormd door een geharnast krijgsoverste. Thans bestond het uit een aanzienlijk vredelievender open bruidsauto, waarvan de portieren met zachte bloesems versierd waren... Het gehele toneel bezat een welhaast middeleeuwse grandeur. Terecht hadden de kranten over één der kostbaarste bruidsstoeten uit 's lands geschiedenis geschreven. Zonlicht danste over een warreling van kleurige uniformen en fonkelende kurassen, over glanzende paardenlijven, felrode livrei en dekkleden, over honderden en nog eens honderden figuren. Onophoudelijk reden ruiters de wijde poort in, of haastten zich met even grote spoed naar buiten. Vele regimenten stonden in dichte gelederen aangetreden. Door de omlijsting der antieke ramen kreeg de hele scène een sfeer en een gloed, die een fotograaf van Life International met een brok in de keel naar z'n camera zou hebben doen graaien. Doch de Rachuri Julius Decan bezag dit alles met een afgrijzen, als hadden zich daar onder hem alle | |
[pagina 13]
| |
zwavelpoelen der hel geopend. Z'n kleine gestalte was één bonk afweer en verzet tegen alle opeengehoopte gala en statie, die beneden hem haar hoogtepunt verbeidde. Bij elk gehinnik, dat tot hem doordrong, verhaastte hij z'n tred. Bij elk commando, elk feestelijk gerucht, dat vanuit de wachtende groepen tot in de stille gang doorsijpelde, schoot hij agressiever naar voren. Hij bereikte de deur aan het einde van de gang in de stormpas van een aanvallend regiment. En men mag aannemen dat de ganse stoet zijner adellijke, diplomatieke voorvaderen zich kermend in hun graven omwentelden bij het vernemen van de kreet, waarmee hij het vertrek verwilderd binnen stoof. ‘Ze verd... het!’ snerpte de Rachuri Julius Decan, ‘heer...!’ Zijn uitbarsting had echter evenveel invloed op de serene rust, die massief als een zuil, tussen de hoge wanden stond, als een ijswafel op de temperatuur van de tropengordel. De ouderwetse, ietwat barok aandoende meubelen glommen roerloos in het kalme licht, en het feilloze kringetje sigarenrook, dat de dikke man bij het raam juist uitblies, steeg zonder de minste schok omhoog langs een invallende baan stoffige zonneschijn. Er ging een oceanische rust uit van deze mateloze Monsieur Algamemnon. Zoals hij daar zat, geleek hij nog het meest op een bulldog; een reusachtige bulldog, moeizaam omspannen door lagen kwabbig vet, willoos in een gigantisch jacquet geperst - vermoedelijk met behulp van hydraulische druk, moest men wel aannemen - contemplatief een sigaar verkauwend op een hardgele canapé. Zijn bewegingloosheid deed aan een natuurkracht denken. Hoewel | |
[pagina 14]
| |
zijn hart zwoegend het bloed voortstuwde van franse, griekse en italiaanse voorouders, was zijn gehele existentie een aanfluiting voor de legendarisch temperamentvolle aard dezer rassen. Hij zat daar, en rookte, en maakte zelfs geen beweging, toen de Bantamse haan Julius Decan met schorre krop en maaiende slagpennen voor hem op en neer begon te dansen. Een lange, grotendeels duistere, practijk had Hector Algamemnon geleerd, dat men ook met een minimum aan beweging een maximum aan millioenen kan verdienen. Alleen zijn kleine, koele ogen draaiden met iedere beweging van de Rijkskanselier mee, als kanonlopen, heimelijk opgesteld achter wallen van vet. ‘Ze weigert! Ze dwong mij haar vertrekken te verlaten! Onredelijk! Vol-ko-men onredelijk! Ik ben ten einde raad! Grote goedheid! Algamemnon. Dit wordt een catastrophe! Wat moeten we in hemelsnaam beginnen!’ Twee nieuwe rookkringen schoten kaarsrecht naar boven. ‘Je zou Hare Hoogheid misschien kunnen verdoven?’ De stem was verrassend licht en helder voor iemand van deze omvang. ‘Bespaar me je merkwaardige humor. Dit is een wanhopige situatie!’ ‘Mijn humor,’ zei Monsieur Algamemnon, ‘heeft nog nooit iets met mijn zakenleven uitstaande gehad. Verdoof haar en smokkel haar in die bruidsstoet, dat is het enige wat ik je aan kan raden! Of zeg de hele plechtigheid af.’ ‘Af-zeg-gen!!!!!’ De Rachuri maakte een smadelijk gebaar naar de ramen, als riep hij de gehele mensheid ten getuige. ‘Terwijl de bruisstoet klaarstaat!!! Terwijl de menigte meters dik langs de route staat opge- | |
[pagina 15]
| |
steld!!! Terwijl Kroonprins Paul bij de Dom wacht!! En zij weigert! Het schandaal! Internationaal gezien zijn wij toch reeds de risé! Ik heb haar gesmeekt. Gebeden! Bedreigd! Zij weigert! Ah, zij heeft geen besef van koningschap! Het is die intense bourgeois-inslag, die haar telkens weer parten speelt. Wij hadden haar hier nimmer op de troon moeten brengen! Uren en uren zijn wij reeds te laat! Wat moet er van deze huwelijksplechtigheid worden?’ ‘Wat moet er van ons kleine schema worden,’ zei Monsieur Algamemnon peinzend. ‘Eerlijk gezegd interesseert mij dat meer! Een aanslag op de bruidsstoet is uitmuntend. Alleen... wat werkt het uit zonder bruid? Een aardig probleem. Maar zo theoretisch...’ Hij tikte de as van z'n sigaar. Julius Decan veerde omhoog als een getergde adder. ‘Ik verzoek U dit soort toespelingen...’ ‘Ik maak geen toespelingen! Ik behandel realiteiten.’ De dikke man sloot traag de ogen. ‘Weten wij beiden soms niet wat er gaande is? Als ik ergens een hekel aan heb is het aan dit schijnheilige gedraai. Prinses Ferinah zou ongelukkigerwijs het slachtoffer worden van een verfoeilijke aanslag tijdens haar bruidsrit. Dat was toch de opzet? “Afgesneden is de nauw-ontloken bloem,” en al dat krantengejammer meer. Psychologisch uitmuntend om de massa in beweging te brengen. Zakelijk even uitmuntend om redenen, die ieder van ons wel kent. Passons. Alles is in orde. Nu weigert het meisje de haar toebedachte rol te spelen. Probleem: hoe maken wij, dat ze die rol alsnog opneemt. Daar ligt het zwaartepunt. Het hele gejammer over een schandaal en wat dies meer zij heeft daar niets mee uit te staan.’ Er was koelheid noch dreiging in de langzame | |
[pagina 16]
| |
stem. Ze had de volkomen persoonlijke warmte van iemand, die een probleem bespreekt dat hem na aan het hart ligt. Maar wellicht was het juist de vanzelfsprekendheid, waarmee Monsieur Algamemnon zich inspande, als gold het hier uitsluitend een moeilijk, maar winstgevend financieel probleem, dat Julius Decan een ogenblik zo'n verlamd, koud gevoel rond z'n hartstreek bezorgde. In die koele leegte zoog al z'n woede en opgeschroefde verontwaardiging weg. Hij bleef achter als een nerveuse, wat oude man, die zichzelf moet bekennen dat hij weerloos is overgeleverd aan krachten uit een onbekend gebied. ‘Wat wilt U dan?’ vroeg hij, nu veel matter. Hij verlangde er plotseling intens naar, dat dit allemaal maar voorbij en vergeten was. Algamemnon zei: ‘Waarschijnlijk klinkt het als een gangsterfilm, maar werkelijk, verdoof haar. Zeg, dat ze onwel geworden is en laat haar in die bruidswagen brengen. Zoiets is heus mogelijk, zoals een heleboel afgezaagde filmtrucjes. Je behoeft het niet eens zelf te doen. Vraag Philip maar om de details. Tenslotte is hij onze eh - technische expert, nietwaar?’ ‘Morton?’ Er kwam weer enig leven in de Rijkskanselier. Als hij van iemand een instinctieve afkeer had, dan was het wel van de minzame Mr. Philip Morton. ‘Hm. Misschien. Waar is hij?’ Hij wierp een zoekende blik rond, als verwachtte hij, dat de Engelsman zich uit zuivere treiterlust voor hem verborgen hield onder een stoel. ‘Hij werd aan de telefoon geroepen, juist voor je binnen kwam,’ zei de dikke man zonder op te kijken. ‘Een van z'n mensen, geloof ik. Niet dat je behoeft | |
[pagina 17]
| |
te wachten. Als je over duivel Philip spreekt, trap je onveranderlijk op de spreekwoordelijke staart.’ Hij maakte een losse armzwaai in de richting van de opengaande deur. Maar de beweging kreeg plotseling iets krampachtigs toen hij het gezicht van de man, die binnen trad, in het oog kreeg... Er gingen geruchten, dat Philip Morton een uitmuntende opvoeding had genoten. Men sprak over Oxford of Cambridge. Voorts werd hij algemeen als intelligent beschouwd. Waarom hij vroeger de fonkelende carrière niet maakte, die ouders en opvoeders hem toen voorspeld hadden, is een raadsel, dat alleen Philip Morton zelf op kon lossen. Misschien was het een vrouw; misschien een ongedekte chèque; zo zijn er legio andere mogelijkheden op te noemen. In ieder geval verliet hij Londen op een donkere avond. Wat er met hem gebeurde in de periode tussen dat vertrek, en het moment dat hij, tijdens het Spaanse Conflict, opdook in die vage kaste, die door sommigen als avonturiers, door anderen als spionnen en door enkelen als politieke agitatoren worden beschouwd, is al even duister als de reden voor z'n verdwijning. Men kan alleen zeggen, dat hij in die tijd nog intelligenter was geworden. Te intelligent om zich na de Oorlog, waarin hij afwisselend voor elk der drie partijen werkte, vast te laten leggen. Intelligent genoeg om relaties met figuren als Algamemnon tot hun laatste mogelijkheid uit te spelen - en voldoende gewetenloos om méér dan bruikbaar voor deze relaties te zijn. Het was practisch onmogelijk iets uit zijn filmsterren-gezicht op te maken. Algamemnon althans had er tot op dit ogenblik rustig z'n hand voor in het vuur willen steken, dat het nimmer een oprechte emotie kon weerspiegelen. | |
[pagina 18]
| |
Tót op dit ogenblik, want terwijl er een vragende frons tussen z'n wenkbrauwen verscheen, ontdekte hij voor het eerst zoiets als aan angst grenzende onrust in Morton's ogen, die onmogelijk gespeeld kon zijn. ‘Iets bijzonders Philip? Niets storends, hoop ik? Rachuri Julius wilde juist een beetje beslag op je tijd leggen.’ ‘Laat hij,’ zei Philip Morton rustig, ‘naar de hel lopen! En of het storend is, moet je zelf maar uitzoeken. Mr. Darr is in de stad...!’ De lange aspunt brak plotseling van de sigaar en wolkte poeierend uiteen op het kleed. ‘Mr. Darr? Hoe...?’ ‘Het contact-adres van Adriman gaf het bericht door. Ik heb me dadelijk met hem laten doorverbinden. De jongen was klam als een keldermuur. Had Darr zelf gezien door z'n kijker, toen hij het schootsveld nog eens naging. Volkomen over z'n toeren. Het is beroerd! Als hij afknapt sta ik nergens voor in!’ ‘Pardon,’ zei de Rijkskanselier. ‘Wie is...?’ ‘Hou je hier buiten! Is Adriman de... eh, executeur, Philip?’ ‘Wás!’ zei Morton kort. ‘Hij is goed zolang hij z'n zenuwen bij elkaar heeft. Ik heb in Madrid nog met hem gewerkt. Maar met Darr in de buurt geef ik geen cent voor hem. Hij heeft hem in Praag leren kennen, moet je niet vergeten.’ ‘Ik wil niet onbescheiden zijn,’ deed de Rijkskanselier een sarcastische poging. Toen smolt hij weg tot iets vormeloos onder Morton's blik. ‘Heb je enig idee waarom Darr hier is?’ informeerde Algamemnon effen. Zijn lichaam had niets | |
[pagina 19]
| |
van z'n rust verloren, maar zijn hersens werkten met koortsachtige haast, tastten naar mogelijkheden, kansen, uitstel... ‘Kan het toeval zijn?’ ‘Je kent Darr zelf? Dan weet je ook het antwoord!’ ‘Ik heb hem inderdaad een paar keer ontmoet,’ zei Monsieur Algamemnon. Zijn ogen vernauwden zich een ogenblik. ‘Accoord, Philip, toeval is één kans op tienduizend. Passons. Wat denk je te doen?’ ‘Ik heb Adriman gezegd, dat hij zich in moet sluiten. Niemand open doen, ook al geeft hij het bekende signaal. Niet, dat het uitmaakt, maar het helpt z'n zenuwen een beetje. Doen? Die stoet zo gauw mogelijk onder het raam door zien te krijgen. Elke seconde, die we verliezen, is winst voor Darr.’ ‘Ik zou toch werkelijk graag willen weten...’ begon de Rijkskanselier radeloos. De gespannen sfeer, die in het vertrek was ontstaan, joeg hem op een onverklaarbare manier schrik aan. Het waren niet zozeer de woorden van de anderen; het waren hun gedragingen, hun oogopslag, hun onuitgesproken gedachten, die dat gevoel van kille vrees in hem veroorzaakten. Algamemnon negeerde hem als een zeurend kind. ‘Bel opnieuw op, Philip. Zie Adriman aan de lijn te krijgen en beloof hem, dat hij onmiddellijk afgelost wordt. Vervang hem door iemand, die nooit van Darr gehoord heeft...’ ‘Een amateur of een idioot, bedoel je?’ ‘Iemand anders in ieder geval, die niet op de hoogte is van Darr's komst. Je weet wat ik bedoel. Hoofdzaak is dat het snel gebeurt. Op jouw man kan niemand meer rekenen. Geef de nieuwe net zoveel dekking als maar enigszins mogelijk is. Pak hem desnoods in watten...’ | |
[pagina 20]
| |
‘Een kogelvrij vest is practischer,’ zei Morton, naar de deur lopend. ‘Of een bunker! Right-ho! Alleen zou het wel erg prettig zijn, indien jullie Hare Hoogheid nu binnen een kwartier achter de Hochzeits Marsch gespannen hebt. Dat is tóch nog vijftien minuten te laat, als Darr werkelijk op het spoor zit!’ De deur viel geruisloos achter hem dicht. Gedurende enkele seconden staarde de dikke man roerloos voor zich uit. Toen hij weer sprak had zijn stem echter geen splinter van zijn beheerstheid verloren. ‘Je hoort het, Julius. Vijftien minuten...!’ | |
IIDe angst en onzekerheid van de Rijkskanselier waren echter door de laatste gebeurtenissen onder dermate hoge druk komen te staan, dat hij thans een uitlaat moest vinden - of barsten. ‘Ik protesteer!’ Hij stoof briesend overeind. ‘Tenslotte ben ik hier evenzeer bij betrokken als U! Ik wens niet buitengesloten te worden! Dit is een ellendige situatie! Vertelt U mij kort en goed: wie is Mr. Darr! Wat betekent dit! Wat is er gaande!!!’ Hector Algamemnon bekeek het borrelende vat emoties, dat paniekerig voor hem heen en weer rende, met koele aandacht. Hij wist, dat het geen zin had om Julius Decan de vage angst te verklaren, die Morton en hem zelf thans omsloten hield. De Rachuri zou het nimmer begrijpen. Daarvoor leefde hij te ver verwijderd van de nachtzijde onzer twintigste eeuw, die mannen als Algamemnon en Philip Morton Esq. had voortgebracht. Wat kon hij weten van de onder- | |
[pagina 21]
| |
wereld, die zijn regionen diep onder het oppervlak der moderne asfaltbeschaving verbergt? Waarin iedere zwendel, iedere piraterij, van heimelijke moord tot open oorlog, mogelijk is en de wildernismoraal, die het sterkste roofdier onverbiddelijk gelijk geeft, nog onverminderd geldt? Geen Rijkskanselier dringt ooit in deze wereld door. Hier ligt het jachtgebied der kleine desperado's en machtige syndicaten beide, hier regeren figuren als Algamemnon door vrees over een spookachtig rijk, waarvan de vloot merendeels gevormd wordt door oude schepen zonder vlag en lichten, de luchtmacht merendeels door afgedankte legervliegtuigen waarvan de piloten allang geen vragen meer stellen, de inwoners door mannen en vrouwen met verzwegen namen... Het was in deze moderne jungle, dat op zekere dag een sage ontstond; de sage van een eenzame wolf, een enkeling, die uitsluitend voor eigen rekening joeg, met al de list en dodelijke zekerheid van de solitair. Niemand wist waar het gerucht vandaan kwam. Maar in de volgende jaren groeide het aan tot een sinistere mythe; die, dan weer in havenkroegen, dan weer in een bar of in een slaapwagen van een der internationale treinen, werd verhaald en aangevuld. Tijdens het wachten aan een mistige grensweg, of op de rotsige kust, uitkijkend naar het signaal, dat ergens uit de duisternis moest opflitsen, vertelden schimmen elkander zacht over een kleine, tengere man in een vuile kakie regenjas. Mr. Darr.... Het waren afwisselende verhalen. Sommigen spraken van heimelijke wapentransporten, die op het moment van aflevering plotseling verdwenen - altijd vergezeld door de koopsom, en soms zelfs inclusief de koper. Anderen vertelden van spionnage- | |
[pagina 22]
| |
organisaties in Madrid, Berlijn, Washington of Tunis, die eensklaps werden weggevaagd. Een bijzonder lugubere geschiedenis vormde het sterven van een Pool, die dansmeisjes verscheepte naar Zuid-Amerika. En voorts sprak men over cocaïne, over landkaarten, over opstanden in een olierijk gebied. Een heterogene verzameling, die echter door één naam werd samengebundeld: Mr. Darr... Daarnaast, maar aanzienlijk vager, want het betrof hier bronnen die zéér gesloten waren, wist men iets over opdrachten, door iedereen als een poging tot zelfmoord van de hand gewezen, die eensklaps miraculeus waren uitgevoerd. Over spionnage-affaires, die feilloos hun beslag kregen. Over officiële regeringsinstanties, die zo onopvallend mogelijk contact zochten... Het bleef allemaal wazig en onbepaald. Namen werden natuurlijk niet genoemd. Met uitzondering van één: Mr. Darr... Aan deze sage moest Hector Algamemnon denken in de enkele seconde voor hij de driftige Rijkskanselier antwoordde. Hij dacht er aan als een man, die weet dat al zijn plannen welke met de onverbiddelijke logica van een wiskunde-formule in elkaar hadden gesloten, plotseling hun onomstotelijkheid hadden verloren door het opduiken van een onbekende factor X, waarmee hij geen rekening had gehouden: Mr. Darr. Hij wist dat Morton volkomen gelijk had, toen hij snelheid hun enige kans noemde. Wat Darr hier had doen opduiken wist hij niet, maar voor alles diende hij iedere gelegenheid tot ingrijpen zo klein mogelijk te maken. Voor alles moest de Rachuri Julius genoodzaakt worden Hare Hoogheid plus bruidsstoet in beweging te brengen. ‘Bent U mij van plan te antwoorden of niet!’ | |
[pagina 23]
| |
gilde de Rijkskanselier op dat ogenblik. ‘U kunt mij hier niet buiten houden! Wie is Mr. Darr!!!’ ‘Accoord, Julius, kalmeer!’ zei Monsieur Algamemnon rustig. ‘Er is werkelijk geen tijd te verliezen! Mr. Darr is een avonturier. Een geheime agent. Dat zegt je weinig maar neem rustig van mij aan, dat hij gevaarlijk is. Indien hij zich met onze zaken bemoeit - wat ik aanneem - is er alle kans dat er iets misloopt. Maak voort!’ ‘Een geheime agent? In wiens dienst...?’ Algamemnon zei: ‘Ik weet het niet. Van niemand, waarschijnlijk. Darr werkt meestal voor eigen rekening. Momenteel heb ik nog geen flauw idee wat hem hier gebracht heeft. Als we meer tijd hebben, kunnen we daar wel eens op in gaan. Voor het ogenblik staat ons maar één ding te doen. Je hebt te zorgen dat Hare Hoogheid nu onmiddellijk vertrekt. Het kan me niet schelen hoe je het klaarspeelt. Ga het desnoods nog eens vredelievend proberen. Lukt dat niet, laat dan de wacht wisselen. Ik neem aan, dat je een paar van Morton's mannen een uniform van de Garde kunt bezorgen? Uitstekend. Ga dan! Ik zal de rest wel met Philip regelen.’ Hij wierp de treuzelende Kanselier een scherpe blik toe. ‘Wat is er nú nog?’ ‘Dit is toch te absurd!’ protesteerde Decan snierend. ‘U bevindt zich thans in een Koninklijk Paleis, en niet in één van Uw speelholen, Monsieur!’ Hij maakte z'n stem zo beledigend mogelijk. ‘Gangster-methoden gaan hier niet op! Bovendien geloof ik, dat U de toestand overschat. Indien de eerste de beste geheime agent U reeds de stuipen op het lijf jaagt moet U zich niet aan deze affaires wagen! Noch moet U proberen mij de dupe te laten worden | |
[pagina 24]
| |
van Uw eigen angst. Ik sta daar boven, Monsieur! Het raakt mij niet! Met Uw welnemen zal ik dan ook maar doen, of ik Uw dwaze voorstellen niet gehoord heb. Ik...’ Het was zijn oude vrees voor Morton, die hem een ogenblik deed onderbreken nu deze haastig binnen kwam. Doch ook slechts een ogenblik, want de vermaarde Rachuri voelde de oude zelfverzekerdheid met kloeke golven in zich opborrelen. Hij wierp het hoofd met een tartende beweging in de nek en stond juist op het punt een vernedering als een rapierstoot toe te brengen - toen hij plotseling het slappe gevoel kreeg dat ieder aasje moed en kracht gierend uit hem werden weggezogen door een spirituele windhoos, welke hem als een slap vod terzijde wierp. ‘Je zult allemachtig snel moeten zijn, Algamemnon,’ hoorde hij Morton zeggen. ‘We hebben tot nu toe geprobeerd om Adriman aan het toestel te krijgen, maar z'n telefoon zwijgt als het graf. Optimisten zullen natuurlijk volhouden dat hij even is uitgegaan om een lollie te kopen. Persoonlijk houd ik het op er echter op dat Adriman even dood is als de telefoonlijn. Mr. Darr schijnt haast te hebben...!’ | |
III‘Uwe Hoogheid!’ stamelde Julius Decan nog geen drie minuten later ademloos. ‘Zij dient toch te begrijpen... Het schandaal! Uwe Hoogheid kan Haar vertrek onmogelijk langer uitstellen! Werkelijk... De stoet... Prins Paul... Ik smeek Uwe Hoogheid met de meeste eerbied...’ Hij gebaarde machteloos. | |
[pagina 25]
| |
Z'n stem stierf weg in een woordeloos gehakkel. Hij was zo volkomen z'n zelf-controle kwijt, hij leek zo triest-sprekend op een amechtige kabeljauw, die in de mazen van een onzichtbaar net is vastgezwommen, dat het slanke meisje tegenover hem voor het eerst door een gevoel van medelijden bekropen werd. ‘Eigenlijk is het aandoenlijk,’ dacht Prinses Ferinah. ‘Zelfs indien er een levensgrote gorilla bij de Dom stond te wachten zou hij me nog tot dat huwelijk aansporen, alleen om z'n dierbaar ceremonieel te redden.’ Hetgeen weliswaar iets bezijden de waarheid was, maar het voordeel had dat het haar, ondanks alles even deed glimlachen. En ze had een glimlach hard nodig. Ze zag er moe en zorgelijk uit. De hardnekkige worsteling die ze de laatste weken met de Rachuri en diens soortgenoten had gevoerd, had z'n sporen achtergelaten. Zoals ze daar nu stond, kijkend naar de overspannen Rijkskanselier, het hoofd een beetje scheef, leek ze jonger dan ooit. De kinderlijkheid, welke zelfs de Heer Solib Adriman eenmaal trof, kwam nimmer duidelijker uit dan tegen de achtergrond van dit hoogvorstelijk vertrek, waar statie van eeuwen zijn sporen had gedrukt. Haar slank figuurtje scheen verloren tussen de enorm hoge ramen, de geslepen spiegelvlakken en de eindeloze, spiegelende vloer. En zo voelde zij zich ook, verloren en alleen, omringd door een onpersoonlijke etiquette, die door niets te verstoren was. Niet door haar betogen, noch door haar woedeuitbarstingen. De etiquette bleef zichzelf en schroefde haar staag in een bepaalde richting. Ze kon Julius Decan het vertrek opnieuw laten uitvluchten middels een ándere vaas; ze kon niet beletten dat hij zou terugkeren, buigend en eer- | |
[pagina 26]
| |
biedig, om steeds maar weer hetzelfde onderwerp te bekloppen; o zo zacht en discreet, maar met een hardnekkigheid die op den duur iedere zenuw murw kreeg, ieder greintje wilskracht verpulverde, tot er alleen maar een loom verlangen naar rust! rust! rust! overbleef. ‘Ga weg!’ zei ze, plotseling fel. ‘Ga in hemelsnaam weg! Ik weet niet wat er gebeurt als je nog langer blijft!’ ‘Maar Uwe Hoogheid... De stoet...! U kunt niet...!’ ‘Ik heb niets met die stoet te maken! Weken geleden heb ik al gezegd, dat ik er niet in mee zou rijden! U hebt dit krankzinnige huwelijk eigenmachtig op touw gezet! Ik ben er niet verantwoordelijk voor!’ ‘Maar Prins Paul... Hij wacht... reeds drie uur!’ ‘Zeg hem dan, dat hij weg moet gaan!’ ‘Maar Uwe Hoogheid... Het is een voortreffelijke verbintenis. Er is toch geen enkele reden...!’ ‘Ik trouw niet met een man, waar ik niet van hou!’ ‘Maar in dit geval...’ ‘In geen enkel geval!’ ‘Maar Prins Paul...!’ ‘Ga weg, Julius! Ga weg! Of...!’ Er stond een vaas vlak achter haar. Toen ze er naar greep, deed de Kanselier in paniek een sprong naar de deur. ‘Maar de bruidswagen...’ snerpte hij krampachtig. De rest ging verloren in een gekletter van brekend glas. Door de warreling van neervallende scherven was nog een ogenblik zijn vluchtende gestalte te zien. Daarna stierven voetstappen weg op de gang. ‘Hang die bruidswagen!’ mompelde Prinses Ferinah hijgend tussen haar opeengeklemde tandjes. ‘Ga er zelf in zitten!’ | |
[pagina 27]
| |
En dat was het moment waarop ze voor de eerste maal de lage stem hoorde, die haar in de toekomst zo vaak zou irriteren en opbeuren beurtelings, De stem, die iedere toon, iedere modulatie, iedere nuance scheen te kunnen voortbrengen. ‘Ik geloof dat de Rachuri een lijkkoets passender zou vinden,’ zei de stem. ‘Hij heeft een sterk gevoel voor ceremonieel, moèt U niet vergeten.’ Ze draaide zich verbijsterd om. In de wijde deur, die toegang gaf tot haar boudoir, stond een tengere man in een vuile kakie regenjas. Z'n bruine vilthoed hield hij wat verlegen in de hand. Zijn gehele houding drukte een zachte verontschuldiging uit, als vroeg hij bij voorbaat vergeving voor zoveel vrijpostigheid. Alleen de uitdrukking van verdrietige spot in z'n grote, grijze ogen was daarmee in tegenspraak. Het leek onmogelijk, dat hij daar zo onverwachts kon staan in zo'n houding en zulke kleding, die een vloek in het aangezicht der heiligste hofetiquette waren. Zo volkomen absurd scheen haar de verschijning van deze figuur, die zich als bij toverslag manifesteerde in het meest bewaakte vertrek van het door Gardes en erewachten omringde paleis, dat het enkele seconden duurde eer het meisje haar adem terug vond. ‘Wie... wat... Wie bent U...?’ Toen ze zichzelf die woorden hoorde hakkelen klonken ze haar volmaakt dwaas in de oren. De tengere man, die intussen z'n hoed had staan bekijken met de blijde verbazing van iemand, die een volkomen nieuw gebruiksvoorwerp ontdekt, wierp haar een schuwe blik toe. ‘Het is wat vrij...’ mompelde hij. ‘Ik geef dat | |
[pagina 28]
| |
toe. Maar ik zocht U, ziet U... eh... en om U te vinden moest ik wel bij U komen, nietwaar? Het is allemaal heus heel eenvoudig. Eigenlijk gaat het alleen maar om die lijkkoets van Rachuri Julius.’ ‘Lijkkoets...?’ Er was luchtledige verbazing in haar ogen. Zo moet Alice gekeken hebben bij haar wandeling door Wonderland. ‘Een flauw grapje, natuurlijk, om Uw bruidswagen voor een lijkkoets om te wisselen.’ Hij gaf de hoed opnieuw een bewonderende blik. ‘En eigenlijk helemaal niet grappig. Volgens de Heer Solib Adriman was het tenminste als dodelijke ernst bedoeld. Ik sprak hem toevallig even voor z'n dood. Hij was toen zelfs een beetje bedroefd, dat men de grap zover had doorgedreven. En... o ja, hij zei ook nog, dat die ruil niet voor Julius bestemd was. Ik vrees, dat al dit gewissel wat verwarrend wordt,’ zei de tengere man verontschuldigend, ‘maar tenslotte komt het hier op neer, dat ze U in die lijkkoets willen hebben...’ In de prangende stilte, die volgde, vroeg Prinses Ferinah zich vertwijfeld af, of ze door de hevige spanningen der laatste dagen wellicht krankzinnig was geworden. ‘Ik begrijp niet...’ ‘Ik evenmin. Het is natuurlijk mijn zaak niet, maar U leek me nog zo jong om al op Uw eerste bruidstocht vermoord te worden,’ zei Mr. Darr verlegen - en legde bijna teder z'n hoed op een laag tafeltje. ‘Daarom dacht ik dat U mij misschien wel nodig kon hebben...’ |
|