| |
| |
| |
Hoofdstuk XVI
99%
Hoewel het raadsel van de roode anjelier, gevonden in Henri's verstijfde hand, me vandaag nog geen oogenblik heeft beziggehouden omdat het door de opeenstapeling van gebeurtenissen op den achtergrond is geraakt, voel ik instinctief, dat het toeval me zoo niet de oplossing van het moord-probleem, dan toch een belangrijk bewijsstuk in handen heeft gespeeld. Ik herinner me een van Reggie's opmerkingen: ‘We zullen maar geen tijd verknoeien met het zoeken naar den stengel’ en een gepaste voldoening over het feit dat het ten slotte mij beschoren is om deze schijnbaar onmogelijke taak tot een goed einde te brengen, maakt zich van me meester, hoewel ik er natuurlijk geen flauw benul van heb, in hoeverre het onaanzienlijke, groene sliertje in de enveloppe kan bijdragen tot de ontmaskering van den moordenaar.
Cleo die op het trottoir staat en wier tegenwoordigheid ik, door de opwinding van het oogenblik, bijna vergeten ben, komt nieuwsgierig naderbij.
‘Heeft u iets gevonden?’
‘Alstublieft, u had iets laten liggen,’ antwoord ik en overhandig haar het horloge, terwijl ik de enveloppe ongemerkt in mijn zak moffel.
Ze kijkt me verwonderd aan. Daarna bekijkt ze het horloge en schudt haar hoofd.
‘Dat is niet van mij,’ zegt ze koel. En als ze m'n verbaasd gezicht ziet: ‘Mijn horloge is op het oogenblik in reparatie. Waar heeft u dit gevonden?
| |
| |
Ik leg het haar uit.
‘Heeft u dit horloge misschien al eens eerder gezien?’
Cleo schudt haar hoofd.
‘Neen, maar dat zegt natuurlijk niets. Het kan wel van Elly of van Dorothee zijn. Mona draagt geen armbandhorloge, dat weet ik toevallig.’
Ze geeft me het kleinnood terug en ik geleid haar naar boven tot vóór de deur van haar flat, waar we afscheid nemen, nadat ik haar nogmaals vaderlijk op het hart heb gedrukt, om nu toch vooral dadelijk te gaan rusten en de rest aan ons over te laten, een raad, die met een sceptischen glimlach geïncasseerd wordt.
In matig tempo rijd ik terug naar de Apollolaan, zet den wagen in de garage en sta, daar ik geen huissleutel rijk ben, op het punt om aan te bellen, als de voordeur geopend wordt en Reggie verschijnt. Hij ziet er glunder en glimmend uit en ondanks de hitte, voel ik een sterke neiging om hem aan mijn hart te drukken.
‘Waar heb je in hemelsnaam den heelen middag uitgehangen?’
Hij kijkt me verwonderd aan.
‘Het is net half vijf. Ik heb je toch gezegd, dat ik een paar uur weg zou blijven! Eerlijk gezegd, ik dacht dat we afgesproken hadden dat je op me zou wachten en intusschen je best doen om de menschen hier in huis te observeeren. Waar kom je eigenlijk vandaan? Je ziet er uit als een opgejaagde klimgeit.’
‘Spaar me je geestigheden,’ verzoek ik nijdig. ‘Zeg me één ding: ben je opgeschoten of niet? Want zoowaar ik hier sta, ik blijf geen nacht meer in dit huis.’
‘Hoeft ook niet,’ sust Reggie. ‘Vandaag komt de zaak in orde, dat beloof ik je!’
Hij steekt zijn arm door de mijne en samen wandelen we
| |
| |
naar binnen. We nemen plaats in de hal, aan hetzelfde tafeltje waaraan ik me na de lunch heb neergezet om me van m'n opdracht te kwijten, tot het oogenblik waarop het verlangen naar een koude douche me te machtig werd. De syphon sodawater, die nog uit dien tijd stamt, heeft tijdens mijn afwezigheid gezelschap gekregen van een flesch ‘Johnny Walker’ en een schaaltje ruw ijs, dat reeds in half-gesmolten toestand verkeert en waaruit ik de conclusie trek, dat Reggie al eenigen tijd geleden, waarschijnlijk onmiddellijk nadat Cleo en ik het huis verlieten, is teruggekeerd.
‘Ziezoo,’ begint hij vergenoegd, nadat hij me een dronk heeft bereid, ‘drink eens kalm uit en vertel me dan wat je op het hart hebt, als je tenminste denkt dat het de moeite waard is.’
‘De moeite waard?’ herhaal ik bitter. ‘Denk je soms dat ik voor de aardigheid door die snikhitte heen en weer tuf? Jij loopt den heelen dag rond met een gezicht of je een paard uit de sweepstake getrokken hebt en elk oogenblik hoor je, elk oogenblik kan er weer een moord gebeuren.’
Onwillekeurig maak ik Cleo's woorden tot de mijne, maar het effect van m'n sombere voorspelling is bij lange na niet zoo bevredigend als ik redelijkerwijs heb mogen verwachten.
‘Och kom,’ zegt Reggie effen. ‘nou geloof ik toch heusch dat je overdrijft. Probeer nu eens kalm te blijven.’ Hij steekt een sigaret op en doet een poging om kringetjes te blazen. ‘Zou je niet eens van wal steken?’
Ik begin mijn verslag vanaf het oogenblik waarop Reggie mij in mijn slaapkamer alleen liet, met de bedoeling om zijn aandacht te vestigen op Rudolf's insolente vragen gedurende de lunch en er nog eens flink den nadruk op te leggen dat zijn schuld zonneklaar bewezen is, om ten slotte bij wijze van knaleffect het afgeluisterde gesprek op
| |
| |
den voorgrond te schuiven en Rudolfs onmiddellijke arrestatie te eischen. Maar Reggie valt me al direct in de rede:
‘Ja ja, dat geklets aan tafel kan je wel weglaten!’
Ik negeer de opmerking en vertel verder. Juist ben ik genaderd tot het spannendste deel, de scène in de badkamer, als hij me weer onderbreekt:
‘Wat deed je eigenlijk boven? Ik dacht....’
‘Ik haalde mijn revolver,’ val ik hem haastig in de rede.
‘Kijk eens aan,’ zegt Reggie. ‘En toen?’
Ik span me in om den dialoog tusschen Rudolf en Cado in hun slaapkamer zoo nauwkeurig mogelijk weer te geven. Alleen schep ik er een boosaardig vermaak in, om de passages die in mijn oogen bezwarend zijn, hier en daar wat aan te dikken.
Als ik ben gekomen bij Rudolfs zinspeling op zijn revolver en mijn best doe om de moordlustige stemming waarin hij, naar zijn gezegde te oordeelen, op dat oogenblik verkeerde, in de meest schrille kleuren af te schilderen, begint Reggie botweg te lachen.
‘Wat mankeert je?’ informeer ik.
‘Niets, niets,’ grinnikt hij. ‘'t Is zoo'n griezelig verhaal; je hebt me zenuwachtig gemaakt, dàt zal het zijn.’ Hij zucht. ‘En daarna, nadat je dat interessante gesprek had afgeluisterd, heb je toen een autoritje gemaakt om te bekomen van den schrik?’
‘Ik heb je nog vergeten te vertellen, dat ze vanavond om tien uur terugkomen. Blijkbaar willen ze dan hun laatsten slag slaan, want morgen na de begrafenis marcheeren ze op.’
‘Dus verder heb je niemendal ontdekt? Nou, ik moet zeggen, dat heb je aardig gedaan! M'n compliment.’
‘Wacht, het mooiste komt nog! Toen ik weer beneden was, kwam Cleo Dubock.’
Reggie veert van belangstelling op in zijn stoel.
| |
| |
‘Wat kwam die hier doen?’
‘Ja, wat ze nou eigenlijk precies doen kwam, is me niet heelemaal duidelijk,’ begin ik weifelend. ‘Ik heb alleen begrepen, dat Lucien haar gezegd heeft, dat hij weet wie de moordenaar is en dat ze daarom doodsbenauwd is dat hij óók vermoord zal worden, maar wat....’
‘Wat zeg je?’
Reggie staart me aan.
‘Weet.... weet Lucien wie....?’
‘Ja,’ knik ik en vertel hem zoo nauwkeurig mogelijk wat ik me van mijn onbehaaglijk onderhoud met Cleo Dubock nog herinner, terwijl Reggie zich opnieuw inschenkt en me de woorden uit den mond kijkt.
Als ik klaar ben met mijn verhaal, blijft hij zwijgend voor zich uit staren.
‘Dus jouw indruk was, dat ze Mona....?’
‘Ja, maar dat is natuurlijk te gek om alleen te loopen. Ze was abnormaal zenuwachtig en het is heel begrijpelijk, dat ze zich in zoo'n toestand van alles in het hoofd haalt.’
‘Ja,’ beaamt hij. ‘Het is natuurlijk absurd, maar het is toch aan den anderen kant ook wel eigenaardig, dat....’
Hij zwijgt en trommelt afwezig met zijn vingers op de leuning van zijn stoel.
‘Wat is eigenaardig?’ dring ik aan, maar hij schudt afwerend zijn hoofd en vervolgt even later in gedachten: ‘Dus Lucien zegt, dat hij weet wie....’
Plotseling ontspannen zich zijn trekken.
‘Ach, ten slotte heb je me eigenlijk heel weinig nieuws verteld,’ zegt hij ondankbaar, ‘maar ik geef toe, dat ik een oogenblik verbaasd stond. Het is dan ook verwonderlijk, hoe een simpele moord door een aantal toevallige omstandigheden zoo ingewikkeld kan worden, dat zelfs ik, die op dit oogenblik met 99% zekerheid weet, wie de dader is, me
| |
| |
een oogenblik afvroeg, of ik het ten slotte wel bij het rechte eind had en misschien zou ik nog niet eens zoo zeker van mijn zaak zijn, als ik niet....’
‘Ja, je bent een schrandere bol,’ vul ik bereidwillig aan. ‘Vooruit, wie is het?’
‘Wacht tot vanavond,’ antwoordt hij. ‘Dan hoop ik de volle 100% te hebben. Als ik het je nu al vertelde, zou je misschien alles bederven. Om tien uur is Rudolf weer thuis. Tegen elf uur kan je de ontknooping tegemoet zien, tenminste als alles goed gaat. Bedwing dus tot zoolang je ongeduld.’
‘All right,’ zucht ik gemelijk. ‘Dan ga ik na het diner m'n koffers pakken. Misschien dat ik na afloop van de seance er nog in slaag om een nachttrein te halen.’
‘Je hoeft anders heelemaal niet zoo'n haast te maken.’ Reggie schudt afkeurend zijn hoofd.
‘Vanavond kan je wel bij mij logeeren. Als het dan een beetje wil, gaan we morgen samen op reis, want ik geloof, dat een korte vacantie ook mij geen kwaad zal doen.’
‘O,’ zeg ik en daar het me plotseling te binnen schiet dat ik hem nog niets heb verteld van mijn interessante vondst in den auto, vergeet ik heelemaal om zijn voorstel met het verwachte enthousiasme te begroeten. Ik haal de enveloppe uit mijn binnenzak te voorschijn.’
‘Hier! Ik heb nog iets voor je.’
Ik maak het me behaaglijk in mijn fauteuil, steek een sigaret op en concentreer mijn aandacht op Reggie, in geduldige afwachting van het oogenblik waarop ik me in zijn verbazing zal kunnen verlustigen. Het wachten duurt tamelijk lang, waaruit ik de gevolgtrekking maak, dat mijn ontdekking hem als het ware verpletterd heeft. Eindelijk opent hij zijn mond en geeuwt achter zijn wijsvinger.
‘Nou, wat zeg je er van?’
| |
| |
‘Heb je misschien dat armbandhorloge dat er bij lag, ook ingepikt?’ informeert hij ijzig.
Ik zwijg. Reggie grinnikt. Met een nonchalant gebaar haalt hij zijn portefeuille uit zijn binnenzak, opent haar en reikt me zonder een woord te zeggen een enveloppe over die als twee druppels water lijkt op die uit den auto. Ik open haar sprakeloos en wrijf vervolgens m'n oogen uit: De inhoud bestaat uit een bloemstengel van den soort dien ik dien zelfden dag al meer in handen heb gehad: een stengel van een roode anjelier.
‘Wat is dat nou?’ breng ik eindelijk uit.
‘Dat zie je!’
Hij kijkt me verwijtend aan en schudt dan meewarig zijn hoofd.
‘Misschien is het ook wel mijn eigen schuld,’ mompelt hij. Daarna luider en beschermend: ‘Je kan er natuurlijk niets aan doen, maar je hebt zoo ongeveer de eigenschappen van een fox-terrier en dan nog van een tamelijk slecht afgerichte, die ongevraagd allerlei dingen apporteert, waar hij beter af had kunnen blijven.’
Hij stopt de beide enveloppen en het armbandhorloge dat ik inmiddels op tafel heb gedeponeerd in zijn zak en vervolgt ernstig: ‘Nou moet je eens even goed naar me luisteren. Ik verdwijn zoo aanstonds weer en voor het geval dat ik nog niet terug mocht zijn als Rudolf vanavond thuiskomt, zou ik me graag van je onschatbare diensten verzekeren.’
‘Voor het laatst?’ onderzoek ik dreigend. ‘Je weet wat ik je zooeven gezegd heb....’
‘Natuurlijk voor het laatst,’ verzekert hij haastig. ‘Het zijn om zoo te zeggen de laatste loodjes en bijzonder zwaar kunnen ze je niet vallen, want je hebt niets te doen dan je oogen wijd open te zetten.’
‘Zeg dàn maar wat ik te doen heb.’
| |
| |
‘Goed zoo,’ knikt hij tevreden. Dan begint hij met zijn instructies. ‘Zooals je zooeven zei, zal Rudolf vanavond om tien uur weer thuis zijn. Mocht ik er nu om half tien nog niet zijn, ga dan naar de garage toe en houd je daar schuil tot Rudolf zijn wagen binnen heeft gezet. Het is een klein kunstje om dat te doen, want er is ruimte genoeg om je behoorlijk te verbergen. Je kunt b.v. in den wagen van Lucien gaan zitten, - die zal tegen dien tijd wel weer terug zijn. Ik zal de enveloppe die je in den Packard hebt gevonden weer op haar oude plaats deponeeren en nu is het eenige wat je te doen hebt, op te letten wat er gebeurt als Rudolf straks terugkomt. Voor zoover ik er over kan oordeelen, bestaan er drie mogelijkheden:
Ten eerste: er gebeurt niets. Ten tweede: Rudolf maakt zich van de enveloppe meester. In dat geval laat je hem rustig zijn gang gaan en als je kans ziet om hem ongemerkt in de gaten te houden, doe het dan, maar ik heb liever dat je het niet doet, dan dat je de kans loopt om ontdekt te worden. Begrijp je?’
Ik knik.
‘En ten derde?’
‘Ten derde....’ begint Reggie en houdt dan even op om na te denken.
‘Nou?’ dring ik.
‘In de derde plaats is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat er na Rudolfs thuiskomst een soort van samenkomst in de garage plaats zal vinden.’
‘Tusschen wie en wie en wie?’
‘Dat gaat je nu nog niet aan,’ antwoordt hij bot. ‘Trouwens, het is maar een veronderstelling van me en het is dan ook heel goed mogelijk, dat er niets van dien aard gebeuren zal. Maar in elk geval moet je zorgen, dat je om half tien in de garage bent en dat niemand je er naar toe ziet gaan. Het
| |
| |
kan wel zijn, dat je daar voor Rudolfs komst al gezelschap krijgt en dan houd je je maar zoo stil mogelijk. Je hebt niets te doen dan op te letten, snap je?’
‘Ja, maar stel nu eens even dat ze alles onderzoeken om te kijken, of er iemand in de garage verborgen is. Dan zit ik met de gebakken peren.’
‘Dat zullen ze waarschijnlijk niet doen,’ betoogt Reggie. ‘En als je ontdekt wordt, heb je maar het een of andere smoesje te verzinnen. Ze zullen je heusch niets doen. Trouwens, in geval van nood heb je immers nog altijd je revolver.’
Ik knik, ofschoon het denkbeeld van een nachtelijke schietpartij in de garage niet in staat is om mijn eetlust voor het diner te bevorderen.
‘Goed dan, maar ik waarschuw je nog eens, dat ik hier vandaag voor het laatst....’
‘Voor dezen dag ten einde is, is het raadsel van de roode anjelier opgelost,’ zegt Reggie plechtig.
‘Dat wil dus zeggen, voor vanavond twaalf uur,’ preciseer ik. Hij knikt en op dat oogenblik dringt van uit den tuin het geluid van een auto tot ons door.
‘Dat zal Lucien zijn.’
Reggie staat op en ik volg zijn voorbeeld. De klok in de hal slaat halfzeven.
‘Nou, ik ga er vandoor. Je weet dus nu wat je te doen hebt.’ Op hetzelfde oogenblik dat hij het huis wil verlaten, opent Lucien de voordeur en houdt hem staande.
‘Ah, meneer Spoor, hoe staan de zaken? Is het onderzoek al iets gevorderd?’
Reggie weifelt.
‘Ach, ik kan het u wel zeggen,’ zegt hij ten slotte peinzend. ‘Ja, ik geloof wel dat er wat meer schot in komt. Er zijn ten minste enkele dingen die me niet meer zoo duister toeschijnen als in het begin, maar dat wil nog heelemaal niet zeggen,
| |
| |
dat de oplossing voor de deur staat, want er blijft nog meer dan genoeg over dat me voorloopig onverklaarbaar is. Ik wil u in vertrouwen dan ook wel bekennen, dat het een van de lastigste gevallen is, waarmee ik me ooit heb beziggehouden.’
Lucien knikt bedachtzaam en zwijgt.
‘U wilt me nu zeker wel excuseeren,’ vervolgt Reggie vriendelijk. ‘Ik heb het druk vandaag.’
‘Dan zal ik u niet langer ophouden,’ zegt Lucien effen. ‘Ik wensch u veel succes, meneer Spoor.’
Hoewel zijn stem volkomen onbewogen klinkt, kan ik na mijn gesprek met Cleo den indruk niet van me afzetten, dat het hem meer genoegen zou doen, wanneer dit toegewenschte succes uitbleef.
‘Lucien weet het en daarom, als hij niet oppast, zal hij ook, evenals Dithmar....’
Deze woorden van Cleo klinken in me na. Ze geven me een onbehaaglijk gevoel van naderend onheil.
Wat ter wereld weet Lucien? Waarom werd Dithmar vermoord?
Het geluid van de gong stoort me in mijn overpeinzingen.
|
|