Om haar woorden meer kracht bij te zetten, haalt ze een paar enveloppen uit haar taschje, die met haar groote, onregelmatige hanepooten beschreven zijn. Hierbij laat ze het taschje op den grond vallen. Reggie bukt zich.
‘Natuurlijk niet, mevrouw. Niemand zal het wagen u een stroobreed in den weg te leggen.’ Met een lichte buiging reikt hij haar het voorwerp over. Cado lacht zoetsappig, bij wijze van bedankje.
‘Denkt u nog lang in Amsterdam te blijven?’ vervolgt hij onschuldig. Ze aarzelt.
‘In ieder geval tot na de begrafenis,’ zegt ze. ‘U begrijpt, Henri was m'n eenige broer.’
Ze snuift verdacht.
Reggie kijkt haar vriendelijk deelnemend aan.
‘Natuurlijk, natuurlijk,’ knikt hij begrijpend.
Cado vangt een traan op in een opdringerig geparfumeerd zakdoekje, waarna ze nog een laatsten, demonstratieven snik geeft.
‘Ik heb niet eens een zwarte japon bij me,’ zegt ze lijzig.
Er glimt iets in Reggie's oogen.
‘O, maar dit is óók een heel decent toiletje,’ troost hij. Caro kijkt hem argwanend aan, maar hij beantwoordt haar blik met een onschuldig-bewonderenden glimlach, die haar zichtbaar ontwapent. Ze knikt ons genadig toe en draait zich om.
‘Een oogenblik nog alstublieft,’ roept Reggie haastig. ‘Ik wilde u nog vragen of meneer Vermeer op den avond van den eersten moord, dien u samen in Zandvoort hebt doorgebracht, misschien een smoking droeg.’
‘Een smoking?’ vraagt Cado met viezig opgetrokken neus. ‘O, een smoking!’ herhaalt ze alsof haar plotseling een licht opgaat. ‘Welneen, die had hij niet aan. Mijn man