derstelt hij kalm, hoewel zijn stem een schorrigen klank heeft.
Ofschoon hij me, na alles wat voorafgegaan is, nogal verdacht voorkomt, heb ik medelijden met zijn verslagen gezicht.
Reggie schudt langzaam het hoofd.
‘Als ik u een goeden raad mag geven, gaat u dan zoo gauw mogelijk naar uw bed,’ zegt hij gemoedelijk. ‘Het is voldoende als u de stad voorloopig niet verlaat zonder onze voorkennis, zoodat we u als het noodig mocht zijn, ten allen tijde kunnen bereiken.’
Ferguson staat op.
‘Dank u,’ zegt hij moeilijk, ‘dank u wel.’
Bij de deur gekomen keert hij zich nog eens om. Hij staat een oogenblik in gedachten, opent zijn mond om iets te zeggen, maar bedenkt zich. Schouderophalend verdwijnt hij in de hal.
Reggie rekt zich ongegeneerd uit, duwt een kussen achter zijn rug en steekt een nieuwe sigaret op.
‘Heb je slaap?’ informeert hij goedig.
‘Neen, heelemaal niet,’ gaap ik terug.
Verhagen staat op en wrijft zich demonstratief de oogen uit. Daarna neemt hij afscheid.
‘U denkt wel aan onze afspraak?’ vraagt Reggie nonchalant.
Verhagen knikt.
‘Ja, ik heb alle punten opgeschreven. Alles zal, voor zoover mogelijk, gecontroleerd worden.’
Even later is hij verdwenen.
Het is twee uur in den morgen.
‘Wat heb je in de kamer van Dithmar eigenlijk voor bijzonders gevonden?’ begin ik, zoodra we alleen zijn.
Reggie glimlacht.
‘Iets bijzonders kun je het eigenlijk niet noemen. Er zijn