| |
| |
| |
Hoofdstuk IX
De verdwenen revolver
Als ik even later weer in de hal sta, kijk ik op mijn horloge. Het is tien minuten over elf. De sleutel van de bibliotheek steekt nog steeds in het slot. Ik draai hem om en steek hem in mijn zak. Juist ben ik besloten om Reggie op te zoeken, als ik op de eerste verdieping een deur hoor open gaan. Even later komt hij, gevolgd door Verhagen, de trap af. Hij ziet er vermoeid maar opgewekt uit. Als hij me ontdekt, komt er een breede grijns op zijn gezicht, die me op dit oogenblik geweldig irriteert.
‘Waar is de rest van de familie?’ informeert hij.
Ik wijs op de deur van de tuinkamer en vertel hem van mijn ontmoeting in de bibliotheek. Deze schijnt hem slechts matig te interesseeren. Alleen als hij van de verdwenen revolver hoort, knikt hij een paar maal nadenkend.
‘Dat klopt wel zoo ongeveer. Wat die belangrijke onthullingen betreft, die zullen wel niet veel om het lijf hebben.’
Na deze woorden stapt hij, door ons gevolgd, de tuinkamer binnen. Het komt me voor, alsof het groepje menschen in dit vertrek, tijdens mijn afwezigheid van ruim een uur, onbeweeglijk is gebleven. Alleen Dorothee is van houding veranderd: ze heeft opgehouden met snikken en zit met behuilde oogen, maar kalm, naast Frans Ferguson. Ons binnenkomen veroorzaakt eenige opschudding. Allen wenden het gezicht naar ons toe en Cado geeft een gil, waarna ze zich met de hand op den mond slaat en uitdagend in het rond kijkt.
| |
| |
‘Dames en heeren,’ begint Reggie, ‘het is noodzakelijk, dat ik eenigen van u in verband met de gebeurtenissen van hedenavond een paar vragen stel. In uw eigen belang verzoek ik u dringend om uw antwoorden van tevoren goed te willen overwegen, en ze zoo kort en duidelijk mogelijk te formuleeren.’
Hij wacht even en ziet den kring rond, maar iedereen zwijgt.
‘Mevrouw Dubock, ik wilde graag bij u beginnen.’
Zijn stem klinkt vriendelijk, verontschuldigend bijna. Cleo richt zich op in haar stoel. Haar gezicht verraadt geen enkele emotie en als ze spreekt, klinkt haar stem vlak en toonloos, alsof ze in een toestand van hypnose verkeert. Reggie kijkt haar een oogenblik peinzend aan.
‘U bent toch degene, die het eerst op de plek van den moord aanwezig was, nietwaar?’
Cleo buigt het hoofd en haalt diep adem.
‘Ja, ik heb hem gevonden.’
‘Waar bevondt u zich, toen het schot afging?’
‘In de gang, voor de deur van zijn kamer.’
‘Wat deed u daar? Ik bedoel, het was toch niet zonder bedoeling, dat u op de eerste verdieping rondliep?’
Hij kijkt haar vragend aan.
‘Neen,’ zegt Cleo gerekt. ‘Neen, natuurlijk had ik een bedoeling. Toen ik hoorde van den moord op Henri, meneer Van Meursen, toen wilde ik Mona opzoeken. Ik dacht dat ik misschien iets voor haar zou kunnen doen en bovendien....’
Ze aarzelt en eindigt haar zin niet. Cado begint zenuwachtig te lachen. Lucien staat op, gaat naar het buffet en schenkt haar een glas water in.
‘Wie bracht u het bericht van den eersten moord?’ vervolgt Reggie als de rust is hersteld.
‘Dithmar.’
| |
| |
‘Vertelde hij u nog iets anders? Bedenkt u zich alstublieft goed; dit is buitengewoon belangrijk.’
Zijn stem klinkt dringend, maar Cleo schudt het hoofd.
‘Neen, hij heeft me niets positiefs verteld. Ik merkte wel dat hij iets op het hart had en erg zenuwachtig was, maar hij wilde niets zeggen.’
Reggie knikt en denkt even na.
‘U bent gisteravond tusschen halfelf en elf uur bij meneer Van Meursen op bezoek geweest, als ik me niet vergis.’
Cado laat het glas, dat ze nog steeds in de hand houdt, met een slag op den grond vallen. Rudolf bukt zich om de scherven op te rapen. Dan is het stil.
‘Ja,’ zegt Cleo eindelijk en ze spreekt zoo zacht, dat ik haar nauwelijks kan verstaan.
‘Toen u weer naar huis ging, werd u buiten in den tuin door Dithmar opgewacht, nietwaar?’ vervolgt Reggie.
Ze knikt sprakeloos.
‘Waarom deed hij dat?’
Cleo aarzelt.
‘Dithmar had geen makkelijk karakter,’ zegt ze eindelijk. ‘Hij verweet me, ten onrechte, zekere dingen.’
Reggie knikt bevredigd en dringt niet op finesses aan. Hij haalt de kleine revolver, die hij naast het lijkt heeft gevonden, te voorschijn.
‘Herkent u dit wapen?’
Het is zoo stil, dat ik Lucien, die naast mij staat, gejaagd hoor ademen. Cleo wordt zoo mogelijk nog bleeker dan ze reeds is.
‘Het is mijn revolver,’ bekent ze moeilijk.
‘Ze werd naast het lichaam gevonden. Heeft u daar een verklaring voor, mevrouw?’
Ik zie dat Cleo op het punt staat om fiauw te vallen.
‘Dithmar had de revolver van me geleend,’ brengt ze
| |
| |
haperend uit. ‘Hij wist dat ik haar in mijn bezit had en vanmiddag toen hij bij me was, vroeg hij haar te leen omdat hij zich volgens zijn zeggen, niet veilig voelde.’
Ze zwijgt en leunt met gesloten oogen achterover in haar stoel. Fijne zweetdruppels parelen op haar voorhoofd. Regie wacht eenige seconden, tot ze de oogen weer opent.
‘Heeft u hem na dat onderhoud nog gezien?’
Ze knikt langzaam.
‘Wanneer?’
Hij bijt het woord af.
‘Vanavond, even voordat de moord plaats vond.’
Fluisterend: ‘Ik voelde me, nadat hij vanmiddag was vertrokken, vreeselijk onrustig. Ik wilde hem vragen waarvoor hij zoo bang was en hem overhalen om er met u over te spreken. Toen ik hier kwam was Dithmar boven op zijn kamer. Ik zocht hem daar op, omdat ik niet wilde dat we tijdens ons gesprek gestoord zouden worden. Het onderhoud duurde tamelijk lang, misschien anderhalf uur, omdat hij halstarrig bleef weigeren om me iets te zeggen. Hij beweerde, dat het gevaarlijk voor me zou kunnen worden als ik iets wist. Maar ten slotte haalde ik hem toch over om alles aan u op te biechten en wel zoo gauw als hij daartoe in de gelegenheid zou zijn. Een oogenblik nadat ik de kamer had verlaten om naar Mona te gaan, klonk het schot en.... en....’
Ze zwijgt en valt bewusteloos terug in haar stoel.
Cado staat op, wankelt. Haar gezicht is blauwpaars van opwinding.
‘Zij heeft het gedaan!’ schreeuwt ze met haar krijschende stem, terwijl ze met gestrekten arm naar het roerlooze lichaam van Cleo wijst. ‘Zij en niemand anders! Waarom arresteeren jullie haar dan toch niet?’
Ze valt neer op haar stoel en begint hartverscheurend te snikken. Pas na geruimen tijd komt ze eenigszins tot bedaren.
| |
| |
Het is middernacht. Ik kijk naar de spookachtig-bleeke gezichten om me heen en vervloek het rampzalige plan dat me in dit huis heeft gebracht, uit den grond van mijn opgekropt gemoed.
Lucien is de eenige van ons, Reggie en Verhagen uitgezonderd, die zijn zelfbeheersching nog niet kwijt is. Hij giet een theelepeltje cognac tusschen Cleo's bloedelooze lippen. Na verloop van een paar minuten slaat ze haar oogen op en kijkt met wezenloozen blik om zich heen. Reggie staat op en neemt met een kalmeerend gebaar haar pols tusschen zijn vingers.
‘Voelt u zich weer wat beter?’
Ze knikt zwakjes.
‘Het is misschien maar beter als u nu even naar huis wordt gebracht,’ vervolgt hij vriendelijk. ‘Ik kan mijn ondervraging ook morgen wel voortzetten.’ Hij kijkt op zijn horloge. ‘Het is trouwens al na middernacht.’
Cleo ziet hem recht in de oogen.
‘Als u me nog iets te vragen hebt, doet u het dan alstublieft nu,’ zegt ze vastberaden. ‘Ik voel me sterk genoeg om u te antwoorden.’
‘Zooals u wilt, mevrouw.’
Reggie gaat weer zitten en denkt een oogenblik na, voor hij zijn volgende vraag formuleert.
‘Toen u, nadat u het schot gehoord had, de kamer van Dithmar binnenkwam, kreeg u toen direct den indruk dat er een moord had plaats gehad? Denkt u zich den toestand eens even goed in: De revolver, die u Dithmar persoonlijk gegeven had, lag naast het lijk. Lag het dan niet eenigszins voor de hand, dat hier sprake was van zelfmoord?’
Hij zwijgt en ziet haar onderzoekend aan. Het duurt lang voor er antwoord komt. Cleo staart met saamgeknepen lippen voor zich uit. Een paar maal opent ze haar mond, alsof
| |
| |
ze iets wil zeggen, maar zich bijtijds bedenkt. Eindelijk schijnt ze tot een besluit te zijn gekomen.
‘Zelfmoord was uitgesloten,’ zegt ze beslist. ‘Ik weet niet of ik deze overtuiging voldoende kan motiveeren, maar toen ik het schot hoorde voelde ik onmiddellijk dat er een moord had plaats gehad. Toen ik Dithmar verliet was hij stellig van plan om zoo spoedig mogelijk met u over zijn geheim te spreken. Het is toch niet denkbaar, dat hij in de enkele seconden die sinds dat oogenblik verliepen vòòr het schot viel, plotseling van idee veranderde, zelfmoordplannen kreeg en die onmiddellijk ten uitvoer bracht? Ik weet absoluut zeker, dat hij geen oogenblik ook maar aan zelfmoord gedacht heeft. Bovendien....’ Ze aarzelt even.
‘Nu ik er over nadenk geloof ik niet, dat het geluid van den knal, dien ik hoorde, van mijn revolver afkomstig was.’
Ze sluit haar oogen, alsof ze het moment waarop het schot weerklonk, nog eens wil doorleven.
‘Het klonk,’ vervolgt ze peinzend, ‘alsof er twee schoten na elkaar werden afgevuurd. Maar de tijd die tusschen de twee knallen verliep was zoo ondeelbaar klein, dat ze bijna niet van elkaar waren te onderscheiden.’
Ik geloof wel, dat ik me bij het hooren van deze verklaring verbaasd zou hebben, als ik hiertoe nog in staat zou zijn geweest. Mijn geest is echter door de opeenstapeling van indrukken, die ik in de laatste uren had verwerkt, reeds dermate afgestompt, dat ik, indien ik mijn indrukken in woorden had moeten omzetten, met ‘O!’ zou hebben volstaan. Reggie evenwel knikt bevredigd, alsof Cleo's woorden zijn vermoedens bevestigen.
‘Herinnert u zich nog, of de balcondeur van Dithmars kamer tijdens uw onderhoud open stond?’
Ze knikt.
‘Ja, de balcondeur was open, maar het gordijn hing er
| |
| |
voor. Ik herinner me dit omdat het telkens opbolde als de kamerdeur werd geopend.’
‘Dan heb ik u verder niets meer te vragen,’ zegt Reggie opgewekt. ‘Ik denk, dat de chauffeur u wel even thuis zal kunnen brengen.’
Hij kijkt vragend Lucien aan. Deze knikt.
‘Ja natuurlijk kan dat, of wacht eens....’ Hij aarzelt. ‘Ik bedenk me daar, dat ik hem vanavond vrijaf heb gegeven, maar als u nog een oogenblik geduld wilt hebben, mevrouw,’ hij wendt zich tot Cleo, ‘dan zal ik zelf een wagen uit de garage halen en u even thuis brengen.’
Reggie knikt goedkeurend en Lucien staat op en verwijdert zich.
Reggie onderhoudt zich even fluisterend met Verhagen. Daarna wendt hij zich tot de rest van het gezelschap:
‘U kunt nu allen wel gaan slapen. Als ik u nog iets te vragen mocht hebben zal ik dat morgen wel doen.’
Bij het hooren van deze woorden ademt iedereen verlicht op.
Reggie glimlacht.
‘U behoeft zich verder niet ongerust te maken,’ vervolgt hij bemoedigend. ‘Op elke verdieping blijft vannacht een agent op post.’ Daarna richt hij zich tot Frans Ferguson:
‘Zoudt u zoo goed willen zijn om me nog een oogenblik te woord te staan?’
De aangesprokene knikt zonder veel enthousiasme, terwijl hij Dorothee naar de deur geleidt.
Ik ben in tweestrijd of ik al dan niet naar mijn slaapkamer zal gaan. Ofschoon ik waarschijnlijk nog nooit zoo'n behoefte aan rust heb gehad als op dit oogenblik, behaalt mijn nieuwsgierigheid ten slotte de overhand en besluit ik tot blijven.
Om me wat op te knappen schenk ik me een glas cognac in, steek een sigaret op, zoek een gemakkelijke fauteuil
| |
| |
en maak het me gemakkelijk, terwijl Reggie het vertrek een oogenblik verlaat.
Spoedig is de kamer verlaten op Verhagen, Ferguson en mezelf na. Reggie komt weer binnen en neemt plaats aan tafel.
Frans Ferguson moet naar mijn schatting ongeveer dertig jaar oud zijn. Zijn gezicht is weinig opvallend maar volstrekt niet onknap. Als hij lacht, wat hij echter slechts zelden doet, zijn zijn trekken aangenaam om naar te kijken. Hij is lang en krachtig gebouwd en zorgvuldig, hoewel niet overdreven gekleed.
Reggie begint met het stoppen van zijn korte, doorgerookte pijp, iets wat bij hem altijd den noodigen tijd in beslag neemt. Als hij eindelijk klaar is, steekt hij haar niet op, maar legt haar voor zich op tafel. Daarna wendt hij zich tot Ferguson.
‘Aangezien ik tot dusver niet in de gelegenheid ben geweest om u te ondervragen, is het noodzakelijk dat u me om te beginnen eenige inlichtingen verstrekt over de wijze waarop u den avond van gisteren heeft doorgebracht. Zoudt u dat in het kort willen doen?’
Ferguson knikt en begint vlot te spreken. Het is duidelijk, dat hij de vraag heeft voorzien en over voldoenden tijd heeft beschikt om het antwoord naar behooren te prepareeren.
‘Gisteravond ben ik om acht uur van huis gegaan,’ begint hij. ‘Eerst heb ik een vriend, die in de van Baerlestraat woont, opgezocht. Na afloop daarvan wilde ik Dorothee halen. Het was op mijn horloge even over negen toen ik in de Apollolaan aankwam. Dorothee was echter niet thuis. Later merkte ik, dat ze den avond bij mijn moeder in de de Lairessestraat had doorgebracht. In de hal ontmoette ik meneer Van Meursen, die me uitnoodigde om even in de bibliotheek te komen. Daar heb ik tot ongeveer tien uur met hem gepraat. Van tien tot elf heb ik wat rondgewandeld
| |
| |
en om elf uur was ik in de de Lairessestraat, waar ik Dorothee ontmoette, die juist op weg was naar huis. Ik heb haar thuis gebracht en ben daarna direct naar bed gegaan. Dat is alles.’
Hij zwijgt.
‘Dat laat aan duidelijkheid niets te wenschen over,’ knikt Reggie. ‘Wat ik u nog vragen wilde: was de verhouding tusschen u en uw aanstaande schoonvader geheel normaal?’
Ferguson aarzelt.
‘Ja, dat wil zeggen, tot voor kort was ze dat inderdaad.’
‘En sinds wanneer niet meer?’ informeert Reggie langs zijn neus weg.
‘Sinds den avond waarop de eerste moord plaats vond.’
Hij schijnt in stilte zijn houding te hebben vastgesteld en vervolgt openhartig:
‘De kwestie is namelijk dat ik sedert anderhalf jaar buiten betrekking ben. Ik ben meester in de rechten. Daar ik niet gefortuneerd ben, ten minste niet voldoende om een vrouw als Dorothee, die aan alle mogelijke luxe gewend is, te kunnen onderhouden, oordeelde de heer Van Meursen het beter, dat we onze verloving verbraken. Het was om me dit te zeggen, dat hij me gisteravond in de bibliotheek riep. Hij vertelde me toen, dat hij reeds met Dorothee had gesproken, maar dat deze weigerde om ons engagement te verbreken. Daarom eischte hij van mij, dat ik het zou doen.’
‘En wat was daarop uw antwoord?’
‘Ik zei hem dat ik er geen oogenblik aan dacht.’
‘Nam hij daarmee genoegen?’
Ferguson denkt na.
‘Neen,’ zegt hij langzaam, ‘dat deed hij niet. We hadden een eenigszins heftig gesprek. Ik ben tamelijk driftig uitgevallen,’ laat hij er vergoelijkend op volgen.
| |
| |
‘Als ik het dus goed begrepen heb, ontstond er een woordenwisseling en u liep kwaad weg,’ preciseert Reggie.
‘Ja, zoo ongeveer ging het geloof ik wel.’
‘En tusschen tien en elf uur, toen u rondwandelde, heeft u toen niemand gesproken, geen bekenden ontmoet?’
Ferguson schudt zijn hoofd.
‘Neen, ik was tamelijk opgewonden als gevolg van het gesprek en om me wat te kalmeeren liep ik een uur doelloos rond.’ Hij stokt.
‘Dus nadat u het huis om tien uur verlaten hebt, heeft u uw schoonvader niet meer levend gezien,’ constateert Reggie nadrukkelijk en tusschen tien en elf uur bent u niet meer in de Apollolaan terug geweest.’
Ferguson wordt rood van kwaadheid.
‘Dat heb ik u immers al gezegd,’ snauwt hij. ‘Wilt u mij soms van dien moord beschuldigen?’
‘Windt u zich niet zoo op,’ raadt Reggie vriendelijk. ‘Niemand beschuldigt u immers.’
Maar Ferguson is door deze woorden slechts half gekalmeerd. Als hij even later een sigaret opsteekt, beven zijn handen zoo sterk, dat de eerste lucifer uitdooft.
‘Wanneer hoorde u dat Henri van Meursen vermoord was?’ vervolgt Reggie na een kleine pauze.
‘Vanmiddag, om zes uur, Dorothee belde me tegen drieën op, maar ik was toen aan het tennissen in het Vondelpark, zoodat ik het nieuws pas hoorde toen ik thuis kwam. Na het diner heb ik me verkleed om naar de Apollolaan te gaan. Ik was samen met Dorothee in deze kamer toen de tweede moord plaatsvond.’
‘Dank u, dat is allemaal heel gemakkelijk te controleeren. Jammer, dat u voor den tijd tusschen tien en elf uur gisteravond geen alibi kunt opgeven.’
‘Ja, dat spijt mij ook,’ bitst Ferguson.
| |
| |
Reggie staat op.
‘Dan kunt u nu wel vertrekken,’ zegt hij vriendelijk. ‘Apropos, wist u dat Henri van Meursen een revolver bewaarde in de middelste lade van zijn schrijfbureau?’
Ferguson schudt krachtig zijn hoofd.
‘Neen, daarvan was ik niet op de hoogte,’ zegt hij kortaf.
‘Ik zou het u anders ook niet gevraagd hebben,’ verklaart Reggie verontschuldigend, ‘maar sinds den moord op Henri van Meursen was die revolver spoorloos verdwenen en ik heb goede redenen om aan te nemen, dat het een schot uit dit wapen was, dat een einde aan Dithmars leven maakte.’
Hij zwijgt en haalt een groote revolver van een ouderwetsch model te voorschijn. Peinzend bekijkt hij het wapen terwijl hij achteloos met den trekker speelt. Het blauwachtig staal glimt in het licht van de lamp.
‘Het lijkt nogal voor de hand te liggen,’ vervolgt Reggie zijn monoloog, ‘dat de moordenaar van Henri het wapen uit de lade stal en er zich later van bediende. Ongeveer een kwartier geleden vond ik het terug.’
Een onheilspellende stilte volgt op deze woorden. Ferguson schuift zenuwachtig op zijn stoel heen en weer. Hij is het, die het zwijgen verbreekt.
‘Dat is alles natuurlijk buitengewoon interessant.’ Zijn stem klinkt geforceerd kalm. ‘Uitermate interessant, maar ik zie werkelijk niet in wat ik met dat alles te maken heb.’
‘O, niet?’ vraagt Reggie.
Hij zoekt zorgvuldig een sigaret uit en knipt zijn aansteker aan.
‘Ik vond de revolver terug in den zak van uw regenjas,’ zegt hij terloops.
|
|