geloof dat ik me vaag verwonder, dat ik nog steeds leef.
Een droge kuch verbreekt de betoovering. Met een ruk draai ik me om.... en kijk in het stalen gezicht van den huisknecht.
‘Wat sluip je hier rond!’ snauw ik geprikkeld.
De man is een en al beleefdheid.
‘Neemt u me niet kwalijk meneer, als ik u aan het schrikken heb gemaakt.’
Hij glimlacht verontschuldigend en ik voel dat ik me min of meer bespottelijk heb aangesteld, wat niet bijdraagt om mijn stemming te verhoogen.
‘Wat wil je?’
‘Juffrouw Dorothee droeg me zooeven op, om u bij uw terugkomst te vragen of u misschien nog iets gebruiken wilde. Ze dacht dat u waarschijnlijk nog niet gedineerd zou hebben. Als u dus soms nog....’
De argelooze manier waarop hij me uitnoodigend toegrijnst, ontwapent me geheel.
‘Neen, dank je wel,’ antwoord ik berouwvol. ‘Het is erg attent van je, maar ik heb hoegenaamd geen honger.’
‘Dat kan ik me voorstellen, meneer,’ knikt de man begrijpend en wordt dan gemoedelijk: ‘Als ik in uw plaats was, zou ik ook geen honger hebben.’
‘Waarom in mijn plaats?’ vorsch ik achterdochtig.
‘Nou meneer, als ik toevallig m'n portie nog niet binnen had, zou ik er geen trek meer in hebben ook.’ Hij schudt afkeurend zijn hoofd: ‘Twee moorden binnen 24 uur! Ik zeg nog net tegen Gees: 't lijkt hier wel Chicago, zeg ik. Nou, zegt ze, en ìk heb het wel zien ankomme. Ik zeg: Da's flauwe kul, dat ken iedereen wel zegge as 't eenmaal gebeurd is, heb ik gelijk of niet?’
Zijn spraakzaamheid verbijsterd me.
‘Ja, je hebt gelijk,’ knik ik, ‘maar doe me een plezier en praat niet zoo overvloedig. Ik heb hoofdpijn.’