toch nog halfvier, eer ik thuis was, want de wagen had kuren en Ad.... enfin, dat hoort er niet meer bij. Gelukkig had ik den sleutel dezen keer eens niet vergeten en ik ben heel zacht naar mijn kamer geslopen om Dad niet wakker te maken. Ik wist natuurlijk niet....’
Ze zwijgt en bijt zich op de lippen. Dan drukt ze haar sigaret uit in een groote Chineesche vaas en staat op.
‘Weet u misschien ook, of hier een van de laatste dagen soms roode anjelieren in huis zijn geweest?’ vraagt Reggie.
‘Ja, dat zal wel. Waar zie je die in dezen tijd van 't jaar niet? Hemel, wat klinkt dat romantisch,’ laat ze er op volgen. ‘Nu ik er over nadenk heb ik zèlf nog een boeketje roode anjers boven op mijn kamer rondslingeren, dat Ad gisteren voor me heeft gekocht. Maar dat zal er toch wel niets mee te maken hebben, met den moord, bedoel ik. Hier beneden worden geen anjers geduld, want Mona, mama, kan de lucht niet verdragen. Beweert ze ten minste! Ik heb altijd gezegd, dat het aanstellerij is, maar ze is er niet vanaf te brengen.’ Reggie grijnst verstolen.
‘Ik geloof, dat het zoo wel voldoende is, juffrouw Van Meursen en ik denk, dat u wel mag vertrekken.’
Hij kijkt vragend Verhagen aan. Deze knikt verveeld.
Elly gaat naar de deur, maar voor ze buiten is draait ze zich nog eens om.
‘Roode anjers zijn de lievelingsbloemen van Cleo Dubock,’ zegt ze peinzend. ‘Ik zou wel eens willen weten....’
Ze zwijgt en trekt rimpeltjes in haar voorhoofd.
‘Wie is die juffrouw Dubock?’ informeert Reggie belangstellend.
‘Mevrouw Dubock,’ corrigeert Elly. ‘Ze is weduwe.’
Ze blijft staan bij de deur en vervolgt aarzelend: ‘Cleo Dubock is een vriendin van mama, of liever gezegd: dat wàs ze. Ik geloof, dat ze elkaar verleden winter in Engelberg