GAL: De overspannen jaren
(1996)–Johan Anthierens– Auteursrechtelijk beschermdOpgetekend van 1960 tot 1996
[pagina 38]
| |
3 De kucher in de kathedraalin Een weerzinwekkend bezoek
Het liefst noem ik mij een journalist, al beantwoord ik niet aan alle criteria om die pretentie waar te maken. Een journalist gaat op stap om nieuws te vergaren, ik zit op mijn tekenkruk en betrek de nodige kennis voor mijn commentaar, groot en klein, via kranten, radio en televisie. Ik heb onder het werk altijd de radio opstaan. Als krantetekenaar was ik jarenlang in het bezit van een perskaart, en ik voel mij nog journalist. Voor de pers tekenen schenkt mij de hoogste voldoening. Maar het is een ambigu gevoel, want ik zie mijzelf ook als kunstenaar en een kunstenaar is geen journalist. Ik denk dat dichters zelden als journalist geduid worden, tenzij als verslaggever van hun innerlijke actualiteit. Dichters worden buitenaards geboren, journalisten daarentegen zijn trechters van de tastbare realiteit. Hugo Claus mag in 1985 nog zo alert het pausbezoek met kwade kwatrijnen begeleiden, of tegen monarchaal vertoon zijn republikeinse pen slijpen, hij is vóór alles een hoogbegaafde hyper-individualist.
Ik werk veel voor organisaties die het opnemen voor de onderligger, die hun stem verheffen ten bate van het uitgebuite zuiden. Die er een halve dagtaak voor over hebben om intermenselijk een rechtvaardiger relatie te bewerkstelligen. Met die grafische inzet verdien je geen hectaren bouwgrond, maar als ik mijn onkosten terugwin is dat prima. OxfamGa naar eind(*) en zijn Wereldwinkels verrichten schitterend werk. Oxfam geeft een tijdschrift uit waarvan elk nummer een probleemland portretteert. Niks geen mantel der liefde en emotionele goedpraterij; toen mijn geliefde Cuba onder de loep werd gelegd, was dat een kwaad moment voor de minder fraaie kanten van Fidel (Castro) en zijn regime. Die nummers zijn van een verregaand documentair belang, een stel | |
[pagina 39]
| |
gal-hommage van Benoît
deskundigen investeert daar maanden huisvlijt en research in en neemt genoegen met een symbolisch honorarium. Deze veldwerkers leggen zich in het privéleven vrijwillig allerhande beperkingen op. Dat klinkt un peu (beaucoup) passé in onze door grof geld geregeerde jaren negentig. De pers daarentegen betaalt tekenaars ondermaats. Het weekblad Knack honoreert fotografen met behoorlijke bedragen en betaalt zijn tekenaars als ballast. Althans, zo voel ik het aan. Niet alleen betaalt mijn wekelijkse inbreng weinig, om de zoveel jaar moet ik een verzoek | |
[pagina 40]
| |
R.V.R. De Standaard 1985
tot aanpassing indienen. Vijftien à twintig jaar geleden was Knack een toevluchtsoord voor tekenaars, ik denk aan zak, Jan (de Graeve), Kamagurka, Royer en mezelf. Vandaag blijven over: Jan en ik. Als wij op onze beurt wegvallen, vermoed ik dat de redactie snel klaar is met het rouwproces. Dat ligt in het buitenland duidelijk anders. Toen tien jaar geleden ene Adriaan van Dis, eindredacteur van de Nederlandse krant NRC-Handelsblad, mij polste voor een tweejarige medewerking aan het zaterdagsupplement informeerde ik naar de grootte van het honorarium. ‘Dat bepaalt u zelf’ was het laconieke antwoord. Naar goedingelichte kringen weten vangt de Franse tekenaar Wolinski voor één bladzijde in het weekblad Paris Match honderdduizend Belgische frank. Tekenaar Benoît gokt op het allerhoogste. Die draait er zijn hand niet voor om het vliegtuig naar New York te nemen en daar met zijn aanbod de publikaties langs te gaan. Ik ambieer dat niet. Ik ben benieuwd of het Benoît lukken zal, ik beschouw het als een halsbrekende bezigheid. Hij publiceert nu en dan in het wereldvermaarde weekblad The New Yorker; dat betaalt 70.000 frank voor elke verschenen prent, hoe minuscuul ook, maar er kunnen máánden overheen gaan voor je weer aan de beurt bent. Het moet daar een frustrerend gevecht aan de top zijn; iedere graficus, waar ook op de planeet, droomt ervan in The New Yorker te staan. Wie het buitenland wil veroveren, mag zelf aan geen grens gebonden zijn. Eind jaren zeventig kon ik af en toe een tekening kwijt aan Le Nouvel Observateur in Parijs en het Amsterdamse Vrij Nederland. Maar de persoonlijke contacten waren te schaars om de interesse van de redacties te blijven voeden. De redactie van het Franse weekblad suggereerde dat ik mij in Parijs zou vestigen, naar het voorbeeld van de Nederlander Willem (Bernard Holtrop), al decennia lang een gevestigde naam, én gedomicilieerd in Frankrijk. Ik had toen nog geen | |
[pagina 41]
| |
Over de schutting: Hugoké, Joke, Koe, gal, Picha
kinderen en wikte en overwoog of ik die stap zetten zou, maar durfde het uiteindelijk niet aan. Vandaag weet ik niet of ik mij met dat ‘home sweet home’-besluit moet feliciteren, dan wel condoleren. Om internationaal te scoren is een absurde uitlaat of een passepartout Hugo Van De Voorde Tijdschrift voor Diplomatie 1977
inspiratie onontbeerlijk, en daarvoor voel ik mij te veel journalist: Een dagblad is het ideale platform - Willem schittert al jaren als huistekenaar van het dagblad Libération -, tekenen met de neus op het nieuwsfeit gedrukt, intekenen op het platgooien van Grozny terwijl een rookzuil het daglicht verduistert. Een weekblad is al meer een verrekijker op de actualiteit, een maandblad veronderstelt een tijdloze periscoop. Ik heb meegewerkt aan het maandelijkse Tijdschrift voor Diplomatie, en herinner mij hoe lastig dat was. Je werkt een grafisch idee uit dat verondersteld wordt een maand te stáán. Een maand veronderstelt al een eeuwigheidsbesef, je tekent ‘onsterfelijk’, de journalistiek boet er in belangrijke mate bij in.
Invloeden onderga ik meer op het gebied van stijl dan van inventiviteit of strijdbaarheid. Ik ben meer geïnteresseerd in kunstschilders dan in cartoonisten of illustrators. Maar er zijn een aantal persoonlijkheden die ik hogelijk waardeer, te beginnen met de Amerikaan van Roemeense origine Saul Steinberg, die de Verenigde Staten frappant uitbeeldt. Steinberg is van 1914 en nog actief. Pablo Picasso blijft voor mij een sommiteit in ongeveer alle artistieke disciplines, ook als tekenaar, ook als cartoonist. De derde gigant in mijn ogen is een tweede Spanjaard, de negentiende-eeuwer Goya y Lucientes. Hem kun je een hoogbegenadigd reporter van het menselijk tekort noemen; zijn satirische etsen van domoor mens, zie de ongenadige serie Los desastres de la guerra, met als model de Napo- | |
[pagina 42]
| |
Hugoké, Allidor, Picha en Joke
leontische uitspattingen, maken op mij een verpletterende indruk. Spaanse artiesten hebben iets met de torero gemeen, zij manipuleren hun potloden als banderillas.
La Lanterne 1965
Na de drie superbe koplopers volgt een groep mij sterk aansprekende G.J.D.L.
Financieel Economische Tijd 1988 kritische kunstenaars, als daar zijn de Elzasser en wereldburger en hoogvliegende spotvogel Tomi Ungerer, en andere voorname Fransen. Ik denk aan André François, een mooie graficus, aan de overleden cartoonisten Bosc en Chaval en de nog zeer levende duivelskunstenaar Roland Topor. Duitsers zijn grafisch kundig, maar ik Topor Kissinger, Carter, Coca & Co. 1977
zie er geen individuen uitspringen. In Nederland springt Peter van Straaten eruit, een tekentalent met literaire inspiratie. Ik memoreer de eerste periode van het Franse satirische weekblad Charlie-Hebdo, met de signaturen van Wolinski, Reiser, Gébé, Cabu, die anarchistisch garen sponnen bij het tijdsgebeuren. Ik vond de mentaliteit die het weekblad manifesteerde eigenlijk interessanter dan de tekeningen an sich. Ik koester het talent van Jean-Jacques Sempé: subliem zoals hij in subtiele arabesken een tandenknarsend of poëtisch fresco neerzet. Maar, nog eens, cartoons zijn niet mijn passie, ik haal mijn hart op aan de retrospectieve van een schilderscarrière, een Gauguinoverzicht, liever dan dat ik mijn tijd verdoe met karikaturen bekijken. Tussen de disciplines in apprecieer ik de subversieve tegencultuur van Keith Haring, de New Yorker die als graffiteur begon en zich, met de medeplichtigheid van Andy Warhol, opwerkte tot cultfiguur. - Desondanks ben je een Vlaams cartoonist.
Le Peuple 1969
Een tijdlang waren wij met zijn vieren. Hugoké (Hugo de Kempeneer), Picha (Jean-Paul Walravens), Joke (Lagrillière) en ik. Dat klavertje heeft, vanaf halverwege de jaren zestig, ongeveer een decennium lang de pers gemonopoliseerd. Joke is al een tijd dood, Hugoké | |
[pagina 43]
| |
Johan De Vijlder Kunstecho's 1980
zie ik nog sporadisch opflitsen en Picha - een Franstalige Brusselaar die veel voor Vlaamse bladen werkte - verlegde zijn activiteiten naar de tekenfilm. Ik ben de enige overlevende musketier, de laatste van het kwartet die doorgaat politieke en sociale spotprenten te produceren. Dan is Jan er bijgekomen en mét hem of op zijn hielen een menigte grafische chroniqueurs. Ik denk in eerste instantie aan de droog-ironische trefkracht van zak (Jaak Moeraert), Gentenaar zoals Jan. Nogal wat deskundigen verketteren De Graeve als een weerhaan die meedraait met de ideologische kleur van zijn opdrachtgever. Ik ben het daar nadrukkelijk mee oneens, ik vind dat mijn grafische compagnon bij Knack zichzelf blijft, ongeacht het papieren dak boven zijn hoofd. Hij heeft een geheel eigen benadering van het maatschappelijk reilen en feilen. Jan is een nationalist die met Vlaanderen in zijn achterhoofd tekent, maar tegelijk is hij de koele analyst, van een welhaast Aziatische ondoorgrondelijkheid. De Graeve profiteert van het privilege dat hij in de hoedanigheid van parlementair
Notre Temps 1969
verslaggever de politieke arena als ooggetuige observeren kan. De wijze waarop hij het bestel ontrafelt, is zo secuur dat je min of meer ingewijd moet zijn om tekenaar Jan op zijn exacte waarde te schatten. Misschien opereert De Graeve te inside, maar mijn waardering heeft hij. Kamagurka is de vruchtbare grootmeester van het absurde. Zonder Kamagurka zou er - onder meer - geen Benoît zijn. F.S.
Deze week in Brussel 1991 Kamagurka introduceerde bij ons, en niet alleen hier, de splendeur van het ongerijmde. Erik Meynen, een tekenaar van de jongste lichting, kun je ook als pupil van de Humo-huistekenaar aanwijzen. En Quirit (Jean-Marie Mathues) en ...Gummbah... (Gertjan van Leeuwen), om het bij die discipelen te houden. Wat mij frappeert is het onderscheid tussen de man Luk Zeebroek en de kunstenaar Kamagurka. In de omgang kan Zeebroek bloedserieus zijn, strikt op zijn strepen staan, weinig ruimte voor rela- | |
[pagina 44]
| |
Des dessins aussi personnels et percutants que ceux de Tim dans l'Express ou que ceux de Cabu et Wolinski dans Charlie-Hebdo.
Remo Forlani RTL Paris 1977 tiveren laten, terwijl de artiest met alle limieten van het denkbare een loopje neemt. Bij mij constateer ik een harmonie - bijna een verstrengeling - tussen burgerman Alsteens en cartoonist gal. Ik ben privé betrokken bij de onderwerpen waar ik grafisch op inga. gal en Gerard Alsteens zijn onverbrekelijk, Kamagurka en Zeebroek zie je ook overal samen, maar te onderscheiden als Laurel en Hardy, aparte karakters. Ik heb lang weinig voor tentoonstellen gevoeld. Ik ging ervan uit, en nu nóg, dat een tekening van mij niet aan een muur hoort. Niet bij de particulier en niet in een Cultureel Centrum. Omdat je journalistieke arbeid inderdaad niet inlijst. Die exposities zijn er geko- | |
[pagina 45]
| |
brth Ziggurat 1994
Jef Lambrecht 1994
men omdat ik behalve cartoons ook affiches ontwerp, boekomslagen maak en andere opdrachten uitvoer waarbij de grafische kwaliteit primeert. Verder illustreren mijn cartoons vaak een sociaal-politiek debat, omkaderen een actieweek tegen enge situaties in barre plaatsen op de planeet. Die tekeningen hangen daar functioneel te zijn, dus niet (alleen) voor de schone schijn. Je kunt in de meeste gevallen stellen dat de initiatiefnemers mijn prenten meenemen om hun betoog aanschouwelijk te maken. Ik heb nog steeds last van een verbolgenheid, die opsteekt bij elk persoverzicht. Steen des aanstoots blijft dat je in onze regionen elke waarheid verkondigen mag, zolang je geen macht vertegenwoordigt. In 1989, bij de tweehonderdste verjaardag van de Franse revolutie, propageerde een affiche naar mijn gevoel de exacte definitie van de twee D's, Dictatuur en Democratie. De dictatuur buldert: Ferme ta gueule!, de democratie grinnikt cynisch: Cause toujours..., (Klets maar raak.) Een democratisch bestel laat begaan, tot het menens wordt. Dan knapt de rek in het soepel bestel. De studenten- en arbeidersrevolte van 1968 is uiteindelijk met geweld onderdrukt. Toen de onrust aanhield, veranderde de overheid La douce France in een gestaalde politiestaat. Ik heb dat met eigen ogen waargenomen: Parijs als bezette stad, met op elk kruispunt een overvalwagen, en op elke straathoek een agent in gevechtskledij. Bizarre vertekening van een democratische samenleving. Verkijk je niet op onze zogenaamde vrije meningsuiting, die is beperkt. Wij lopen aan een elastische leiband. Zolang de economische macht zich niet bedreigd voelt, word je niet serieus genomen en mag je ventileren wat je wil. Dat verandert meteen als je een kink in de beurskoersen veroorzaakt. Aan de beste der werelden zijn wij nog lang niet toe, al prent men ons dat wel in. Armoe wordt vakkundig aan het oog onttrokken, | |
[pagina 46]
| |
gal-hommage Marec
werkloosheid wordt in alle toonaarden betreurd maar inmiddels straft men met steeds strengere maatregelen degenen die hun baan kwijtraakten. Recessie, kreunt men alom, crisis, handenwringt de overheid, maar nooit voorheen zag ik zoveel bmw's van twee miljoen glanzende franken het exemplaar in het verkeer flonkeren. Nooit zag ik zoveel zakenmensen buffelen in exclusieve restaurants. Zie nu al hoe een Vlaamse regering van christen-democratische William Feader en Ann Gould Masters of Caricature 1981
en socialistische snit zijn sociaal engagement inslikt en mensen uit de gezondheidszorg nog geen hemd gunt en zieken in hun pyjamazak zit. Misschien formuleer ik het karikaturaal, noem dat dan beroepsmisvorming, maar de grond van mijn waarheid kan geen politicus ontkennen. De verpauperde Belg wordt aan zijn povere lot overgelaten, de rijke landgenoot wordt ontzien. Het beleid zet de logica op zijn kop en houdt ons voor dat dit de normale gang van zaken is. Kinderen uit behoeftige en vreemde gezinnen die bij ons de universiteit halen, zijn een uitzondering op de regel die hen van voortgezet studeren uitsluit. De lat wordt moedwillig hoog gelegd. Tegen mijn medestanders die pleiten voor de integratie van vreemdelingen zeg ik: dat kan alléén via onderwijs, de rest is kletskoek, een doekje voor het bloeden. Men creëert getto's op onderwijsgebied, dat wil zeggen, men kweekt generaties van Meesters en Slaven. Nu en dan komt daar Spartacus van. Nikita Chroesjtsjov kon in de Sovjetunie vanuit een bescheiden familiemilieu tot het hoogste ambt opklimmen, in Amerika is het Witte Huis gereserveerd voor dollarmiljonairs.
Bij het weekblad De Nieuwe heb ik twintig jaar lang mijn persoonlijke engagement mogen uitleven. Ik werd op dat kleine solopodium aandachtig gevolgd door een kritisch lezerspubliek. Mijn vuurwerk in dat persorgaan ontstak een trapsgewijze reactie van | |
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
Wouter Klootwijk De Groene Amsterdammer 1977
diverse progressieve kanten, waardoor ik opdrachten kreeg voor het ontwerpen van affiches, folders, pamfletten, brochures, vlugschriften, manifesten. Ik werd als het ware bestookt met bestellingen van organisaties die zich met de Derde Wereld bezighouden, Amnesty International, de Anti-Apartheidsbeweging, het Angola-comité, werkgroepen allerhande. Er was een tijd dat ik wekelijks een affiche bedacht en uitwerkte. Bloed en tranen dropen van mijn tekentafel, gebalde vuisten vlogen de deur uit. Bij De Nieuwe bleef ik mij op de journalistiek toespitsen, maar de wisselwerking was vruchtbaar: mijn assertieve opstelling beviel de progressieve timmeraars aan de weg en hun bijval stimuleerde mij om mijn stijl aan te scherpen. - Met het wegvallen van De Nieuwe raakte gal zijn zeepkist kwijt? Zeg dat wel. Ik had daar alle ruimte om mij te doen gelden. Ik maakte niet alleen spotprenten, maar ook portretten van schrijvers en andere prominenten. Ik bepaalde het aantal tekeningen dat in een nummer kwam. Maar bovendien woonde ik met De Nieuwe onder één dak; behalve huistekenaar was ik huisbaas en huisbewaarder van het weekblad. In 1977 had ik een ruim pand aan de Schaarbeekse Zolalaan gekocht en de bovenste etage verhuurd aan dichter Stefaan van den Brempt en zijn vrouw Solange, terwijl de redactie van De Nieuwe zich op de begane grond installeerde. Die cohabitatie hield in dat ik 's morgens een grote jutezak post in ontvangst nam en als eerste alle kranten inkeek. Dat samenwonen had af en toe als consequentie dat wanneer mijn schoonzus en dn-redactrice Brigitte Raskin 's morgens welluidend onze hardhorende hoofdredacteur Mark Grammens begroette, een verstoorde Solange van drie hoog kwam informeren wie haar dochtertje Anke uit de slaap had geconverseerd. | |
[pagina 49]
| |
Ik was dus huistekenaar in een unieke betekenis van het woord, zoals het uniek is dat één man gedurende twintig jaar ononderbroken het grafisch gezicht van een gezaghebbend weekblad bepaalt. En het valt nu als een bijna historische blunder te betreuren, om niet te zeggen te blameren, dat er van het redactionele bestaan van De Nieuwe niet één foto is gemaakt. Ook niet van de periode van vóór de Zolalaan. Terwijl mijn broer Edgard, de man van Brigitte Raskin, nota bene onze huisfotograaf was. Waarschijnlijk vonden wij het ongepast ijdel om ‘voor de eeuwigheid’ te poseren.
Vergeleken met het clubje van De Nieuwe speel ik vandaag bij Knack, waar ik al twaalf jaar wekelijks een getekende pagina binnenbreng, in een groot stadion. Knack is een melting pot van opinies. Iedereen kan er zijn ei kwijt, op voorwaarde dat hij het netjes legt. Ik gebruik dan opnieuw het beeld van de lange lijn waaraan je loopt, waardoor je bij momenten de illusie hebt dat je naar believen je poot opheffen mag. Als het er wérkelijk op aan komt, als de actualiteit koorts maakt of de spanning oploopt, moet ik mij gedeisd houden. Terwijl mijn bestaansreden als cartoonist inhoudt dat ik mijn stem verhef als de burgerlijke pers zijn stem dempt. Dat ik een storende vinger opsteek als iedereen zijn handen thuishoudt en in de kathedraal kuch als elkeen zich koest houdt. In het geval van een Golfoorlog, de slachtingen in Ruanda en de Russische inval in Tsjetsjenië maak je geen vrijblijvende tekeningen. Allicht is Saddam Hoessein een bruut, maar niet onmenselijker dan Mobutu of de Marokkaanse koning Hassan II, twee door westerse belangengroepen gekoesterde tirannen. Helemaal bruin bakte het de Amerikaanse staatssecretaris Warren Christopher toen die | |
[pagina 50]
| |
gal-hommage Johan Daenen
in januari 1995 het Russisch opblazen van de Tsjetsjeense hoofdstad Grozny als een accident de parcours vergoelijkte. De westerse kanselarijen gaven het consigne door om knuffelbeer Boris (Jeltsin) te ontzien en bagatelliseerden de Kaukasische Apocalyps tot klapband in de moderne geschiedenis... ...Binnen Knack pas ik zelfcensuur toe, maar om de zoveel tijd is Drie protestbrieven tegen de cartoon van gal na de dood van koning Boudewijn. De tekening staat op blz 113.
Knack, 24 augustus 1995 een aanvaring onvermijdelijk. In het jaar 1985 botsten het blad en ik naar aanleiding van de ccc, de ‘Cellules Communistes Combattantes’, die met zorgvuldige bomaanslagen materiële averij aanrichtten. Ik verdedigde de ccc niet, maar kon bezwaarlijk sympathiseren met opgeschrikte zakenlui die Brussel na de Tweede Wereldoorlog verminkten tot het bouwkundige Dresden waar wij nu in leven. Dat half-hysterisch reageren door ons machtsapparaat tegen die amateurs en padvinders van een rode moraliteit werkte vooral op de lachspieren. Dus tekende ik een petieterig ventje, voorstellende de ccc, balancerend op de dikke teen van de staatslaars die hem dreigt te vermorzelen. Ik wou aangeven hoe vlug een zogenaamd goed geoliede maatschappij van zijn à propos te brengen is. Nog één bom en wij waren op weg naar de door oproerpolitie blauw gekleurde Parijse straten en boulevards. De tekening werd geweigerd. De Knack-leiding zag er een verheerlijking van het stadsterrorisme in. |
|