GAL: De overspannen jaren
(1996)–Johan Anthierens– Auteursrechtelijk beschermdOpgetekend van 1960 tot 1996
[pagina 26]
| |
2 Het boerenpaard in de weiVan mijn twaalf jaar af stond het voor mij vast dat ik tekenaar zou worden. In het college in Bosvoorde heb ik dat antwoord vastgelegd in een opstel met als opgave: ‘Wat wilt gij later worden?’ Voor tekenen haalde ik altijd tienen, in mijn vrije tijd amuseerde ik mij met de schilderdoos van moeder. Broer Edgard tekende ook goed en graag, maar was daar iets minder mee bezig. Toen ik dertien jaar was verscheen de eerste van mijn duizenden-zoveel perstekeningen op de jeugdbladzijde van Het Nieuws van den Dag, een boerenpaard in de wei. Het paard verscheen als ‘Tekening van de week’. Edgard en boezemvriend Roland van Vaerenbergh hadden ook een werkstuk ingestuurd, dat van mij werd gepubliceerd. Die voltreffer sterkte mij in de overtuiging dat ik voor tekenaar in de wieg was gelegd. De keuze voor Sint-Lukas werd me in Nijvel door een Franstalige klasgenoot aangepraat. Die had het voortdurend over Saint-Luc | |
[pagina 27]
| |
gal-hommage door zijn twaalfjarige nicht Lotte Alsteens, alias lal
in Saint-Gilles, de Franstalige tekenacademie. Hij argumenteerde: ‘Jong, als je van Saint-Luc bent en je gaat de rue Neuve een keer op en af, dan heb je aan elke vinger een lief.’ Terwijl ik mij afvroeg waaraan die tien zagen dat je van Saint-Luc was - de pet, een ringbaardje, een bevlekt schildersschort? - prikkelde dat vooruitzicht mijn verbeelding en wist ik zeker: het zou Sint-Lukas worden! Ik wou weg van de serres, weg van de familiale broeikas. Ik werd regelmatig ingeschakeld voor het druivenknippen, maar knipte niet van harte. Het mooie aan een druif voor verkoop is de duvet erop, het dons, de waas, het vocht, de dauw op de druivehuid. Je moet de groene parel zo precieus bejegenen dat geen vingerafdruk de duvet ontsiert. Mijn druifjes zagen er bepoteld uit. Rond de tijd dat ik naar Sint-Lukas ging, trokken wij in Overijse in een nieuw huis in, met een kamer voor ieder kind. Ik heb mij hals over kop in de artistieke studie gegooid. Dat moest omdat mijn ouders weinig vertrouwen hadden in een artistieke loopbaan en als voorwaarde voor hun akkoord hadden gesteld dat ik op die weg alleen mocht doorgaan zolang ik hoge cijfers haalde. Met dat zwaard boven mijn hoofd heb ik mij wezenloos geblokt. Ik studeerde tot twee uur 's nachts, was met de kippen uit de veren, en tussen en na de lestijden ‘deed’ ik de musea, werd een bekend gezicht in kunstboekhandels. De belangstelling voor meisjes verflauwde niet maar ik gunde hen geen kostbare tijd; ik wou in hoog tempo kennis vergaren. Ik rende zonder omkijken met wapperende schortpanden door de rue Neuve, gejaagd door de eerzucht... In Nijvel had ik dankzij de rode pastoor kennisgemaakt met Goya en Van Gogh; nu volgden Ingres, Delacroix en anderen. Elke dag kwam er een ster bij aan mijn kunstfirmament. Ik had geen tijd om te vrijen, ik spoorde van Overijse naar Schaarbeek met een treinliefje naar wie ik nu en dan vanuit mijn boeken opkeek en glimlachte en die ik | |
[pagina 28]
| |
...Schoolrapport...
opgelucht nawuifde bij het uitstappen. De uitslaande hartstocht reserveerde ik voor plastische voorbeelden. Ik brandde van koorts bij de lavendelvelden van Van Gogh, kreeg kippevel bij een door Picasso neergezette koffiepot. Sint-Lukas trok het filmonderricht door dat voor mij begonnen was bij de grootouders, waar Edgard en ik ons aan Ciné-Club de minuit hadden gelaafd. In Sint-Lukas heb ik de Top Tien van de klassieke films gezien: Citizen Kane, The Gold Rush, The Third Man, de Bergmans, Eisenstein. In de opsomming mag ik de Japanner Akira Kurosawa en diens duizendvoudig geprezen Zeven Samurai niet vergeten Achter leraar Jozef Smeyers aan gingen wij op gezette tijden naar het toneel. Ik was dus weekdag en zondag met mijn passie bezig, doorzwom allerhande kunststromingen, ging kopje onder, kwam boven, happend naar lucht en naar méér. Zoals Jacques Brel zingt in Mon enfance, wanneer hij de familiestreng doorbreekt: Je n'étais plus barbare...
Voorwerpen gingen mij boeien. Een bepaald soort automobielen fascineerde mij. De fameuze Citroën 15 cv traction avant uit de politiefilms, de al even extravagante ds met ronde koplampen en carrosserie in strijkijzervorm. Design sprak en spreekt mij sterk aan. Ik scharrelde onooglijke en bizarre objecten bij elkaar, werd door rommelzaken en vlooienmarkten aangezogen. Design hoeft niet te rijmen met schoonheid, originaliteit of kunstzin, ik val op doorde- | |
[pagina 29]
| |
Ceci n'est pas Bruxelles
Film van Benoît Lamy weekse gebruiksvoorwerpen. In mijn ‘La Cour des Miracles’-collectie vind je allerlei anonieme gebruiksvoorwerpen: een roestige nijptang, een blikopener met houten handvat en metalen vogelbekvorm. Een oude koffiemolen is een plezier voor het grafisch geschoolde oog en produceert knarsende keukenmuziek: al malende dirigeer je een bonenkrakerssuite. Soms intrigeert mij het agressieve vermogen van alledaags gerief, zoals een koffiemolen. Een keuken kun je, met al die messen en mixers en vorken en persers en trechters, bekijken als een folterkamer, met gevilde konijnen, gepluimd vee, uitgerukte ossetong, blinde vinken, vogels en vissen zonder kop en met uitgeschraapte ingewanden... Partners van een keukenprins(es) moeten op hun woorden letten. In mijn kast bewaar ik een sardineblik uit 1976, gekocht omwille van de pastelkleurige voorstelling van oliejekkers op het blik. Ik hou van omgaan met materie, het aanvoelen van iets concreets. Die welhaast zinnelijke verbondenheid met utilitaire dingen heb ik van mijn vader. Het betasten van een deurknop, die knop in je hand laten rusten. Een kast strelen, met je handpalm over het hout strijken. Oog in oog met antieke meubelen kun je familiefeuilletons bij elkaar dromen. Uit oud hout heeft Charles Baudelaire in Les Fleurs du Mal glanzende poëzie getrokken: Des meubles luisants, polis par les ans. Een zelfstandige reukzin ontwikkelen is alleen de waarachtigen gegeven. Geen enkele flacon Chanel of Ricci of Soir de Paris of ander industrieel parfum haalt het bij de geur van een met boenwas ingewreven parket, de zoete roes van linden in een lange laan of de zerpe reuk van versgezaagd hout, de penetrante lucht die van dampende paardeflanken afslaat, de ademdraden van mistbanken opduikend uit en verdwijnend in het niets, ontsnapt uit een paletmengsel van René Magritte. Het hete aroma van zwarte koffie op een bevroren decembermorgen... | |
[pagina 30]
| |
28 februari 1964: het laatste nummer van het jezuïetenweekblad De Linie
Naast het tekenvirus was er de persmicrobe. In het zesde en voorlaatste jaar van Sint-Lukas moesten wij stage lopen bij een kunstenaar, bij voorkeur een artiest van eigen keuze. Ik vroeg aan Luk Verstraete, zowat mijn mentor, of dat ook bij een krant kon. Ik was de eerste die met zo'n verzoek aankwam, en Verstraete had daar oren naar. Zonder een kennis in de perswereld ben ik naar het jezuïetenweekblad De Linie gestapt, gevestigd op de Stalingradlaan, tegenover het gebouw van de Kommunistische Partij. Dat was in 1962 het enige informatieve persorgaan van belang. Een dénkend blad verschijnend op Gaston Dumez
De Standaard 1994 een behoorlijke oplage - schommelend rond de 15.000 verkochte exemplaren - dat gezag uitstraalde. Ik werd er ontvangen door jezuïet en redactiesecretaris Geert Bekaert en vroeg om een schooljaar lang de opmaak van het blad te mogen verzorgen. Van lay-out had men bij De Linie nog nooit gehoord, maar met diens grote belangstelling voor architectuur was ik bij stilist Bekaert aan het goede adres. Hij voelde terstond voor het experiment en voedde mij met literatuur over streng gestructureerde lay-out à la Piet Mondriaan en Theo van Doesburg.Ga naar eind(*) Er bestond ook een Hollandse uitgave van De Linie, maar de inspiratiebron inzake vormgeving was het prachtig ogende weekblad De Groene Amsterdammer, zij het dat De Groene naar mijn smaak te veel de opvatting Met collega-cartoonist Royer en altijd-vriend Luk Verstraete
l'art pour l'art huldigde. De lay-out ging bijwijlen ten koste van de leesbaarheid; ik vind dat de lezer moeiteloos zijn weg in een blad moet vinden. Zo ging ik aan de slag, een beetje blindweg, want ik kende niets van de druktechniek. Ik wist niet wat een cicerolat was, destijds dé meetnorm voor het bepalen van een tekstlengte. Enfin, ik werd in het bad gegooid, ging naar de drukkerij en werkte aan de steen, de tafel waarop pagina's in elkaar worden gepuzzeld. Ik werd geconfronteerd met de zetter aan zijn ratelmachine, met het vloeibare lood waaruit zetsel getrokken werd en kreeg het nu en dan aan de stok met | |
[pagina 31]
| |
gal-hommage Jan Bosschoert en Eric Meynen
drukgasten die vonden dat ik onverantwoord caprioleerde, dat ik zondigde tegen de geboden van de druktechniek. Ik rommelde bijvoorbeeld met de titel van het blad, liet een letter van De Linie schuin zetten, en dat gefrunnik ging de technische mensen aan het hart. Gelukkig was er de bescherming van Bekaert, nooit te beroerd om mij met zijn natuurlijk gezag een hand boven het hoofd te houden. Ik heb de oertijd van de drukkersstiel nog meegemaakt. De letterkasten met hun honderden laatjes waarin de garamond en andere lettercorpsen lagen. De matrijzen met holle vorm waarin drukletters werden gegoten. Het was een métier dat in je poriën trok; drukkersgasten hadden iets van bovengrondse mijnwerkers, hun stampende machines riepen bij mij de associatie op met stoomtreinen. Ik zag zetters regelmatig melk drinken tegen de loodaanslag in hun longen. In mijn geheugen echoot het ritmisch geklapper van de gigantische rotatiepersen... Dit letterland is, zoals het landbouwland, stilgevallen en bijgezet in het museum van de geschiedenis. Het nieuws dat met zweet en inkt tot stand kwam, wordt nu kiemvrij gecalculeerd door schone vrouwen en mannen in labschorten, die met elektronische codes het ontstaansproces via computerschermen regelen. Er is geen fysiek contact meer met het produkt, en die afstandelijkheid zal toenemen. Ik heb de berichtgeving over een aardbeving nog met groene zeep en zand uit mijn huid staan schrobben. Van de redactie van De Linie staan mij, behalve Bekaert, nog voor de geest de directeur, pater Vandenbussche, en hoofdredacteurfilosoof pater Frans van Bladel. Verder het eeuwig vlijtige fenomeen, | |
[pagina 32]
| |
Depo
De Nieuwe Gids 1980 politiek redacteur Mark Grammens, terug van een periode als Londens correspondent voor het dagblad Het Volk en het Nederlandse weekblad De Nieuwe Eeuw. In De Linie verschenen ook korte verhalen van Vlaamse auteurs. Na een tijd mocht ik hun novellen illustreren. Ik las de tekst en maakte in overleg met de auteur een tekening, mijn eerste puur creatieve inbreng, die ik voluit met Alsteens signeerde. Wat later debuteerde ik als cartoonist gal. Tot dan deed Pil, huistekenaar van De Standaard, bijwerk voor De Linie maar Bekaert was daar niet gelukkig L.B.
De Nieuwe 1980 mee en suggereerde dat ik het zou proberen. Ik heb een eerste karikatuur gemaakt bij de tweede ‘Mars op Brussel’, door het Vlaams Aktiekomitee begin jaren zestig georganiseerde massabetogingen voor het vastleggen van de taalgrens. Ruim dertig jaar na die start druk ik mijn visie op de actualiteit nog altijd uit in grafische bijdragen. Er werkte op de jezuïetenredactie een secretaresse die er een gewoonte van maakte haar grote boezem op mijn schouders te deponeren terwijl ik drukproeven nakeek. Een rondborstige Antwerpse, met een oogje op de jonge stagiair. Op een keer vroeg zij mij haar op de vrije zaterdag bij te staan om in de kelder oude jaargangen op te ruimen. Ik daalde die zaterdag op mijn qui-vive de keldertrap af, en trof een voor de gelegenheid kortgerokte collega aan. Maria - ik bedenk nu een voornaam - wees naar een hoog gelegen stapel kranten die zij van de plank zou nemen en aan mij, postend onderaan de ladder, doorgeven. ‘Niets van!’ weerde ik ridderlijk af. ‘Véél te gevaarlijk! Ik ga de ladder op!’ Geen seksheld zijnde, was ik beducht voor die vrouw en vond haar enscenering iets te doorzichtig. Ik wil verleid worden, maar in stijl. De Linie was voor die jaren opvallend modern gestructureerd, met een mannelijke verantwoordelijke voor de reclame in vaste dienst en drie vrouwelijke administratieve krachten. Die promotieman had, vreemd als je denkt aan de strikte gedragsnormen op de redactie, een | |
[pagina 33]
| |
Het progressief-katholieke weekblad Notre temps zag L'ami amer gal wel zitten.
forse vinger in de pap. Toen ik, naïeve hemelbestormer, met hem in de clinch ging en stelde dat elkeen vrijuit moet kunnen schrijven wat hij denkt, pareerde hij die lelieblanke stelregel met een nuchtere waarschuwing: ‘Op een dag bindt iedereen in voor geld. Dat zul je later ervaren.’ Rome heeft de beide uitgaven, de Nederlandse en de Vlaamse De Linie, omwille van hun progressieve koers opgeheven. Eerst ging de Vlaamse editie voor de bijl, in een later stadium werd de Hollandse Linie opgedoekt. De boosheid was uiteraard groot, te meer omdat de Belgische Linie voor het eerst in zijn bestaan een boekjaar met winst kon afsluiten. Maar pater-patron Vandenbussche praatte de kromstaf van het Vaticaan recht. Dat deed hij met zoveel woorden in zijn ‘Ten Geleide’
De Nieuwe Gazet 1967
voor het allerlaatste nummer van 27 maart 1964. Geert Bekaert en ik hebben op de drukkerij een putsch gepleegd door dat collaboratieproza in een nevelgrijze letter op een donkergrijze achtergrond te laten zetten, met als resultaat een troebele letterpap. Ik verdween na die ‘zet’ naar het leger, Bekaert heeft de zwartgerokte toorn alleen getrotseerd. Vandenbussche was jezuïet-ten-voeten-uit. De dag dat ik als hulp aangenomen werd, spiegelde hij een ruimschootse vergoeding voor, weliswaar na afloop van de stageperiode. Toen die twee jaar om waren - het eerste jaar werd tot wederzijdse voldoening verlengd - en ik mij in zijn bureau meldde om afscheid te nemen en het geld in ontvangst te nemen, friemelde hij één pakje Belga uit een slof en schoof mij dat toe. Het loon voor vierentwintig maanden inzet. Het was niet eens mijn merk, ik rookte in die jaren Laurens 48. Maar, ik weet dat het allemaal zo hoorde. Twee jaar De Linie heb ik als een volwaardige leerschool ervaren, een ideale aanvulling op de theorie van Sint-Lukas. De opleiding die ik er onder professioneel toezicht kreeg is onbetaalbaar gebleken. Ik had mij geen betere start van een grafische carrière kunnen wensen. Alleen heb ik in de kelder een misstap gemist. | |
[pagina 34]
| |
Leraar doceert driehoeksverhouding
- Bestaat nog de typische Sint-Lukasstijl, die je in de jaren vijftig à zeventig vanop verre afstand herkende? Heeft dat te maken met een strategie om oud-studenten tot leraar te recycleren, waardoor een gesloten circuit ontstaat? Zijn leraars gefrustreerde kunstenaars?Die ‘kringloop’ is er al een tijd uit. Het rekruteren in eigen rangen had te maken met de vroegere opdeling tussen godvrezend en goddeloos kunstonderwijs. Van de eigen kweek kon men verwachten Leo De Haes
De Nieuwe Linie 1974 dat het morele watermerk werd doorgegeven. Qua stijl heeft Sint-Lukas een tijdlang een grafisch grootste gemene deler gehanteerd, maar dat mag niet worden overdreven. Je kunt bezwaarlijk overlappingen aanwijzen in het werk van Hugoké, Ever Meulen, Jan Bosschaert, Benoît (Sint-Lukas, Gent) en wat ik doe. Wij uiten ons in verschillende stijlen. Drie van ons zijn nochtans door dezelfde docentenhanden gepasseerd. Wat dat ‘gefrustreerde’ aangaat: ik heb veel opgestoken van leraar Luk Verstraete, allesbehalve een gefrustreerd artiest. Kunstenaars zijn per definitie individualisten, niet zelden egocentristen, prioritair met zichzelf bezig, dus weinig geschikt om te communiceren, niet geroepen om kennis over te dragen. Maar dat hoeft geen wet van Meden en Perzen te zijn. De Italiaan Giorgio MorandiGa naar eind(**) en de Duitser Joseph Beuys waren toonaangevend als kunstenaar én geïnspireerde leerkrachten. Jij denkt hierbij misschien aan de zaaddodende routine, maar ik stel daar tegenover dat ik ieder academiejaar een andere polsslag voel, een verse stuwkracht om mij met nieuwkomers te ‘meten’. Ik ben een poos uit het onderwijs weggeweest en dat heb ik ondergaan als een povere passage. Ik was en manque, hunkerde naar nieuwe confrontaties met jonger volk. Kunstdocenten zijn over het algemeen gepassioneerd door hun vak. Als Sint-Lukasdocenten in de leraarskamer over koetjes en kalfjes kouten, ontspoort die vrijblij- | |
[pagina 35]
| |
De Nieuwe Gids 1966
vende babbel voorbeeldig in een kunstzinnige richting. Wij zijn haast obsessioneel begaan met de opdracht. In het ‘normaal’ onderwijs is dat niet zo. Ik heb een korte periode plastische opvoeding gegeven in een gewone humaniora; daar praatten de lesgevers onder elkaar honderd uit over de kwaliteiten van hun nieuwe Honda, hun huis in aanbouw, de belastingontduiking, etcetera. Op maandag zaten
Humo 1975
pedagogen in de Ieraarskamer gebiologeerd de sportpagina van hun krant uit te spellen. Lesgeven is sterk geëvolueerd. Vandaag heb je nog weinig vandoen met de klassieke toepassing van verf of potlood, houtskool of etsnaald, sanguine-krijt of tekenpen. Er is een palet van expressiemogelijkheden, waaronder de video-variante en de computertechniek. Het privilege van de leraar is dat hij dat ‘vervellen’ van technieken van dichtbij meemaakt, bij het veranderende proces betrokken blijft en zodoende ontsnapt aan een stollingsproces. Een kunstenaar ‘op zijn eentje’ staat mettertijd meer bloot aan de verleiding om zich af te sluiten. Ik merk die reflex nu en dan bij generatiegenoten, niet-lesgevers: ‘Dokumenta? Niets mee te maken, allemaal flauwekul!’ Studenten leren mij streng te zijn voor mezelf. De permanente wisselwerking heeft het grote voordeel dat je jezelf nooit als ‘gearriveerd’ gaat beschouwen. De leerlingen beletten dat ik handigheidjes ga gebruiken, gemerkte kaarten uit mijn mouw schud. Jongelui hebben gauw door of de man of vrouw die hen in een wetenschap voorgaat waarachtig is dan wel simuleert. Oppervlakkige virtuositeit wordt ontmaskerd. | |
[pagina 36]
| |
Hugo Claus en gal verwelkomen de paus in 1985 met een gebundeld salvo: Een weerzinwekkend bezoek.
- Jij komt uit een katholiek gezin, je kreeg katholiek onderwijs, debuteerde bij een katholieke krant, doceert aan een katholiek instituut. Ben jij een katholiek kunstenaar, een afvallig katholiek kunstenaar, draag je dat mee of heeft het er niets mee te maken? Zie je het hedendaagse katholicisme als bedreigend? De opvoeding maakt zonder meer deel uit van je latere persoonlijkheid. Het type onderwijs lijkt mij minder ingrijpend, of aanvretend. Ook wanneer je je tegen dat roomse verleden afzet, wentel je erin rond, dat is een bekend gegeven. Ik kom er slecht van los, in die zin dat het gedrag van de Kerk mij vlug in het verkeerde keelgat schiet, een pauselijk optreden mij mateloos irriteert en ik daar navenant op reageer. Als gezond mens zonder godsdienstige achtergrond zou ik daar schouderophalend over doen, het wellicht niet eens opmerken. In de woelige jaren zestig stond op een muur in de buurt van Sint-Lukas gekalkt: ban alle godsdiensten! Ik heb die kreet er niet op gekladderd, maar sta er onverminderd achter. Ik heb als kind genoeg geleden onder de verboden, onder de bezwering dat je meer slecht dan goed was, bijna altijd een zwart schaap in de ogen van de Herder. 't Is mijn schuld, 't is mijn schuld, 't is mijn allergrootste schuld... Wie vindt al die schadelijke onzin uit? Het moderne katholicisme is zijn oppermacht kwijt, maar Rome is verre van uitgeschakeld. Ik luister naar álles op de Vlaamse radio, ook naar het godsdienstig halfuurtje. Daarbij valt mij het actuele schipperen op. Soms hoor je een referaat dat je van achteren naar voren kunt onderschrijven en dan is de microfoon weer in handen van een Pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt, een glimmende spekpater wiens vocabularium jeugdpuisten heropwekt. De Kerk verklaart haar afkalvende positie vanuit de leer dat het materialisme hoogtij viert. Het volk zou te aards geworden zijn voor | |
[pagina 37]
| |
gal-hommage Pirano
een vasthoudende vorm van spiritualisme. Ik vind die uitleg van een platvloerse arrogantie. Als bij mij de nood aan spiritualiteit zich laat gevoelen, zal ik dat gemis in laatste instantie met de lering van het Vaticaan en zijn santenboetiek opvullen. |
|