Uit het hart!
(1874)–Gentil Antheunis– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
[pagina 170]
| |
Als de overwonnen leeuw, zich nederstrekt,
En zwijgend
Met 't bloedig kleed zijn diepe wonden dekt;
In boei geklonken,
In ramp verzonken,
Verlaten kwijnt dit volk, verlaten sterft de leeuw.
Dan dreunt op eens de schreeuw:
‘Na lijden
Verblijden!
Ontwaakt!
Gij die naar vrijheid haakt.
Gekeerd zijn nu de tijden;
Uw dwing'land worde uw voetschabel!
God is met ons! Emmanuel!’
Wie heeft er zoo moedig de stemme verheven?
Wie doet er het volk thans voor Vlaandren herleven,
Wie doet er de bastaards en vijanden beven,
Door zoete gedichten - door zweepslagen fel?
Wie spreekt er van 't roemrijk verleden?
| |
[pagina 171]
| |
Wie zingt er ons taal en ons zeden?
Emmanuel!
Wiens woord is 't, dat klinkt van oord tot oorden,
Hergalmend op Scheld- en Denderboorden,
Zoo machtig en zoo hel?
Wie brengt er het heilwoord den huisgezinnen?
Wie fluistert zoo streelend van 't zoete minnen?
Emmanuel!
Van waar komt uwe zending, dichter?
Wie openbaarde u 't heilig woord?
Hebt gij, als Mozes, 't woord des Heeren
In 't onverbrandbre bosch gehoord?
Emmanuel, o zoon der weide,
't Was daar dat Godes hand u leidde,
U zalfde als leeraar van uw stam;
Emmanuel, o zoon der Schelde,
't Was daar dat God zijn woord u meldde,
En tusschen duizend hij u nam.
| |
[pagina 172]
| |
Dan hebt ge, in dichterlijke droomen,
Het rits'len van de kruin der boomen,
Het geuren van de bloem verstaan;
Gedachten, die den wil bevruchten;
Verlangen, die het hart doen zuchten,
En 's menschen lief en leed verraân.
Dan hebt gij ziel en bloed en krachten,
Dan hebt gij geestdrift, kunst, gedachten
Verpandt
Voor 't dierbaar vaderland!
O ja! wij zijn nog vrij! wij hebben nog een tolk!
Gij, grootsche dichters, zijt de stem van 't vlaamsche volk;
Gij hebt des landes hoon gewroken!
Uw voorhoofd draagt het merk van wil aan kunst gepaard,
Ons taal is 't, die gij spreekt, ons kunst, die ge openbaart,
Ons hart ligt in uw hart verdoken.
Gezegend is de mond,
Die ons zoo luid der vaad'ren roem verkondt;
| |
[pagina 173]
| |
En ons leert minnen al wat grootsch en goed is,
En haten al wat vijand van ons bloed is.
De toekomst is vol hoop, waar zulke sterren blinken;
Gered moet eens de grond, waar zulke tonen klinken;
Ons Vlaandren blijv' ons lief van eeuw tot eeuw!
En wil men nog met Judaskoop het dreigen,
Dan brult de leeuw,
Dan klettert en schettert de vlaamsche schreeuw,
Als storm zoo fel:
‘Zij zullen het niet krijgen!
God is met ons! Emmanuel!’
|
|