Uit het hart!
(1874)–Gentil Antheunis– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
[pagina 135]
| |
Men houdt van zijn gemak, van slapen;
Men huurt maar meid, men huurt maar knecht
Wij, hebben 't brood uit onzen monde
Gespaard, en steeds alleen gewrocht,
Maar menig schoon stuk vee gekocht,
En meen'gen akker hier in 't ronde.
't Ging anders, met veel min lawijt,
In onzen goeden ouden tijd!’
Wie brengt er meest genoegen in
Het huisgezin?
De man, nog in den bloei der jaren,
Komt binnen nu, terug van 't werk:
‘God lof! men is gezond en sterk,
Men kan met werken wat vergâren.
Het weêr is prachtig, de oogst belooft,
En 't werkvolk arbeidt zonder staken;
Maar toch men moet gestadig waken,
Al is men zelf reeds afgesloofd.
| |
[pagina 136]
| |
Nu! 't is des landmans lot en leven,
En duur gewonnen smaakt het best;
Allengskens bouwt de kraai haar nest,
En tijd zal loon en ruste geven.
Maar... 'k wou ik had genoeg vergaard,
En 'k zat hier rustig bij den haard.
Wie brengt er meest genoegen in
Het huisgezin?
De vrouw, een blonde in 't fleur der jaren,
Komt binnen, uit de stad terug.
Ze is bloeiend schoon, en rap en vlug,
Lieftallig ook in haar gebaren:
‘'k Breng geld en 't een en 't ander meê.
Maar men moet zien met beî zijn oogen,
Of anders wordt men licht bedrogen;
Ze kunnen tellen in de steê.
't Wordt alles duur dat het een schand is;
Het neemt geen eind' meer als 't begint!
| |
[pagina 137]
| |
Men vraagt ons voor een stukje lint
Veel meer, omdat men van het land is.
Men is zoo al niet arm, 't is waar,
Maar rijk zijn valt toch niemand zwaar.
Wie brengt er meest genoegen in
Het huisgezin?
Het kind verschijnt - 't is pas drie jaren,
Het kleed gescheurd, tot in den hals
Bemorst, maar blozend, rond en malsch,
Met zijn blauw oog en blonde haren.
‘Kom! snaakje-lief!’ roept de oude man,
En legt de pijp neêr, ‘'k zal vertellen!’
‘Gij doet het weêr om mij te kwellen!’
Zegt meke, en sukkelt, wat zij kan,
Naar 't kind. Maar moeder is het nader:
‘Mijn engel!’ zucht ze, en kust het teêr.
En dan, dan is het meke's keer;
| |
[pagina 138]
| |
En dan komt grootvâar, dan de vader.
Men kust en streelt het doof en blind,
En denkt aan niets meer dan aan 't kind.
Ja! 't kind brengt meest genoegen in
Het huisgezin.
|
|