| |
Een en twintigste hoofdstuk.
Waar Paul een moedig besluit neemt.
Koeren wij tot de familie Van Acken terug.
Eenigen tijd na den dood van André had in dit huisgezin een gewichtig voorval plaats, dat op alle de leden diepen indruk maakte en zekeren ophef in de stad verwekte.
Sinds Belgie's beslissende afscheuring van Holland en de vestiging van Leopold's troon, had de geestelijkheid, voornamentlijk in de Vlaanderen, er zich op toegelegd, een machtige faktor, het overheerschend element in den Staat te worden en met hardnekkigheid elke vrijzinnige opwelling gesmacht; zij was haar werk van africhting der massa begonnen, waarin zij, helaas! zoo goed is geslaagd.
Allen die eenig vernuft, talent of invloed op boeren en werklieden bezaten, allen in wien zij iets bespeurde dat ten haren voordeele op het volk kon werken, lokte zij naar hare partij over, schitterende toekomsten belovende en meer andere verleidelijke middelen aanwendende.
Wie tot den kerkdijken stand behoorde en in de oogen der oversten kon nuttig zijn, werd eenvoudig weg de les voorgespeld, den last tot handelen opgedragen.
Ook Paul kreeg zijne beurt.
Toen hij, na eenige dagen te Gent bij zijne moeder te zijn gebleven, naar zijne pastorij terug keerde, vond hij gansch het dorp in feest, bevlagd, versierd en hij werd ingehaald
| |
| |
door een stoet, waaraan alle de bewoners van het dorp deel namen.
Over dien blijk van genegenheid was hij zeer aangedaan, en de toespraak die hij tot de dorpelingen hield getuigde van zijne ontroering.
De boeren hadden Paul lief, waren bevreesd geweest voor zijn leven en dubbel gelukkig hem weder in hun midden te zien. Gansch den dag duurde, het feest en overal waar de jonge priester zich vertoonde, schaarde men zich rond hem, om zijne hand te drukken, tegen hem te spreken, door hem gezien te worden en het verhaal van den veldslag te hooren. Hierin verzweeg Paul wat hij van den koning dacht.
Men had kroonen voor hem gevlochten, bloemtuilen geplukt, triomfbogens opgericht en bloemen werden op zijn weg gestrooid.
Zijn terugkeer was de triomftocht van den brave.
Na het feest werd hij zwaarmoedig. Thans was het oogenblik gekomen te beslissen, of hij ja dan neen het priesterkleed zou blijven dragen; een nieuwe strijd begon en hij gevoelde het, er moest een einde aan komen. Te midden van het boerenfeest had dit gedacht hem gepijnigd.
Zijne oversten, als kenden zij wat er in hem omging, lieten hem weinig rust en drongen er op aan, dat hij naar de stad kwam, om door zijn talent en karakter invloed op de werklieden te verkrijgen, die altijd meer vrijzinnig gestemd zijn dan de boeren.
Hij wist niet wat antwoorden op dit voorstel, de strijd was nog niet beslist in zijn hart, maar toen men hem in bedekte koorden liet raden wat men van hem verwachtte, toen men hom, onder den dekmantel van een dam op te werpen tegen omwentelings-ideëen, liet vermoeden dat men zijne hulp verlangde in de verslaving des volks aan de geestelijkheid, dan kwam zijn gemoed daartegen op, zijn twijfel werd zekerheid en niet rechtstreeks durvende weigeren, vroeg hij eenige dagen tot overweging.
| |
| |
Zij werden hem toegestaan.
Lang dachte hij na, alleen op zijn dorp; zijne moeder, niemand zijner familie raadpleegde hij. Hij wilde zijn besluit niet van het oordeel van anderen, maar van zijn eigen wil, van zijne eigene overwegingen doen afhangen. Wat hij ook besloot, hij alleen zou de lasten dragen van den nieuwen toestand, die zijn voornemen na zich slepen kon.
De strijd was hevig, duurde lang, want geen oogenblik was zijn gemoed gerust. Zijn oversten lieten hem niet altijd alleen met zijne gedachten; van tijd tot tijd stuurden zij een jongen onderpastoor van een naburig dorp bij Paul, om hem het gedane aanbod te doen aanvaarden.
De gebeurtenissen waarvan Paul getuige geweest was, hadden hem erg, zeer erg veranderd. Vroeger had hij de grooten der aarde slechts door een floers gezien, maar nu had hij een blik in hunne karakters, in hunne doeleinden kunnen slaan en een oogenblik geschrikt, gewalgd. Hij zag thans dat de Kerk meer en meer de bondgenoote van de machtigen der wereld werd, en medeplichtig was in al hunne misdaden tegenover de volkeren en in al hunne boosaardige plannen tegenover de menschheid.
Uit Frankrijk kwam in dien tijd een vrijzinnige geest naar Belgie over, niet van de zijde der omwentelingsgezinden alleen, maar van die der priesters ook. De abt de Lammenais had meer en meer volgelingen gekregen, dieper en dieper in de priesterschaar kunnen dringen en de hemelsch zachte gedachten, de lieve, dichterlijke medeslependen stijl van den Franschen abt, boeiden Paul en maakten hem ook tot aanbidder der vrijheid en minder slaaf der kerkelijke dogmas.
Tevens was hij ook onder den machtigen invloed van de nieuwe gedachten over maatschappelijke hervorming die, alhoewel nog slechts als zaden in de wereld geworpen, dan ook als in vroegere eeuwen, de breede geesten en goede harten, ondanks hun, aangrepen en bezighielden.
| |
| |
In deze gemoedsstemming, zwevend in dien gedachtenkring, moest zijn antwoord op het voorstel zijner oversten, eindelijk ‘neen’ luiden en het was ook zoo.
Paul weigerde het aanbod en ging nog verder. Hij legde het priesterkleed af, zich niet meer geschikt gevoelende tot taak, die de zwarte rok met zich bracht en nog brengt.
Ja, hij legde dit kleed af, omdat hij niet wilde liegen, noch tegenover zijn geweten, noch tegenover de geloovigen.
Die eerlijke, doch stoute daad verwekte gramschap, haat bij zijne oversten. Zij rekenden er zich als beleedigd door, en het was als of zij er eene beschuldiging in zagen, door den jongen man hun in het gezicht geworpen.
Paul's besluit maakte ook een diepen indruk op zijne gewezene parochianen.
De vereering, de liefde, die zij hem toedroegen, veranderden bij de meerderheid, onder den invloed des geloofs bukkende, in een zekeren schrik.
De sprong was te hevig voor die zwakke geesten en het was meteene zekere bevangenheid dat zij aan hun vroegeren herder dachten. Zij hadden hem te lief gehad, om afschuw voor hem te gevoelen, maar het geloof, het fanatisme waren te diep in hunne harten geworteld, om eene daad, als die door Paul begaan, te begrijpen, te vergeven of te verrechtvaardigen.
Een klein deel der geloovigen zag de zaak wat dieper in en dacht na over de beweegredenen, die Paul tot zijnen stap hadden kunnen doen besluiten.
Dit moedig voorbeeld bracht een eersten, voor verscheidenen hunner, wellicht beslissenden stoot aan hun geloof, verminderde hunne slaafsche onderworpenheid en bracht twijfel in hunnen geest.
Doch geen hunner dierf in het openbaar laten zien, dat hij nog met den ‘afgevallene,’ met den ‘ketter,’ met den ‘heiligschender’ sympathiseerde.
Zij schrikten voor hun bestaan terug, dat erg werd bedreigd, want nauwlijks had Paul een beslissend antwoord
| |
| |
gegeven, of in alle de kerken der omliggende gemeenten donderde het van op den predikstoel banbliksems tegen hem en tegen diegenen, welke hem nog de hand reiken of hem groeten zouden.
Met verwoedheid predikte men tegen hem, want vele priesters begrepen wel Paul's daad en, inwendig verbitterd omdat zij gevoelden dat hij hooger stond dan zij, wetende dat zoo een voorbeeld, wanneer het op de massa werkte, den invloed der Kerk een doodelijken slag kon toebrengen, scholden, lasterden zij den moedigen jongeling, aldus zich zelven witwasschende door hem te bevuilen.
Paul had de toelating gevraagd eene afscheidsrede te mogen houden, om aan zijne parochianen de beweegredenen zijner daad uiteen te zetten, maar dit was hem volstrekt geweigerd geworden.
De Kerk liet het niet toe dat hij sprak alvorens heen te gaan, evenmin als de tyran het toelaat, dat zijn slachtoffer nog een laatste woord op het schavot uitspreekt en het door tromgeroffel doet versmachten.
Paul verliet dan het dorp in een rijtuig.
De fanatieken hadden een komplot gesmeed en zijn vertrek door een schandaal willen doen vergezeld gaan. Het lukte niet; verscheidenen deden wel mede in het huilen en schelden, maar de grootste meerderheid der parochianen bleef stil.
Dit trof Paul. Die boeren en boerinnen, wiens gehechtheid aan den godsdienst hij kende, moesten hem wel bemind hebben, om op dit beslissend oogenblik niets tegen hem uit te voeren. Toen het rijtuig door het dorp reed en hij een blik in de straat wierp, zag hij verscheidene vrouwen en zelfs eenige mannen die weenden, hunne tranen trachtende te verbergen.
Dit schouwspel roerde hem zoodanig, dat ook zijne oogen vochtig werden.
Het beklagende dat hij die goede lieden verdriet aandeed,
| |
| |
vond hij daarin toch nieuwen moed om voort te gaan op de baan die hij had ingeslagen.
Snel reed het rijtuig door het dorp naar de stad. Een uur nadien was Paul in zijne woning.
Dit geschiedde eene maand na de plechtige inhuldiging des jongen priesters.
De familie was sinds verscheidene dagen van Paul's besluit verwittigd geworden. Victor had het toegejuicht, Grietje was er heimelijk tevreden over, Helena er door getroffen, denkende aan hetgeen de familie nu te wachten stond en mevrouw Van Acken had geweend.
De goede vrouw was geene kwezel, maar geloofde toch vast wat de Kerk leeraarde. De daad van Paul begreep zij niet en zij zou ze streng hebben gelaakt, ware zij niet ten volle overtuigd geweest van de edelheid zijner ziel, zijnerinzichten en van de gezondheid zijns verstands.
Dit offeren van zijn stand, en zulk eenen stand, aan denkbeelden waaraan zij, moeder en vrouw, nooit had gedacht, kwam haar onbegrijpelijk voor, te meer, omdat zij zooveel had moeten sparen en zorgen om Paul tot de wijding te brengen. Het besluit van haar kind was voor haar als eene veroordeeling der opvoeding en roeping, die haar echtgenoot zij hem hadden geschonken, dus eene veroordeeling der ouders door hun kind.
Dit griefde de edele vrouw het meest. Haar echtgenoot en zij waren zoo rein geweest in de liefde tot hun kinderen, zoo groot in de offers die zij hadden gebracht om hunne opvoeding degelijk te doen maken, dat zij, de moeder, niet begreep, hoe het lot, hetwelk zij aan hare kinderen had gegeven, hun niet bevallen kon.
Zij had geweend en toen Paul, bewogen en treurig over net verdriet dat hij onwillekeurig zijne moeder aandeed, haar trachte de reden zijner daad aan te toonen, kon zij zich altijd niet bedwingen en soms ontviel haar een bitter woord als het volgende:
| |
| |
- Zorg gij dan maar voor uw geluk als ik het niet meer doen mag.
De daad van Paul trof haar nog te meer, omdat haar hart nog bloedde aan de wonde, door den dood van André ontvangen. Het was voor haar schok op schok en haar gemoed bezweek bijna onder den last van lijden en smarten, die zich zoo snel opvolgden.
Helena had Paul niet afgekeurd, maar niet aangemoedigd ook; zij begreep dat hij alleen meester van zijn wil moest zijn. Zij zweeg om eene tweede rede. Hare tegenwoordigheid in het Hollandsch kamp, had haar een afschuw van de grooten der wereld en van hen, die hun steunen, gegeven. Tevens had zij bemerkt, dat haar echtgenoot met zekeren tegenzin zijn degen bleef dragen, maar voor een ontslag terugschrikte, omdat de toekomst zich donker en onzeker voor zijn oog vertoonde. Rudolf had haar zijn afschuw voor zijn ambt medegedeeld en zij had hem gelijk gegeven; maar ook zij vreesde de toekomst en had hem aangeraad te wachten, tot eene gunstige gelegenheid zich aanbood.
Daarom wilde zij Paul in zijn voornemen noch goed- noch af keuren, daar zij zelve geen raad wist in de bijna gelijke zaak, die haar en Rudolf betrof.
Toen Paul in zijne woning trad, na het verlaten van het dorp, was het daar stil. Uit eerbied voor de moeder dierven de kinderen geene blijken van tevredenheid geven, en Paul was nog te veel onder den invloed van het gebeurde om luidruchtig te zijn. Er heerschte daar eene van die pijnlijke stilten, welke zich soms in de familën, bij eene gewichtige gebeurtenis of wanneer een der leden iets heeft begaan dat de anderen laken, voordoen.
Die toestand verergerde nog door het gebabbel der geburen die, een rijtuig ziende naderen en vermoedende dat Paul - wiens besluit zij reeds kenden - er in zat, zich in de nabijzijnde winkels in groepjes hadden vereenigd, zelfs vlak
| |
| |
onder mevrouw Van Acken's vensters kwamen staan, om over Paul's afwijking van de Kerk te spreken.
Dit ergerde mevrouw Van Acken, Helena, Victor en Grietje, Paul niet. De moeder zag er eene nieuwe veroordeeling in, en dacht dat men haar de schuld van die daad zou toegeworpen hebben, terwijl de kinderen met zekere verontwaardiging zeiden, dat men niet meer meester was te doen wat men wilde, zonder onder de klauwen der lange tongen te vallen.
Paul bekommerde zich daar niet om; hij had dit alles voorzien, toen hij over het te nemen besluit nadacht; hij kende de menschen en ware het niet dat de edelheid zijner ziel hem tot haat onbekwaam maakte, hij zou hun sinds lang om hunne gebreken en laagheden hebben veracht; doch thans beklaagde hij ze.
Kort na Paul's aankomst begon een redetwist tusschen mevrouw Van Acken en Victor, waarin van tijd tot tijd Helena, Paul en Grietje zich mengden. Hevig was de twist niet, integendeel, hij was treurig, door de wederzijdsche verhoudingen van hen die er aan deel namen; soms werden er zelfs tranen gestort.
Alhoewel Paul's besluit een voltrokken feit was, kon die zaak toch niet eindigen zonder eene discussie, welke nogthans tot aller genoegen afliep, want mevrouw Van Acken nam op het laatst Paul in hare armen, terwijl zij snikkend zeide:
- Het is vergeven en vergeten, mijn kind!
De vreugde, welke deze woorden verwekte, was groot, Victor vloog om den hals zijner moeder, dankte, kuste haaf, terwijl Helena, de tranen in de oogen, de hand aan Paul reikte.
Grietje deelde ook in de blijdschap. Zij had het Paul reeds lang vergeven, dat hij het priesterskleed had neêrgelegd.
Zij was er gelukkig om, want thans bestond tusschen hem haar die noodlottige, ondempbare klove niet meer. Zij
| |
| |
hoopte de levensgezellin van haren redder te worden en met hem het wel en wee der wereld te dragen. En wanneer Victor zich wat bitzig over de menschen uitliet, die niet bekwaam zijn eene moedige daad te begrijpen en te waardeeren, verstoutte zij zich te zeggen:
- Niet allen zijn aldus; er zijn menschen, ja vrouwen, zelfs jonge meisjes wellicht, die den moed begrijpen, noodig tot eene daad als die van ‘mijnheer’ Paul, en alle het mogelijke zouden doen, om hem den moeielijken strijd wat lichter te maken.
Zoo ver had zij zich gewaagd; maar tewijl zij die woorden uitsprak, sloeg zij geen oog op niemand en naaide, ô naaide immer haastig voort, alsof een meester op het werk stond te wachten.
Paul zelf was gelukkig, hij voelde zich verlicht evenals alle menschen, na het nemen van een ernstig besluit, waarvoor zij lang hadden teruggedeinsd. Hij voelde zich vrijer, sterker, grooter, nu den dwangrok van zijne schouders was, nu zijne gedachten en zijn hart in de onmetelijke natuur mochten rondzwerven en zoeken, in plaats van besloten te blijven in den engen, doodenden kring der kerkelijke dogmas. Hij voelde zich man geworden en geen slaaf meer, er kwam in zijn blik een straal van hoop en bezieling, in zijn hart een bewustzijn van grootheid, die hem minder aan de toekomst deden twijfelen, omdat hij niet meer gelooven kon dat hij, die niet was gekromd in den strijd tegen het geloof en de Kerk, bezwijken zou in den kamp om het leven. Hij kreeg een grenzeloos vertrouwen in zich zelven, dit schoon gevoel, dat de menschen groot maakt, de eigenschap der grooten is en dat zij ontvangen, die, door hun zelven, in een moeielijken kamp komen te overwinnen.
Geene nevels meer voor zijn blik, geene hersenschimmen in zijn geest; hij was vrij, vrij, zooals men het niet meer zijn kan, vrij, met de beteekenis van dit woord, die er in besloten ligt voor den gevangene, voor den ter dood veroordeelde.
| |
| |
De familie Van Acken was weder gelukkig, maar zij had zonder de geestelijkheid gerekend. Deze, woedend over de afwijking van Paul, vergaf dit hem niet, en hem niet meer kunnende levend verbranden als in de middeleeuwen, vervolgde zij hem op eene andere wijze. In de kerk der parochie waarop hij woonde, werd hij van op den kansel, als een ketter in den ban geslagen en met de eeuwige straffen der hel overladen; maar wel wetende dat Paul voor die machtelooze woede en voor de hel de schouders zou hebben opgetrokken, scholden de priesters op gansch de familie, zoodat alle de leden de zondenbok, het mikpunt der talrijke katholieken werden.
Ware Paul de zoon eener rijke familie geweest, de verwenschingen der priesters zouden de helft minder invloed hebben gehad; maar nu dat hij bijna arm was, vergaf het hem geen enkele katholieke, dat hij eene schoone betrekking, eene schitterende toekomst voor een beginsel opgaf, wanneer zij voor hun bestaan, heel dikwijls beginselen - als ze er hadden - en geweten met voeten traden.
Men wees dan Paul en de zijnen met de vingeren en wat het ergste was, men deed aan mevrouw Van Acken, Helena - zij werkte mede gedurende hare tegenwoordigheid in huis - en Grietje haar werk en aan Victor, de plaats, die hij sinds korten tijd bekleedde, ontnemen.
Dit was een harde slag, maar hij had een verkeerd uitwerksel. Hij maakte Victor woedend, Grietje nog liefdevoller voor den beminden vervolgde, Helena sterker dan zij meende te kunnen zijn in moeielijke omstandigheden en bracht verachting voor de priesters in mevrouw Van Acken's hart.
Moed en strijdlustigheid, niet tegen de zwarte mannen, maar tegen den last des levens, kwam en in alle harten en het was met opgeruimdheid dat het voorstel van Paul werd aanhoord, om de stad of het land te verlaten en zich elders te vestigen.
| |
| |
Dit voorster werd besproken, gedraaid, gekeerd, als gewogen en eindelijk besloot men het uit te voeren.
Brussel werd als toekomstige woonplaats voorgesteld. Moeder weigerde: die stad zou haar te veel André en zijn vroegtijdig afsterven voor den geest gebracht hebben.
Andere steden werden insgelijks aangeduid, maar eindelijk viel de keus op Parijs, omdat dit, meer en meer de wereldstad wordende, de meeste kansen tot een heerlijk bestaan voor gansch de familie opleverde en geen enkel lid der familie nog veel trek gevoelde in het dierbaar (?) vaderland te blijven.
Eens het besluit beslissend genomen, waren de toebereidselen gauw gereed gemaakt. De groote stuks meubelen werden verkocht, om de vervoerkosten te vermijden en zooveel geld mogelijk bijeen te hebben. Weldra met toestemming van Rudolf, keerde Helena haren spaarpot om, en dit alles gaf de familie de gelegenheid spoedig en met betrekkelijk gemak, de, voor dien tijd, zoo lange en moeilijkereis te ondernemen.
Eene maand na Paul's ontslag verliet de familie Van Acken Gent en bevond zich een zestal dagen later te Parijs. Helena had hare moeder vergezeld, om daar ook eene fatsoenlijke betrekking voor haren echtgenoot te zoeken, die niets liever wenschte dan Paul's voorbeeld te kunnen volgen en bij zijne vrouw en hare familie te zijn.
De onvermijdelijke moeielijkheden aan eene dergelijke landverhuizing verbonden, werden moedig gedragen en nog al licht overwonnen. Broederlijk geholpen door een ouden vriend van wijlen den heer Van Acken, hadden Paul en Victor nog al gauw eene betrekking gevonden, die hun in staat stelde gansch de familie van het noodige te voorzien.
Ondanks dit hielden mevrouw Van Acken, Helena en Grietje er aan ook te werken, op hunne kamer als het zijn kon. Daarin werd ook voorzien, zoodat weldra de inkomsten de uitgaven nog al ruimschoots overtroffen en er iets kon weggelegd worden.
De toestand werd tamelijk bloeiend, zoodat Helena Rudolf
| |
| |
aanraadde geen oogenblik met zijn ontslag te wachten. Deze stelde het niet één dag uit en korten tijd nadien was gansch de familie in feest vereenigd, om de terugkomst van Rudolf te vieren.
Twee jaar nadien werd het, door bijzondere voorspraak, de familie Van Acken gegund een koophandelshuis op te richten, dat weldra goede zaken deed.
Er ontbrak aan het geluk der familie Van Acken niets; dat van Grietje zou weldra ook volledig worden. Helena bad hare liefde voor Paul opgemerkt en er aan moeder van gesproken. Mevrouw Van Acken evenals hare dochter was verheugd over deze ontdekking, want beide hadden Grietje hartelijk lief. Te samen spraken zij er Grietje van en, het lief aan gezichtje zoo rood als eene kriek, loochende het verlegen en tevens gelukkig meisje niet.
Toen Helena echter glimlachend zeide dat zij er broêr Paul zou van gesproken hebben, om eens zijn gedacht te kennen, rees Grietje op en smeekte haar dit niet te doen, daar zij van schaamte zou gestorven zijn.
Die fijngevoeligheid, die eerbaarheid troffen mevrouw Van Acken en zij verklaarde aan Grietje, dat zij haar van harte als hare dochter aan de borst zou drukken.
Bij die woorden barstte Grietje, van aandoening en geluk, in tranen los, en zij wist niet hoe hare genegenheid voor hare tweede moeder uit te drukken.
De zaken stonden dan goed voor allen, maar eene moeielijkheid rees op: hoe het gedacht van Paul kennen en hoe hem Grietje's liefde bekend maken?
Het toeval wilde dat de jonge man juist op dit oogenbiik in de kamer trad, waar de drij vrouwen zaten. Iets buitengewoons aan hunne houding ziende, in hunnetrekkenlezende, vroeg hij er naar de rede van.
Na eenige aarzelingen, zeide Helena hem de zaak ronduit, terwijl Grietje schielijk de kamer verliet.
Paul aanhoorde blijkbaar aangedaan deze verklaring en
| |
| |
hoegenaamd met geen tegenzin; in plaats van hem te verrassen, maakte zij hem gelukkig. Sinds eenigen tijd had hij Grietje goed opgemerkt, hare schoonheid en haar karakter bewonderd.
Van dien dag af waren zij verloofd en weinige maanden nadien, had er een tweede familiefeest plaats. Thans werd niemands terugkeer, maar het huwelijk van Paul met Grietje gevierd.
De jonge bruid werd dus werkelijk kind van den huize en kreeg door haar huwelijk eene tweede moeder.
Zij had eene moeder, zij was de vrouw van Paul, de toekomst beloofde veel goeds, door den welstand van het tegenwoordige, en daardoor was Grietje's geluk volledig.
Omtrent een jaar later huwde Victor met de dochter van een Parijschen handelaar.
Ondanks de stoffelijke verbetering der familie, verloochende geen enkel der leden zijne demokratische beginselen; zelfs Rudolf, die vroeger een warme vaderlander was, verliet meer en meer dit eenzijdig, bekrompen gevoel, te midden der groote wereldstad en der edelmoedige en wereldsche gedachten, welke er werden verkondigd en daar als in de lucht zweefden.
De denkbeelden van allen verbreedden door het schouwspel, dat zij onder de oogen hadden en door den indruk der stad, die alsdan, ondanks hevige verdrukking, een nijdigen strijd voor de vrijheid leverde en zwanger ging van groote gebeurtenissen.
Vijftien jaar bleef de familie Van Acken te Parijs; in dit oogenblik was er krisis in de nijverheid, eene voorbode der latere omwenteling. Gansch de familie, Victor en zijne echtgenoote uitgezonderd, kwam naar Belgie terug, zich in Brussel vestigen.
Eens terug in zijn geboorteland, hielp Paul met nog meer iever aan de demokratische beweging mede, en nam er weldra een werkzaam deel aan.
| |
| |
Niets bijzonders viel er in het leven der familie sinds dien tijd meer voor.
Verlaten wij haar thans voorgoed, om een overzicht te nemen over den toestand onzes lands, van 1830 tot op onze dagen.
|
|