De omwenteling van 1830
(1882)–Edward Anseele– AuteursrechtvrijTwee en twintigste hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit smachten van den zucht naar vrijheid, dit dooden van het gevoel van eigenwaarde bij onze jonge mannen, dat de hoeksteen der tucht is, was het niet hun en hunne geslachten tot de afhankelijkheid voorbereiden, doemen en hun in staat stellen ze te verdragen? Voorzeker. En let wel dat die tucht ingevoerd moest worden, om de nieuw geschapene instellingen en regeeringsvormen voor opstand te behoeden. Dit smooren der vrijheid bij hen die er nog bezaten, was eene noodzakelijhheid, een onvermijdelijk gevolg der omstandigheden, de voornaamste levensvoorwaarde van het koningdom, van het kapitalisme en het onrechtvaardig politiek stelsel, na de omwenteling in ons land ontstaan. Koningen en rijken kunnen niet leven zonder slaven en hongerigen, dat men dit zich steeds herinnere. Waar één man buitengewone voorrechten geniet, waar ééne klasse het grootste der opbrengsten van den arbeid eener bevolking opslurpt, daar moeten allen, die geen koning zijn en niet tot die klasse behooren, iets, een groot deel van hunne vrijheid en hunnen eigendom laten, om aan den koning en de rijken hun overvloed in vrijheden, rechten en gelden mogelijk te maken. In dit land moeten die beroofden van recht en eigendom allen slaaf van hart en wil zijn, of slaven worden uitgekozen, afgericht en betaald, om het onrechtvaardige te behouden, door het geweld der bajonnetten. De legers zijn die afgerichte en betaalde slavenbenden. De taak van hem die de menschheid vrij wil zien, moet dus niet hoofdzakelijk zijn: schrijven en strijden tegen de legers, neen, maar tegen de instellingen, die de legers en nog andere verderfelijke middelen, tot haar bestaan en leven noodig hebben. Het ware zotheid naar de middelen te zoeken, om de ongezonde dampen, van moerassen voortkomende, te doen verdwijnen, en niet aan de verdwijning der moerassen zelven te denken. Demp den moeras of roei hem uiten de dampen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ziekten, die hij na zich sleept, zijn op eens den levensdraad afgesneden. Zoo is het ook met koningen en maatschappelijke instellingen, waarin één mensch leeft te midden van goud en purper, en duizenden sterven van ellende; die zullen altijd allerhande rampen na zich slepen, ongelukkigen en slaven maken. Werpt de tronen omver, roeit de huidige maatschappelijke instellingen, roeit de moerassen der samenleving uit, en legers, slavenmassas, ellende en rampen zijn verdwenen als de dampen der kreken. Koningdom en eigendom in handen van enkelen zijn een logiek begin van afhankelijkheid en ellende voor de massa, de dood dier twee geesels is een logiek begin van vrijheid en welstand voor de volkeren, dus voorde menschheid. Handelt dus. De tucht eens in het leger ingevoerd, zoo kon koning Leopold gerust slapen; hij bezat eene macht om opstand te dempen, thans was het aan de priesters, aan de regeering en aan de rijken de plicht om opstand te verhinderen. De eersten kweten zich wonderwel van hunne taak, waarin zij hadden gebleken meesters te zijn. De macht der priesters, hun invloed en rijkdom, de moeielijkheid aan de vooruitstrevende en aan de werkliedenpartij, om in de Vlaamse bolwerken van het fanatisme door te dringen, om een dweepzuchtigen geloovige tot meer vrijheidszucht, tot meer onafhankelijkheidsgeest over te halen, bewijzen ten volle, dat de geestelijken nog altijd meesters zijn in de taak van het verbeesten der volkeren. Onze regeerders moeten voor de zwarte mannen niet ten onderen doen. Niets werd aangenomen noch voorgedragen, dat den arme eenige verzachting kon schenken, dat hem prikkelen kon tot hooger streven, tot vrije man te worden; geen tijd, geene gelegenheid werd hem gegund om zich te ontwikkelen, om te leeren, om zich te onttrekken aan den doodenden invloed van den altijd durenden arbeid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geen kiesrecht voor den arme, om hem de behoefte niet te doen gevoelen zich met politiek bezig te houden, zich op dit terrein te ontwikkelen, niet te klimmen in de maatschappij, om zijne eischen niette moeten aanhooren, noch onderzoeken, zijn lijden niet te moeten lenigen. Geene wet op kinderarbeid, om hem van jongs af te doemen tot een werktuig, om alles te verstikken wat by hem, van in de wieg, als kiem aanwezig is, en dan te spotten met zijne grofheid on onkunde, waarvan hij niet de eerste oorzaak was! Geene scholen gedurende meer dan dertig jaren, terwijl millioenen aan legers, priesters en universiteiten werden gegeven, om het verschil tusschen armen en rijken hemelsbreed te maken. Neen, niets dat het Belgische volk - het werkende volk - tot eene vrije natie kon verheffen, werd door de regeerders gedaan. Geene wetsbepaling willende invoeren die de verhouding tusschen werkman en baas regelt, zich onzijdig willende houden in de maatschappelijke betrekkingen der menschen onderling, lieten zij toch niet na, door de wet op de samenspanning, door art. 1781 van het burgerlijke wetboek, de arbeiders totaal aan de kapitalisten te onderwerpen en alle de machten: wetten, beambten, leger, policie, enz., waarover de Staat beschikt, ten voordeele der bezitters te stellen. De rijken, die ook hebben aan de verslaving des volks medegeholpen. Maar de omstandigheden, de tijd, met al zijne uitvindingen en zijn vooruitgang op mekaniesch en wetenschappelijk gebied, is hun ter hulp gekomen. Het was kort na de beslissende vestiging van ons koninkrijk, dat het mekanisme meer en meer in de nijverheid drong én langzamerhand de werklieden verdrong, om ze door raderwielen of door hunne vrouwen en kinderen te doen vervangen. Die ontwikkeling van het mekanisme en der nijverheid, die er het gevolg van was, de samentrekking der kapitalen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke zich nood wendiger wijze moest voordoen, om de millioenen bijeen te zamelen, tot den aankoop van het arbeidsmaterieel benoodigd, den dood van den vrijen te huis werkenden arbeider, van den kleinen handelaar, de ontzagelijke en toomlooze voortbrengst, die dit voor gevolg had, brachten in de toestanden der menschen eene veel grootere omwenteling te weeg, dan de zege des barrikadenstrijds te Brussel. De omwenteling, door stoomtuigen en stoombooten in de middelen van vervoer ontstaan, ruïneerde op eens duizenden familiën, vernietigde hunne onafhankelijkheid en wierp hun, met alle de handwevers, met alle de werklieden, die zich, door de machienen zagen overvleugeld, machteloos in de armen van hen, welke geld, veel geld en het arbeidsmaterieel, noodig tot de voortbrengst, tot het leven der maatschappij, bezaten. Die eenige mannen, die enkele bezittende stand slurpten de schatten op, door het geruïneerde deel onzer bevolking verloren; zij en zij alleen oogstten de voordeelen in, die stoombooten, stoomtreinen, mekanieken, machienes, groote voortbrengst en de ontwikkeling van handel en nijverheid opleverden. Door Watt's en Stephenson's genie, door dat van andere groote mannen, werd in eens den doodslag toegebracht aan het middeleeuwsch karakter, dat nog in onze voortbrengst leefde; door hunne werken namen nijverheid en handel de vlucht welke iedereen met verstomming slaat, door hunne geniale scheppingen werd de voortbrengst honderdmaal verdubbeld, maar helaas, de maatschappij heeft er niets mede gewonnen; ruïnen zijn op ruïnen gevolgd, levens op levens vernietigd geworden en alle de schitterende uitvindingen hebben niets anders te weeg gebracht, zoowel in andere landen als in Belgie, dan de verrijking der rijken en de steeds grootere verarming en afhankelijkheid der armen. De koning, de regeerders en de priesters hebben ons land | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemaakt, tot een luilekkerland voor hun en voor de rijken en tot eene hel voor het volk. Zonder schokken, zonder tegenstand is dit alles echter niet geschiedt. In 1834 had te Gent een oproer plaats, een hongeroproer als dien te Lyon in 1831. De stad der groote nijverheid, het Belgische Manchester, waar het bestaan van duizende familiën afhangt van eenige menschen, waar de grootste winsten des arbeids van bijna eene gansche bevolking in de kas van enkele mannen vloeien; de stad, waar de standen zoo scherp zijn afgeteekend als zwart en wit, moest in haar schoot het meeste, het ergst de botsingen tusschen de klassen zien gebeuren, omdat in haar midden de ekonomieke omwenteling het hevigste, hare gevolgen en rampen de talrijkste waren. Het was geene Hollandsch gezindheid die het oproer aanzette, neen, het waren de broodkwestie en de levenslust die het vuur schonken. Dit was geen beslissende veldslag, ô neen, dat kon niet zijn. Waar zouden de werklieden de inrichting, 't bewustzijn van het gevaar gekregen hebben, om allen te samen en met één doel den kamp aan te gaan? Er moesten nog jaren, vele jaren verloopen, de toekomst moest zich voor allen even somber, even hopeloos vertoonen; allen of de grootste meerderheid moest gevoelen en beginnen begrijpen, dat zij, zonder uitzicht op redding hoegenaamd, geketend waren aan de galei der loonslavernij, om in de massa datgene te doen ontstaan, wat eene omwenteling doet uitbreken en over winnen. Van politieke schokken bleef ons land ook niet vrij. De gebeurtenissen van 1839 en 1848 waren zeer ernstig en bedreigden eenigen tijd ons land met groote oproeren, het koningdom met den val. In 1839 kwam in de Kamer van Volksvertegenwoordigers de zaak des afstands van een deel van Limburg aan Holland ter bespreking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die bespreking was in den schoot der Kamer zoo hevig, zoo hartstochtelijk, dat een verdediger van den afstand, een afgevaardigde van Kortrijk, te midden zijner rede op zijne plaats dood viel. De tegenstand was niet min hardnekkig. Er was in ons wetgevend lichaam een deel, een klein deel vertegenwoordigers overgebleven, die niet bogen voor den koning of zijne ministers en niet altijd uit partijbelang tot de oppositie behoorden. Het waren eenige afgevaardigden die, vol van de vaderlandsche roeping en werking der omwenteling van 1830, haar werk zooveel mogelijk willende volledig houden, en de intrigues kennende welke alsdan gepleegd waren, zich uit al hunne krachten tegen de verminking van Belgiës grondgebied verzetteden. In de Wetgevende Kamer zelf steunden zij nietrechtstreeks op eene macht, om hunne denkwijze te doen zegevieren, maar het bericht van den afstand van grondgebied had in gansch het land zulke hevige opschudding verwekt, dat vele vertegenwoordigers, wiens oordeel nog niet duidelijk vastgesteld was, wankelden en aan den geest des volks, dat zich tegen den afstand verklaarde, wilden toegeven. Het ware nutteloos werk hier uit te wijden over de kuiperijen, welke dan door gansch de hofpartij in het werk gesteld werden, ten einde den afstand door de Kamer te doen aannemen. Wij zeggen: de hofpartij, en met recht, want de politieke partijen, die zich reeds van in het Congres van 1830 hadden afgeteekend, waren op dit terrein niet zoo stelselmatig afgeteekend als gewoonlijk. Het was de hofpartij hoofdzakelijk die hier een genadeslag had te vreezen en een zege moest bekomen, want het was de persoon des konings en wellicht het koninkdom met hem, die hier op het spel stonden; het waren zij die moesten zegevieren en zegevierden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na eenen redetwist, die verscheidene dagen duurde en waarvan de uitslagen een langen tijd tegen den afstand en de hofpartij waren, werd nogthans, met eene aanmerkelijke meerderheid voor zulk eene schandelijke daad - uit vaderlandslievend oogpunt, waarop 's landsvertegenwoordigers zich hadden te plaatsen, gezien - den afstand van een groot deel van Limburg aan Holland in onze Kamer gestemd. Hadden de volksbeweging, de onrust en woelingen in het land, gedurende eenigen tijd een merkbaren invloed op zeer vele vertegenwoordigers uitgeoefend, een diner bij zijne majesteit, eenige woorden van den koning, wellicht eenige beloften ook, wie weet, bleken nogthans van meer gewicht en invloed te zijn. Vele, zeer vele Belgen, die de discussiën der Kamerleden hadden gevolgd, stonden verstomd over den uitslag der stemming. Uit vaderlandslievend of uit oogpunt van eerlijk beginsel gezien, was zij laag, die stemming. Ah, toen in onze Kamer de heer Frère het volk beschimpte en beleedigde, als zoude het zijne stem verkoopen voor een druppel genever, dan zullen wellicht vele afgevaardigden hebben gebloosd, bij de herinnering aan datgene, voor hetwelk zij hunne stem eens verkochten. Het is in de zittingen voor die belangrijke zaak gehouden, dat de heer Gendebien zich zóó heeft onderscheiden tegen de hofpartij en den afstand van grondgebied, dat hij, in die dagen, als de verpersoonlijking der gekrenkte vaderlandsliefde werd. Het was bij de stemming, die eindelijk na de woelige beraadslagingen beslissen moest, dat hij de krachtige woorden uitsprak, welke alle oude Belgen kennen en een verpletterenden indruk te weeg brachten: ‘In naam der 380,000 Limburgenaars, die aan den dwingeland worden overgeleverd, zeg ik 380,000 maal neen’! Dit was zijne stemming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan dien man heeft de Brusselsche bourgeoisie een standbeeld opgericht. Koning Leopold I heeft er in ons land verscheidenen. Hieraan verstaan wij ons niet. Gendebien en Leopold vertegenwoordigden beginselen, die bloedsvijanden waren; de eerste was een vurig demokraat, de tweede een arglistig monark. Van in 1831 stonden zij tegenover elkander als water en vuur, en sinds dien hebben zij wellicht elkander moeten haten of Gendebien heeft Leopold moeten verachten, omdat de wereldsche strijd der demokratie tegen het koningschap steeds nijdiger en wraakgieriger geworden was. Gendebien huldigen is het koningdom verwerpen, haten, vloeken en het is daarom dat wij niet begrijpen hoe in dezelfde stad, door den zelfden gemeenteraad wellicht, door den zelfden burgerstand althans, een standbeeld ter eere van Gendebien en een ter eere van Leopold kon worden opgericht. Het eene slaat het andere dood. Brussel, door die twee standbeelden, levert ons het bewijs eener tegenstrijdigheid, onmogelijk om uit te leggen. Men heeft Gendebien niet begrepen, want ware dit het geval geweest, men zou ter zijner gedachtenis geen beeld hebben opgericht, of te wel het duidelijk spoor eener eerlijke, offerwillige, burger-demokratische partij hebben gevonden, die dit werk had opgevat en uitgevoerd. En dit. Gedurende gansch de beraadslaging over de zaak van den afstand van grondgebied, was te Brussel de onrust het ergst. Dit is begrijpelijk en ligt in de natuur der dingen. In de gebuurte waar eene misdaad geschiedt, zijn de gemoederen altijd heviger geschokt, dan in eenen anderen wijk der stad. Een groep werklieden had zich gevormd, die in volkswijken meetings hield, over de brandende kwestie van den dag. De ziel van dien groep was J. Kats, ook een werkman. Die meetings en den bijval welke zij inoogstten baardden onrust aan de regeering, en wat door de heeren des bewinds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in 1831 gedaan was tegenover De Potter, werd tegenover Kats en zijne medestrijders in 1839 gesmeed. Kats en zijne vrienden hielden zich niet uitsluitelijk met de Limburgsche zaak bezig, heen; zij bespraken ook de werkers-kwestie. Alhoewel soms wat naïf, verdedigden zij heel dikwijls de belangen der werklieden met veel gevoel en eene verbazende juistheid van beweegredenen. Het afgericht, wetenschappelijk doel dat het socialisme heden bezit, kenden zij niet; het waren het bewustzijn der onderdrukking, een instinktmatig gevoel van liefde voor de lijdenden, zelfs voor de gansche menschheid, die hun tot dien strijd aandreven en hun erin bezielden. Zij hadden geen afgemaakt plan van maatschappelijke hervorming zooals wij, en dit was onmogelijk, omdat het mekanisme, handel en nijverheid, slechts nog aan den drempel hunner ontwikkeling en grootheid waren en men noch hunne gevolgen, noch hunne uitspattingen kon kennen. Broederliefde die, wat men er ook van zegge, de grondsteen van Cabet's gemeenschap was, was ook de grond van hun denken, streven en der door hun voorgestelde hervormingen, zooals het ten duidelijkste blijkt uit de artikelen, redevoeringen en tooneelstukken van Kats. Ondanks den weinig wetenschappelijken kant hunner geschriften leverden ze bewijs van diepte van doorzicht, want nergens dan in een almanak in 1840, door Kats en zijne vrienden uitgegeven, hebben wij zoo duidelijk en helder zien aantoonen, dat de arme werkman en boerenknecht, alle de lasten des lands betalen; in dit zelfde boekje vinden wij heel bijtende en juiste opmerkingen tegenover den koning, de burgerlijke lijst, het koningschap, de geestelijken en de rijken. Kats en zijne vrienden zijn de voorloopers van de huidige socialistische beweging der Belgische proletariërs; zij zijn de zedelijke grondleggers onzer partij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij werden door het gouvernement hardnekkig en op brutale wijze vervolgd. Na den laster en de logen te hebben beproefd, na hun al hunne lokalen en meetingzalen te hebben ontnomen, en toch niet kunnende gelukken hun het zwijgen op te leggen of vrees aan te jagen, vonden onze vrijheidsminnende regeerders niets schooners te doen, dan het vereenigingsrecht op de schandelijks te wijze te schenden en de meetingen der werklieden door gewapende politiemannen en gendarmen te doen aanvallen, de toehoorders in groot getal kwetsende en de sprekers half dood slaande. En daar het scheen dat dit nog niet helpen zou, nam de hofpartij, dus de koning met haar, haren toevlucht tot het gerecht. Waar de koning slecht is zijn de rechters nog slechter. De zaak was gauw geschikt. De slachtoffers werden veroordeeld: Kats en twee zijner vrienden werden tot verscheidene maanden gevang verwezen. Bij eene politieke schanddaad vindt men steeds vier klassen van menschen, die er aan medehelpen. De koning of regeerder van wie de misdaad uitgaat; een policieman die geweld pleegt, soms moordt; een rechter die het gerecht verkracht, - alsde koning, regeerder en policieman het recht, - en de misdaad volledig maakt en voor slot een priester die de slachtoffers banvloekt. Hier was dit weder het geval. Van de koningsgezinden was het plan der misdaad uitgegaan, de policieknechten begingen het gruwel, de rechters spraken, hun vrij, veroordeelden hunne slachtoffers en de priesters scholden op deze laatsten van op den predikstoel. Voornamentlijk een dorpspastoor onderscheidde zich in die vuile zaak, waardoor hij zich van wege Kats een antwoord op den hals haalde, dat zoo verpletterend als geestrijk was. Niet alleenlijk voor hunne werking tegen den afstand van grondgebied, voor hunnen strijd tegen de rijken en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
priesters, maar ook voor hunne sterk afgeteekende republikeinsche denkbeelden, werden Kats en zijne vrienden door de hofpartij vervolgd. Was de republiek niet de regeeringsvorm onzes lands geworden, toch waren al hare verdedigers niet verdwenen, noch ontmoedigd. Verscheidenen hunner, onder anderen Bartels, waarvan wij in onze geschiedenis reeds spraken, hoopten eene tweede omwenteling te kunnen doen uitbreken en de republiek als regeeringsvorm te zien uitroepen. Zij werkten nog al ieverig, doch naar ons inziens niet genoeg op onze massa. Wij rekenen het hun niet als misslag aap, ô neen; wij gelooven zelfs dat de republiek onder de burgers weinig aanhangers telde en onder het volk, in evenredigheid van het getal, nog minder. Dit is zelfs waar, want toen de heer Jottrand, weinige jaren na de omwenteling, zich in zijn blad republiekein verklaarde, verloor hij op eens het overgrootste deel zijner abonnenten. Dit zegt alles. Men ziet dus klaar, waarom Bartels en zijne medewerkers - onder hun bevond zich Spilthoorn, de republiekein van 1848 - die dezen geestestoestand goed moesten kennen, meer rekenden op de buitenlandsche gebeurtenissen, dan op eene rechtstreeksche propagande onder ons volk om tot hun doel te komen. Niettemin waren de betrekkingen tusschen Bartels en Kats voldoende, om den haat der koningsgezinden tegen dezen laatste te vermeerderen en hunne vrees daarbij, want het is een stellig feit, dat ondanks gansch hare policie, de regeeringen nooit een juist denkbeeld van de sterkte der revolutionnaire partijen bezitten en ze steeds machtiger meenen dan zij in werkelijkheid zijn. Dit zal wellicht komen, omdat die regeeringen ten volle bewust zijn van het slechte dat zij tegenover het volk verrichten, en vreezen dien zwijgenden, schijnbaar onverschilligen troep, onder den invloed der revolutionnairen in massa tegen haar te zien opstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al die vervolgingen vuurden tot weêrwraak aan, zooals het altijd geschiedt. De getergde werklieden, opgejaagd als wilde dieren, onmeêdoogend op straat geworpen, geslagen, gekwetst, verpletterd door een troep afgerichte en betaalde moordenaars, kozen den ergsten dezer laatsten als het slachtoffer hunner wraak. Een politiekommissaris - niet hij welke de werklieden bedoelde - werd op zekeren avond, te midden van een gevecht tusschen politiemannen en werklieden, in eene der groote straten van Brussel, gedolkt. Die daad was wreed, maar gewettigd door de afschuwelijke wanbedrijven der regeerders tegenover het volk. Wie tegen tijgers vecht wapent zich nooit met een palmtak. Wie den strijd tegen onze regeerders van die jaren tot het uiterste wilde doordrijven, moest eindigen met te moorden, waarmede de hofpartij begonnen was. Dit was een logiek gevolg van zulk een begin. Enkelijk was het slachtoffer slecht gekozen; die bedoelde politiekommissaris kon misschien de wreedste zijn onder zijne gelijken, maar hij was een knecht, een werktuig en niet de ziel der slachtingen en wanbedrijven; hij was slechts een der talrijke pooten van het gouvernementeel monster; de koning of een zijner ministers was het hoofd. De beweging van 1839-1840 ging voorbij zonder merkelijk spoor achtergelaten te hebben. De afstand vaneen deel van Limburg was op zich zelve, - uit vaderlandslievend oogpunt gezien - een zoo erg feit als de zoo gezegde verdrukkingen van het Hollandsch gouvernement tegenover het Belgische wik. Dat er ter dier gelegenheid, in 1839, geen opstand in ons land uitbrak tegen hen die den afstand wilden, toont duidelijk wie de omwenteling in 1830 doen ontstaan, wie er voordeel uitgehaald had en wie dan geene nieuwe verandering aan de ingevoerde instellingen wilde. Burgers en priesters waren voldaan en het kon hun, in den grond der zaak, al weinig schelen wat er met een deel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Limburg werd gedaan, als zij maar meester over Belgie bleven. In het jaar 1840 hadden wij dus reeds de kiemen der partijen of de partijen zelven die nu bestaan. De groep van Kats was een der kiemen onzer partij; in Vlaanderen begon reeds de vlaamschgezinde beweging, welke meer en meer veld won, naarmate de Vlamingen beter zagen, dat de omwenteling van 1830 ten koste van hunne taal en rechten was geschied en volvoerd. Het Waalsch en Fransch element namen meer en meer de Staatsbedieningen en zelfs den volksgeest in en hiertegen begon een strijd gevoerd te worden, die gedurende eenige jaren hardnekkig was. In 1846 maakte de liberale partij haar programma op, dat aan velen zulke schoone verwachtingen schonk, en de liberalen niet alleenlijk als de bestrijders van de heerschzucht der katholieken, maar als de redders des lijdenden volks deed aanzien. Bittere teleurstelling! Sinds dit tijdstip is die partij reeds 20 jaren aan het bewind geweest en wat zij uitrichtte, de cynieke figuren die zij opleverde, toonden duidelijk wat volkshaat en volksverachting in den schoot dier partij schuilt. Het liberalisme is de partij der beginselloosheid. Op godsdienstig terrein gaat het niet verder dan den spot met de kloosterlingen en het bestrijden van de overmacht der geestelijkheid; maar den godsdienst aanranden, in den grond bevechten, dat durft het niet, dat wil het niet, omdat het den godsdienst en de priesters wil gebruiken tot het beteugelen der volkeren, tot het versterken zijner heerschappij. Maar indien de Roomsch katholieke Kerk met het liberalisme een verbond wilde aangaan, om gezamentlijk en overeenstemmend, tot onderdrukking en verarming des volks te werken, nooit zou het liberalisme het katholicisme aanvallen, wanneer deze laatste partij maar de ondergeschikte rol in het verbond wilde vervullen. De strijd tusschen het liberalisme | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en katholicisme is niet als dien tusschen godloochening en godsdienst, tusschen persoonlijk en algemeen bezit, in welke laatste strijden een der twee kampende beginselen moet bezwijken; neen, maar de worsteling tusschen liberalisme en katholicisme, is om te weten, niet wie zal verdwijnen, maar wie de overmacht in den Staat bezitten en de grootste voordeelen uit den aanval op 's volks beurs trekken zal. Zoo beginselloos het liberalisme op godsdienstig terrein is, zoo ordeloos toont het zich op ekonomiesch gebied. Hierin ziet het noch naar wetten, noch naar regelen, naar niets hoegenaamd. Het laat maar voortbrengen, verbruiken, schachelen, stelen, rooven, vernietigen; het bekommert zich om niets, tot dat eindelijk eene wreede krisis, - onvermijdelijk gevolg der ekonomieke- en nijverheidsuitspattingen, - uitbreekt en dan neemt het eenige kleine, nietige maatregelen, waarmede het meent het gevaar te hebben afgeweken en het soms, maar voor eenigen tijd slechts, afwijkt. Maar dien eenigen tijd, dien schijn van redding is voldoende, het is daar maar om te doen. Het liberalisme, aanzien als beheerscher der negentiende eeuw, is gelijk aan eene geblankette, gepoederde en sierlijk gekleede gevallene vrouw. De type van den liberaal-wetgever is gelijk aan den type van den gewonen liberaal uit de wereld. Deze laatste kent niets in den grond, en meent dat alle de studiën zotte streken zijn; hij heeft eenige liefde voor het beginsel der vrijheid, zoo ver het noch zijn zak, noch zijne partij bedreigt; godsdienst aanziet hij als noodig, de priester ook, maar dien moet buiten de politiek blijven; zijn hoogste doel is: goed leven maken; hij meent zich van tijd tot tijd te mogen, zelfs te moeten rond drinken, om te toonen dat het leven vrolijk mag en moet zijn; schijnheiligheid is hem een doorn in den voet en om te toonen dat hij die kwaal niet heeft, zal hij laten zien er vele anderen te bezitten: die van grof, plat te durven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, te vloeken, ruw te zingen, hard te schreeuwen en overdreven uitbundig te wezen! Zelfzucht is zijn grootste karaktertrek, oppervlakkige kennis zijne eenigste geesteshoedanigheid. In 1847 brak in Vlaanderen de verschrikkelijke hongersnood uit, die wij in een ander werk, Voor 't Volk geofferd, beschreven hebben. En terwijl duizende werklieden en boeren van gebrek omkwamen, verzwaarde onze Wetgevende Kamer de straffen van hen die zonder boek werkten en voerde nog andere volkshatende maatregelen in. Het is afgrijselijk wat er in ons land reeds is gebeurd. Gedurende de halve eeuw dat de burgers hier meester zijn, hebben zij reeds meer schelmstukken en laagheden tegenover het volk gepleegd, dan Frankrijk en Engeland sinds de Fransche omwenteling. Geen enkel straal van volksliefde is uit dien krater gekomen, niets dan eene stikkende, verzengende lava van volkshaat en verdrukkingsgeest is er uitgestroomd en naarde arme hutten der boerenknechten en de vuile huizen, kelders en zolders der werklieden gevloeid. Alvorens tot de bespreking der omwenteling van 1848 over te gaan, willen wij hier iets verhalen dat in het begin van dit jaar voorviel. Er bestond te Brussel eene vereeniging, de demokratische Bond genaamd, die hoofdzakelijk uit republikeinsche burgers was samengesteld. Die bond, ging wat verder dan het liberaal programma van 1846, zijne republikeinsche strekking nog daargelaten. In die vereeniging vinden wij de personen als lid, die in de gebeurtenissen van 1848 in ons land, de hoofdrol spelen. Daarom is zij voor deze geschiedenis van belang. De bond, na een verzoekschrift tot vermindering van het budget van oorlog aan de Kamer gezonden te hebben, besprak zaak van den vrijen handel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En wie trad daar als spreker op? Karl Marx, de beroemde socialist, het grootste figuur dat de klassenstrijd ooit heeft opgeleverd. ‘In zijne redevoering onderzoekt Marx, de kwestie van den vrijen handel voor wat de nietsbezitters betreft, hij tracht aan te toonen dat de handelsvrijheid slechts de bevoordeeling van het kapitaal, tot groot nadeel der werklieden voor gevolg zal hebben. Hij verwerpt haar nogthans niet, als in tegenstrijd met de beginselen der staathuishoudkunde zijnde. Maar hij denkt dat zij de wanverhouding tusschen het kapitaal en den arbeid tot hare uiterste grenzen voeren en aldus eene oplossing van het groot problema der maatschappelijke inrichting uitlokken zal. ’Deze redevoering wordt warm toegejuicht. M. Labiaux stelt voor haar op kosten der vereeniging in het vlaamsch en in het fransch te doen drukken. ’Dit voorstel wordt met meerderheid van stemmen aangenomen.’Ga naar voetnoot(1) Dit uitreksel toont goed den helderen geest, het genie van Marx, die voorspelde wat gebeuren moest, en de waarheid der woorden van de socialisten: dat de maatschappij aan bare eigene vernietiging werkt. Het jaar 1848 was gewichtig voor België, omdat het gewichtig was voor Frankrijk en wij, in ons land, steeds den schok hebben gevoeld of ondergaan der groote gebeurtenissen in dit naburig land voorgevallen. In Februari van 1848 was daar een opstand uitgeborsten, de koning verjaagd, de republiek uitgeroepen. Die daad, dit roemvol gelukken brachten bij ons hevige ontroering te weeg, deed menig republiekeinsch-en werkmanshart van hoop kloppen en den koning en zijn aanhang sidderen, verbleeken. De Juli-omwenteling van 1830 in Frankrijk was noodlottig geweest voor de dynastie der Oranjes, met recht mocht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leopold, door de gelukte Februari-omwenteling te Parijs, voor zijne kroon vreezen. Maar niet enkel omdat Belgie onder den onrechtstreekschen invloed der Fransche politiek stond, maar door den aard zelf der Parijsche omwenteling, hadden Leopold en zelfs onze groote burgerij met hem te vreezen. De Februari-omwenteling van 1848 was geene als de Juli-opstand van 1830, ô neen, het was geene verandering van meester, geene verwisseling van dynastie, die dan werd geëischt en de drijfveer der omwenteling was. Het was eene gansche omwenteling, niet meer in de paleizen vanéén koning, maar in de paleizen aller koningen, aller bezitters, in alle tempels, die men wilde; het was eene omkeering in de inrichting der maatschappij, eene totale uitroeiing van het bestaande ekonomiek lichaam en zijne vervanging door een maatschappelijken regeeringsvorm, waarin de arbeid de ziel, de geest, de meester, waarin de verzekering van het stoffelijk bestaan aller menschen het doel zou zijn geweest, en waarin allen zouden hebben gewerkt volgens vermogen en genoten volgens behoeften. De Februari-omwenteling was eene maatschappelijke revolutie, die al de loonslaven, al de lijdenden der wereld naar de barrikaden riep, die meer zou gedaan hebben dan de Fransche omwenteling van 1789, welke - volgens de uitdrukking van Multatuli, - slechts het woord ‘mijnheer’ in ‘citoyen’ veranderde, en die, beginnende met de omverwerping des Franschen troons, eindigen moest met de vernietiging van alle tronen, van alle godsdiensten en met de opheving van allen eigendom. Het was eene maatschappelijke omwenteling en het bewijs ligt hierin, dat de opstand van Parijs niet alleenlijk de groote steden van Frankrijk medeslcepte, maar in vele groote steden van Belgie, Engeland, Duitschland, Oostenrijk en van andere gewesten, opstand deed uitbreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bericht der omwenteling van 1848 te Parijs, werd het eerst in ons land gebracht door den graaf de Hompesch, die in allerijl naar Brussel kwam en aan koning Leopold de tijding van den val van Louis-Philippe, zijn schoonvader, mededeelde. Denzelfden dag nog werd er een ministerraad gehouden, waarin de koning verklaarde dat de gebeurtenissen in Frankrijk in staat waren de zaken in Belgie te veranderen; dat hij, gekomen om ons te vestigen volgens den nationalen wensch, gereed was te doen wat de wil des lands zou vragen, op het oog eener verandering van gouvernement. De heer Lebeau, gewezezen lid des Voorloopig Gouvernements, zeide zelfs aan den heer Braas, advokaat van Namen en gekend republiekein, dat hij geoorlofd was die mededeeling aan al zijne vrienden te doen en voornamentlijk aan diegenen, welke betrekkingen met de drukpers haddenGa naar voetnoot(1). Die handelwijze des konings komt verdacht voor en was het waarlijk, wanneer men weet dat de koning, alvorens te billen aftreden, door den graaf de Hompesch aan den heer Jottrand had doen vragen, wat wel het jaarlijksch pensioen des konings zou kunnen zijn, in geval de republiek werd uitgeroepen. Men ziet, Leopold was de type der grondwettelijke koningen; hij streed niet tot het laatste als de Fransche, Engelsche en Russische monarken, welke op het schavot of door een bom sterven; neen, hij volgt den wil des lands, als dit land slechts zijne kas blijft vullen. Leopold scheen er niets tegen te hebben dat het land eens republiek werd, als die republiek hem maar als koning onderhield. Leopold was de type der grondwettelijke koningen, wij herhalen het, want hij aanzag zich niet als den meester des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lands, maar als den vetbetaaldsten Staatsdienaar en dit blijkt uit zijne vraag, wat wel zijn pensioen zou kunnen zijn, voor de jaren dienst welke hij als koning telde en volgens de bezoldiging die hij voor dit ambt had genoten. Laag, niet waar, maar fijn, uit geldzuchtig oogpunt. De heer Jottrand antwoordde dat het jaarlijksch pensioen des konings tot 800,000 franks zou mogen beloopen, bij eene verandering van gouvernement. Leopold scheen er mede tevreden, want de heer Jottrand hoorde van die vraag niets meer.Ga naar voetnoot(1) Middelerwijl gingen de gebeurtenissen hunnen natuurlijken loop. Die gebeurtenissen kent men. Het volk, meester van Parijs in Februari 1848, werd schandelijk bedrogen en verlaten van de mannen des Voorloopig Gouvernements. De burgers hadden zich van het bewind meester gemaakt, het volk hongerig met honderd duizenden in de straten van Parijs geworpen, naar de barrikaden gedreven, neêrgesabeld, uitgemoord en de opstand van Juni 1848 kwam aan de loonslaven der wereld toonen, dat het oogenblik der redding nog niet was gekomen, en het slechts zou aanbreken, wanneer de burgerstand vernietigd en uit het bezit van Staat en eigendom geworpen was, gelijk hij het in zijne omwenteling van 1789, met de priesters en den adelstand had gedaan. En had de omwenteling van Februari 1848 de republiekeinen en vele werklieden doen hopen, de koningen doen sidderen, de uitmoording der Junidagen te Parijs sloeg in ons land, en wellicht in andere landen ook, de republiekeinen ter neder en schonk koningen, priesters en burgers, gansch de verdrukkerskliek, niet alleenlijk de hoop, maar de zekerheid gedurende lange jaren niets voor hun bestaan te moeten vreezen. De zaak van Risquons-Tout viel voor. Een twee duizendtal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Belgen, te Parijs verblijvende, kwamen naar hun geboorteland, om daar de republiek uit te roepen. Twee maal werd een inval beproefd: de eerste, op 25 maart, langs Valenciennes en Quiévrain; de tweede, op 29 Maart, langs Rijsel en Risquons-Tout. Men weet hoe die schermutselingen afliepen. De invallers derden teruggeslagen en twee en dertig hunner aangehouden. Benevens, deze twee en dertig personen, aangehouden voor rechtstreekschen gewapenden aanval, werden ook Spilthoorn, Mellinet, Tedesco en Balliu gevat, voor deelmening aan den Demokratischen Bond en onrechtstreeksche medewerking aan den opstand. Nog twaalf andere mannen werden voor het gerecht gedaagd, doch dezen verschenen niet; onder hen bevonden zich Fosse en Blervacq, de aanvoerders der twee invallen. Op 30 Oogst 1848 werden Spilthoorn en zijne drij medebeschuldigden en medeleden van den Demokratischen Bond, door het assisenhof van Antwerpen ter dood veroordeeld. De heer L. Jottrand, vriend en geestverwant der veroordeelden, tracht in het werk Charles-Louis Spilthoorn, Gebeurtenissen van 1848 in Belgie, hun onschuld te bewijzen en beweert dat zij in niets aan den strijd van Risquons-Tout hebben medegeholpen. De doodstraf werd niettemin uitgesproken, maar later door den koning in twintig jaren opsluiting veranderd, ten gevolge van een verzoekschrift door een aanzienlijk getal burgers, vrienden van Spilthoorn, aan den monark gezonden. Zonder dit verzoekschrift zou Leopold toch de doodstraf niet hebben doen uitvoeren. Hij was te sluw om tusschen zich en de republiekeinen den onthoofden Spilthoorn, den beminden man, als een om wraak roepend offer te plaatsen. Spilthoorn is vijf jaren in het fort van Huy opgesloten en vijftien jaren verbannen geweest. Na die 20 jaren is bij in Belgie teruggekeerd. Den 13 September 1878 is hij te Brussel, als vrijdenker, gestorven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spilthoorn was een talentvol man, die rechtzinnig de republiek lief had, en er veel heeft voor geleden, maar weinig begreep van de groote maatschappelijke vraagstukken, die sinds een kwart eeuws onze samenleving beroeren. De groote burgerij was in Belgie, na den Juli-opstand in Parijs, tegen alles en allen, die republiekeinsche gedachten koesterden, omdat zij daarin niet alleenlijk de verjaging haars konings, maar het einde harer voorrechten en macht zag. ‘Bah! indien gij u onder de veroordeelden hadt bevonden, gij, Gendebien en al de anderen, gij zoudt er insgelijks tot geweest zijnGa naar voetnoot(1).’ Deze woorden, door een der juryleden tot den heer Jottrand - wiens boezemvriend hij was - gezegd, die hem opmerkingen over het besluit der jurij maakte, toonen duidelijk den geest die onze bourgeoisie bezielde. Jaren verliepen zonder ééne gewichtige politieke gebeurtenis. Midderlerwijl versterkte de liberale partij zich, tot dat zij eindelijk, ten jare 1857, aan het bewind kwam, in vervanging der katholieken, die zich door hunne kloosterwet een genadeslag toegebracht hadden. Voor eenige familiën was die verandering voordeelig, voor de groote, lijdende familie, het volk, wierp zij geene vruchten af. Op 10 December 1865 stierf Leopold I, door weinigen rechtzinnig betreurd, door eenige gevloekt, door de groote meerderheid met onverschilligheid onthaald. Zijn zoon volgde hem op; die is geen zier vrijzinniger en veel min verstandig. In 1866 brak een vreeselijke cholera uit; dit was eene vreeselijke ramp, de dood des konings niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergeten wij niet de schanddaad van 1864 te melden. Onze groote burgers die, door het wegjagen van een koning, van ondergeschikten stand heerschende klasse waren geworden, hielpen dan zelf mede een gelukzoeker van koninklijken bloede, als keizer van Mexiko tegen den wil des Mexikaanschen volks te doen uitroepen. Aanwervingen van troepen werden in Belgie op touw gezet, om Maximiliaan van Oostenrijk, echtgenoot van prinses Charlotte, dochter onzes heids (?) van 1831, op den troon van Mexiko te plaatsen. Waarlijk schoone taak voor de omwentelaars van 1830! Zij hadden den moed niet gehad na hun zege eene republiek te stichten en gingen in den vreemde eene republiek dooden. Doch, het is waar, zij bleven in hunne rol: het waren meest armen die gesneuveld zijn op de barrikaden van 1830, in de veldslagen van 1831, het waren armen die de heeren burgers naar de nieuwe wereld en naar de eeuwigheid zonden, terwijl zij hier spekuleerden, schacherden, zich rijk woekerden en lachtten met de onnoozelheid der dwaze sullen. Maximiliaan van Oostenrijk werd in Mexiko het hoofd afgeslagen; zijn lot was wreed, maar niet te erg, noch onverdiend. Er is slechts verschil in de manier van plunderen, maar niet in de daad zelve, tusschen den roover van op den openbaren weg en dien van op den troon. Wie Maximiliaan deed sterven, zou zelf gestorven zijn, ware het slachtoffer keizer geworden. Dat zegt alles. En onze prinses is van spijt, van teleurstelling en gekwetsten hoogmoed zinneloos geworden. Het is een treurig lot, dat alle hare familieleden erg moet doen lijden, als zij haar lief hebben. Wij willen niet spotten met de smarten van anderen, al zijn het ook koningen en koningskinderen, maar toch vragen wij ons af hoevele Mexikaansche moeders, echtgenooten en beminden, van krankzinnigheid werden verlost, door het sterven van Maximiliaan en het zinneloos worden zijner vrouw? Velen, zeer velen, want de onafhankelijksgeest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des Mexikaanschen volks hadde men in bloed, in stroomen bloeds moeten smooren, om het keizerrijk aldaar te kunnen vestigen. En wat rampen en misdaden zou zulk een hemeltergende strijd niet na zich gesleept hebben? En hoevele moeders, vrouwen en minnaressen zouden niet waanzinnig van smart zijn geworden bij het verliezen hunner geliefde mans, minnaars of kinderen; hoevelen zouden zich niet gezelfmoord hebben, naar alles en allen in den strijd voor de vrijheid te hebben verloren; strijd, uitgelokt, noodzakelijk gemaakt door een heerschzuchtig koppel koningstelgen en toegelaten door een misdadigen bezittenden stand, gulzig op de goederen der uitgemoorde vrijzinnige bevolking. Wij wenschen van niemand den dood, maar in het geval als dat van Maximiliaan en Charlotte, zien wij liever een keizer sterven, eene keizerin zinneloos worden, dan eene arme familie; wij zien liever een misdadiger bezwijken dan een onschuldige. En alle politieke denkbeelden op zijde gelaten, ware het beter dat één keizer stierf, dan duizende mannen, dat ééne vrouw zinneloos werd, dan honderde moeders en minnaressen. Gaan wij aan ons overzicht voort. De dood van Leopold I bracht geene verandering in onzen politieken toestand. Natuurlijk, een koning volgde op een koning en de burgerpartijen bleven meester. Met afwisseling van winst en verlies ging de strijd tusschen deze laatsten voort, tot dat eindelijk het groote tijdstip der vijftigste verjaring onzer onafhankelijkheid uitbrak. Sublieme stond! riepen de burgersbladen als om prijs uit, en allen zongen den lof der vervlogen halve eeuw en der instellingen waaronder zij het geluk hebben te leven en het volk de kans heeft te bezwijken. 't Was een concert dat zooveel deelnemers had als er kruipers en vetbetaalde Staatsbedienden in ons land waren. Sublieme stond! en terwijl men het goud, de millioenen met kwistige hand aan feesten, optochten, verlichtingen, enz., | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- waaraan meestal het volk geen deel kon noch mocht nemen - verspilde, kwijnde de massa, leed het volk en zag de Waalsche koolmijner, de Vlaamsche boer en fabriekwerker, de Belgische ambachtsman de toekomst somber, dreigend, met rampen en ellende beladen, voor zijn oog oprijzen. Thans zijn de oogen reeds opengegaan: het trompetgeschal is geëindigd, de vetpotjes zijn uitgebrand, men ziet klaar door het vloers van klatergoud dat men over den politiek en en ekonomieken toestand onzes lands geworpen had en velen, zeer velen tasten met den vinger den kanker aan, die ons maatschappelijk bestaan verteert. 1830 is voorbij en de jaren van voorspoed en zege, zoo roekeloos en misdadig uitgetrompet, blijven weg, verre weg en er is zelfs niet meer aan te hopen. En zij, die door het feestgewoel en de politieke blague zich hadden laten verblinden, zijn nu ter neêr geslagen en ontgoocheld als die ongelukkige geloovigen welke, bij eene dreigende ramp, een hartstochtelijk gebed tot God sturen om hulp te verkrijgen en niets van den hoogen zien komen. Maar niet voor allen is de toestand zoo hopeloos. O neen, de geestelijkheid, die meesteres in het opeenhoopen van schatten en bezittingen, die woekerplant onzer maatschappij, heeft zich gedurende eene halve eeuw verrijkt, versterkt, vermenigvuldigd, dat haar getal, haren rijkdom en hare macht een gevaar voor den Staat zijn geworden. Onze bourgeoisie heeft te midden onzer velden dit onkruid laten schieten en wassen, in zulke mate, dat het ons land bedekt en dat er geslachten van uitroeiers zullen noodig zijn, om er onze bevolking van te verlossen. De geestelijkheid heeft in Belgie niet min dan 6,103 lokalen, zooals: kerken, kapellen, hospitalen, enz., enz., ter hare beschikking. Haar getal groeit op schrikbarende wijze aan en daarvan zullen de volgende cijfers iedereen overtuigen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Godsdienstige vereenigingen.Mannen-korpsen.
Vrouwen-korpsen.
Haar rijkdom wast als haar getal, en dit blijkt uit de volgende cijfers, aan een vlugschrift: De Klerikale Partij in Belgie, van den heer E. de Laveleye, ontleend, en die de rijkdom der geestelijkheid slechts in de grootste steden aanduiden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze cijfers zijn van 1866. Merken wij aan dat in 1866 het getal kloosters tot 1300 beliep (zie hiervoren), dus tien maal grooter was dan in de hierboven aangehaalde steden. Stippen wij ook aan dat de waarde van de onroerende goederen der kloosters slechts van weinige beteekenis zijn tegenover hare schatten in geld, in aandeelen en in edelgesteenten. Die korte maar welsprekende schets zal ieder lezer een denkbeeld geven van de macht der geestelijkheid in 1866 en in onze dagen, in acht genomen dat zij moet zijn geklommen met het vermeerderen harer rijkdommen. Maar het is niet alleenlijk de geestelijkheid die zoo zeer verrijkt is, maar de bezittende stand onzes lands heeft dit klimmen ook met zijne schatten zien gebeuren. En de statistieken van de goederen der rijken, zouden diezelfde trapsgewijze en jaarlijksche vermeerdering aantoonen als die der zwartrokken. Maar één stand is niet verbeterd: de arme stand. Maakt eens de statistiek op, niet der goederen (dat bezat het nooit) maar der ellende onzes volks en men zal zien dat die is geklommen in gelijke evenredigheid als de vermeerdering van de rijkdommen der bezitters. Die ekonomieke waarheid en wet vertoont zich hier in ons land in hare volle naaktheid en maakt den afgrond tusschen rijken en armen, steeds wijder en dieper en eindelijk ondempbaar. Maar om die wanverhouding te kunnen staande houden, om die rijkdommen met rust te blijven bezitten, moest er een sterk goed afgericht leger worden gevormd. Het werd ingericht en op zulk een voet, dat het met de geestelijkheid den voornaamsten kanker van onzen Staat uitmaakt. Het is verbazend wat het oorlogsbudget reeds aan ons land heeft gekost. Van 1831 tot 1839 is dit budget tot de volgende sommen geklommen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onze onafhankelijkheid (?) heeft ons dus, in ronde cijfers de som van 450 millioen gekost! 450 millioen zijn uit den zak des volks, van zijn brood, kleed en woning genomen, verspild geworden en waarom? Om ons land dan nog als slachtoffer van laffe verraderijen te doen vallen. Een half milliard aan kanonnen, legeroversten en aan wat ellendigen kost voor de arme soldaten verteerd! Schande! Wat zou er niet zijn kunnen gedaan worden met die ontzagelijke som? Wat rampen, wat ellende had men niet kunnen vermijden en stelpen en wat een eerlijk leven zou ons volk daardoor niet kunnen genieten hebben! Er is geen geld te kort, men ziet het wel, maar het wordt slecht besteed! 450 millioen in 9 jaar aan oorlogsbudgetten uitgegeven en middelerwijl kwamen de Gentsche fabriekwerkers in opstand... door den honger, en wanneer zeven jaren later, in 1846 en 1847, de vreeselijkste aller plagen, de hongersnood, uitbrak, onzeggelijke verwoestingen aanrichtte en honderde, duizende werkers- en boerenfamiliën, in hun huis, in hun hutten, op straat, in de velden, te midden van sneeuw, slijk en ijs deed bezwijken, dan stemde de Kamer eenige armzalige duizende franks en moest men liefdadigheidsfeesten inrichten, om Vlaanderen, dit schoone vruchtbare land., van totale vernieling te bevrijden. O, is het te verwonderen dat er haat komt bij ben die slachtoffers zulker wanbedrijven zijn, wanneer zij eens goed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oorzaak hunner ellende kennen, en dat zij in woede ontsteken tegen hen, die koel en onverschillig, het bloed uit 's volks aderen tappen, het in wijn en goud voor zich zelven veranderen en eene gansche bevolking in ellende, in ramp en rouw dompelen? Die ontzagelijke sommen zijn niet verspild geworden, met het oog op een oorlog met Holland, wel neen, want sinds dien is het oorlogsbudget bijna even hoog gebleven. Ziehier de oorlogsbudgetten der volgende jaren:
En verre van te verminderen dreigt het nog te vermeerderen. Moeten er niet nog meer plaatskens voor de burgers-kinderen worden geschapen, en is het niet noodig dat ook ons land zich op de hoogte van den tijd stelle en zich nieuwe wapens aanschaffe, zijne forten verandere, zijne zwakke plaatsen versterke! Mijn hemel, wel zeker! Onze gegalonneerde helden moeten immers ook in de groote kringen kunnen medepraten over 's lands verdediging! 's Lands verdediging! Wat bittere spotternij, en moest eens een oorlog uitbreken, al die helden, - gedurende den vrede - kregen voor het meest het kiekenvleesch en lieten zich wellicht met staf, manschappen en wapens gevangen nemen! En dat zij nu neg vochten, wat vermag ons land tegen de eene of andere groote mogendheid en van welk gewicht zou het in de reusachtige weegschaal zijn, wanneer eens, zooals het te vreezen is, alle de groote mogendheden in een groote Europeeschen oorlog gewikkeld worden? Niets, hoegnaamd niets! Het oorlogsbudget is dan onnoodig, tenzij men den moed had te bekennen dat het leger meer voor den opstand des volks, den binnenlandschen vijand, dan voor den vreemden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingericht is. Dan moet men het geen oorlogsbudget, maar het budget der verdrukking heeten. Die overgroote uitgaven voeren ons land naar den afgrond, en met ons leger en onze forten gelijken wij den kikvorsch uit den fabel, die zich zoo dik willende maken als een os, eindigt met te barsten. Dit barsten zal zich zoolang niet meer laten wachten; de voorteekens dezer ramp zijn reeds zichtbaar in het barsten der afzonderlijke deelen van onzen Staat: het tekort der openbare werken, het tekort in de finantiën, de verzwaring der belastingen, en zij vertoonen zich nog duidelijker in het veelvuldig springen der handels- en bankhuizen, die weldra in hunnen val, door dien van den burgersstaat, dit groot roovershol, zal gevolgd worden. Wij mogen met Montesquieu zeggen: ‘Eene nieuwe ziekte heeft zich over Europa verspreid; zij heeft onze prinsen aangegrepen en doet hun een bovenmatig getal troepen onderhouden. Zij heeft hare klimmingen en is noodzakelijkerwijze besmettelijk, want zoodra een Staat datgene vermeerdert wat hij zijne troepen noemt, vergrooten de anderen aanstonds de hunnen, derwijze dat men daardoor niets anders wint dan den algemeenen ondergang.’ Dien algemeenen ondergang door Montesquieu voorspeld en die reeds, door de erge feiten welke de Fransche omwenteling noodzakelijk maakten, verwezentlijkt werd, staat op nieuw voor de deur. Maar op nieuw zal het gevaar vermeden worden; de maatschappij zal niet ten gronde gaan, dat gelooven wij ten sterkste, daarom leven er te veel schoone gevoelens in de volksklasse. Maar zal de nieuwe maatschappij het gezond verstand bezitten de bestendige legers, tot beginsel zelf der legers uit haren schoot te bannen? Wij hopen het. Hoe verder wij gaan met ons overzicht, hoe meer wij de overtuiging krijgen, dat ook in ons land het einde nabij is. Ondanks de snelle vlucht van handel en nijverheid is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toestand des volks eerder verslecht dan verbeterd; het werk is weinig verminderd in last en in tijd, maar de moeielijkheden des levens zijn verdubbeld; het geslacht is vervallen, bijna verkleind, de loonen zijn niet gestegen in evenredigheid met het klimmen der prijzen van levensbenoodigheden en der woonst; de bergen van barmhartigheid breiden hunne verwoestende werking uit; de bureelen van weldadigheid moeten jaarlijks hunne budgetten en giften vermeerderen en een steeds grooter getal armen ongetroost, zonder steun laten; de liefdadigheidsfeesten verdubbelen en de inkomsten der lijdenden verminderen. De toestand wordt wanhopend, want voor den rijken stand verschijnt de ellende als een bak zonder bodem, die nooit vol kan gepompt worden, wat men er ook in giete. Dit niet kunnen stelpen der ellende wordt dan door de rijken aan de armen, door de armen aan de rijken toegeschreven, en zoo vermeerdert de haat tusschen de standen, zoo verdwijnt alle medelijden langs den eenen, alle liefde of vrees langs den anderen kant, en de slechte stoffelijke toestand wordt nog verergerd door het vergallen der harten en het verhitten der gemoederen. En niet alleenlijk onder de volksklasse laten zich de teekenen der ellende zien, maar zelf onder den begoeden stand. Wat de berg van barmhartigheid voor het volk is, is het bureel der hypotheken voor den bezitter. Beide verliezen daarbij en moeten eindigen met zich te ruïneeren, in den doodenden kring, waarin men door die twee verderfelijke instellingen - in onze maatschappij onmisbaar - geslingerd wordt. De hypothekaire schuld vermeerdert en dit bewijzen de volgende cijfers: Op 700,000 eigenaars, wier jaarlijks inkomen beneden 100 franken was, telde men er 60 ten honderd wier goederen belast zijn. Op 350,000 eigenaars wier jaarlijks inkomen van 100 tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
500 verschilde, telde men er ten minste 30 ten honderd die hypothekaire schulden hadden. Zoo was de toestand in 1850 en deze is voorzeker sinds dien verergerdGa naar voetnoot(1). Onze blikken naar den landbouw wendende, vinden wij een even treurigen toestand. De loonen, in onze dorpen, worden nog met de stuivers gerekend, en gaan nooit verder dan fr. 1,50 daags. De landbouwersknechten welke zooveel verdienen achten zich nog gelukkig. En niet alleen de boerenknechten, maar zelfs de pachters zien hun toestand versomberen. Het land ontsnapt meer en meer aan de kleine boeren, om in handen van groote grondbezitters te vallen. Die toestand levert zonderlinge verschijnselen op, die wij heel goed vinden afgeteekend in een werk van den heer Hector DenisGa naar voetnoot(2). Hiervan laten wij een uittreksel volgen: ‘Werpen wij een oogslag op Belgie, over hetwelk zoovele huishoudkundigen zich bedrogen hebben; daalt van de hoogten van Andenne waar de grond arm, het kapitaal zwak is en waar de arbeid, het kapitaal en de eigendom vereenigd gebleven zijn en nadert de Vlaanderen, provinciën waar de landbouw het hoogst is ontwikkeld, gij zult de grond meer en meer zien ontsnappen aan dengene die hem bebouwt, terwijl het landbouw-kapitaal, de rent, de mededinging der boeren onderling even als de brute opbrengst stijgen. In de arrondissementen van Neufchâteau en Bastogne (Ardenne) zijn er op 100 hectaren slechts 10 door pachters bewerkt, al de anderen zijn het door eigenaars; in tegenoverstelling in de arrondissementen van Yperen, Eecloo, Veurne (Vlaanderen) zijn er op 100 hectaren slechts tien of twaalf door eigenaars | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewerkt, terwijl al de anderen het door pachters worden. Hoe vollediger deze scheuring is, hoe dieper de waardigheid van den arbeid zinkt, hoe grooter de menschelijke inspanning is, hoe meer de toekomst zich voor den boer sluit. In Vlaanderen, meer dan elders, leeft de kleine pachter van den eigenaaar verwijderd en is de werkman ellendig, ondanks de brokken gronds die hem overblijven en de arbeid is daar als een onttroonden vorst, men kan zeggen dat hij zijne echtscheiding met de aarde volbracht heeft.’ Juist hetzelfde, men ziet het, met de boeren als met de werklieden. En evenals in de steden alles neigt tot samentrekking in handen van enkelen, zoo komen op den buiten de meeste gronden in het bezit van eenige familiën. Dit is zoo waar, dat van 1843 tot 1875 het getal eigenaars, in plaats van in rechtstreeksche evenredigheid met het aangroeien der bevolking te klimmen, een derde lager dan het cijfer dezer laatste gebleven is. Sinds 1830 zijn de waarde der gronden en de pachten verdubbeld. Dit klimmen der renten is eene vermeerdering van lasten voor de werklieden en boeren - die alles betalen - wanneer hunne loonen niet in gelijke evenredigheid stijgen. En dat is niet het geval geweest. ‘In Belgie, zegt de heer Hector Denis, in zijne reeds aangehaalde studie, is van 1830 tot 1856, het deel van den eigenaar met 45 ten honderd vermeerderd en het loon van den boerenknecht slechts 10 ten honderd geklommen.’ En van 1856 tot op onze dagen zal het verschil tusschen de rente en het loon neg grooter geworden zijn. En wat is de rede van dit voor het volk zoo smartelijk verschijnsel? M. Denis zal antwoorden: ‘Van den dag dat de rente geboren wordt, neigt haastig de eigendom zich van den arbeid en het kapitaal te scheiden en op ditzelfde hoekje grond zoekt een eigenaar aan de zijde van den landbouwer te leven. Die beweging gaat zoo veel te sneller als het zuiver overschot toeneemt...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cijfers kunnen verschrikkelijk en welsprekender dan de schoonste redevoering zijn. Wij willen er u nog eenige mededeelen. Het lot van den boerenknecht, den werkman en kleinen burger is u wel bekend. De Staat bekreunt er zich niet over en tracht niet de oorzaken te weten van de verschrikkelijke ellende die door deze slachtoffers der maatschappelijke instellingen worden geleden noch zoekt hunne smarten te lenigen. Nogthans kent hij de behoeften van den mensch, want hij geeft uit voor
Laten wij de kosten van soldaat en matroos op zijde en nemen wij die van den gevangene. Hoevele werklieden zijn er die jaarlijks fr. 567,38 tot hun onderhoud te besteden hebben? Geene vijf op honderd. Wel neen, want om zooveel voor zijn onderhoud alleen te kunnen besteden, zouden de inkomsten eener familie van vijf menschen: vader, moeder en drij kinderen, jaarlijks achttien honderd franken moeten beloopen! En welke werkman kan dit verdienen? Achttien honderd franken of 6 franken per werkdag? Als de ouders en de kinderen werken, zullen zij al dikwijls zooveel niet te samen ontvangen. Schoone maatschappij! De gevangene, de gevallene, de slechte wellicht heeft het beter dan den eerlijken werkman, die gansche dagen, halve nachten slaaft en zwoegt. De dief heeft het bestaan verzekerd en betrekkelijk goed en de werkman, die ondanks lijden en hongerfolteringen aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zucht naar stelen, aan den dwang om door stelen zijn nooddruft te voldoen, weêrstand biedt, leidt het leven van een hond, geen oogenblik zeker 's anderendaags nog voor zijne kinderen het brood te kunnen verdienen! De dief, de moordenaar, het monster dat schijnt een oorlog aan de menschheid te hebben gezworen, ô, voor hun zorgt de maatschappij! Gezonde, openluchtige cellen, verwarmd en verfrischt volgens de eischen der gezondheidsleer, warme deksels, goede kleeding, dagelijksche wandeling, geen overlast van werk, alles in regel, alles op tijd, en de eerlijke arme zit met zijne familie opeengepakt in een stikkend en stinkend kamertje, 's winters verstijvende van de koû, des zomers versmachtende door de hitte, bezwijkende aan een overtolligen arbeid in ongezonde werkhuizen en voor al zijn zwoegen niet alleenlijk de ellende maar de verachting der wereld hebbende! O, onredelijke maatschappij, die millioenen verkwist om gevallene en slechten in het leven te houden en geene hand, geen vinger uitsteekt naar de eerlijke maar ongelukkige zwoegers, die wanhopend worstelen te midden der ellende en tegen al de verzoekingen tot de misdaad, die zij met zich medebrengt. Honger maakt dieven en dooden en dit bewijzen de slechte jaren. Dan sterven er meer menschen dan gewoonlijk en zijn de gevangenhuizen en bedelaarsgestichten opgepropt. Moet er nog meer aangehaald worden om te bewijzen dat de verzekering van het stoffelijk welzijn der menschen het hoofddoel der maatschappij moet zijn? In de maatschappij hangt alles aaneen evenals in het menschelijk lichaam Als het volk erg lijdt moet de burgerstand - dit midden tusschen rijken en armen - kwijnen en omgekeerd. Het vermeerderen van de armoede des volks, is bijna jaarlijks gevolgd geweest door de vermeerdering der zaken door de handelsgerechtshoven te regelen en door den aangroei der faillieten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De volgende cijfers bevestigen onze gezegden:
Handelstwisten en faillieten zijn de misdaden van de handelaars, ze zijn geklommen, de misdaden des volks ook. Het vredegerechtshof heeft in 1840 tot 1878 de volgende burgerlijke zaken moeten afhandelen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het getal rechtsgedingen is nog grooter. Ziehier:
Tot verdere bewijsgevingen deelen wij hier het getal betichten mede, sinds 1830 tot op heden voor de correctioneele gerechtshoven gebracht:
En terwijl de jaarlijksche statistieken aan onze wetgevers de verderfelijke gevolgen van den maatschappelijken toestand schetsten, die zij in stand hielden en verergerden, wisten zij geen anderen raad dan het verdubbelen der gerechtshoven, gendarmen, policiemans, bedelaarsgestichten en gevangenhuizen. Zonderling redmiddel! Iemand van den hongertyphus redden door hem te doen vasten. Maar wisten die kortzichtigen dan niet, dat zij met hunne meerdere uitgaven voor oorlogs- en justiciebudgetten in een fatalen cirkel draaiden? Inderdaad. De ellende is eene der voornaamste oorzaken der misdaden en men wilde die verminderen door de armoede te vergrooten. En was het de ellende niet vergrooten met 's lands lasten te verzwaren? Wel zeker. Komt 's lands schatkist niet den inhoud der broodkast van den arme verminderen? En de millioenen die werden verspild aan legers, forten, gendarmen en gevangenhuizen, brachtten die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoffelijke verbeteringen op? Vermeerderen soldaten en gendarmen den rijkdom der maatschappij? Werpen forten en gevangenhuizen intresten of renten op? Maar neen, dit alles zijn woekerplanten die het land verarmen, leven en bestaan op kosten en tot meerdere verzwakking der maatschappij. Er werden dan meer gendarmen gemaakt, meer gevangenhuizen gebouwd om er nog meer te mogen maken en bouwen. En zoudt gij denken dat die vermeerdering der misdaden en misdadigers niet gepaard moest gaan met het zedelijk verval des volks? Dus, nog meer misdaden in het verschiet, nog meer onkosten benoodigd! De toestand wordt dreigend, zoo op politiek als op ekonomiek gebied. Dreigend is het woord, en voor hen die er nog aan twijfelen hebben wij het volgende beknopt overzicht van eenige budgetten en der schulden onzes lands opgemaakt, die zeer overtuigend en wellicht nog op eene andere wijze zullen werken. Het budget van oorlog was in 1840 34 millioen, heden is het 50 millioen. Het budget der justicie in 1840 10 millioen was in 1877 tot 16 millioen geklommen. Het budget der openbare schuld in 1840 tot 70 millioen beloopende, slurpt heden 80 millioen op. Ziehier eenige verpletterende cijfers betreffende de openbare schuld! In 1840 klom de openbare schuld tot 270 millioen.
In 1878 beliep de schuld der gemeenten tot 500 millioen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie zou willen trachten het onrustwekkende dezer cijfers te verbloemen? Wie zou zich nog durven bedwelmen met den schijn-welstand onzer maatschappij, wanneer deze klimming der Staatsschulden voor zijne oogen het woord Staatsbankroet doet verrijzen. Men moet geen socialist zijn om te schrikken voor zulk een toestand, ô neen; maar allen die slechts één sprankel van het schoone en breede gevoel: liefde tot de menschheid, in het hart dragen, zullen getroffen worden door die feiten en met vrees en somberheid aan de toekomst denken. Maar dit is niet genoeg; denken belet, verbetert niets, handelen alleen kan helpen. Wanneer een nijveraar of handelaar door zijne verteringen buiten zijn stand gaat, dan is het eene algemeene opspraak in de stad en iedereen die er iets moet van hebben, haast zich zijn geld te vragen, om geen slachtoffer van het onvermijdelijk bankroet des verkwisters te worden. Waarom niet die algemeene opspraak tegen den Staat, die door zijne zotte, schreeuwende verkwistingen het land met bankroet bedreigt; een bankroet, waardoor niet eenige duizende franken van enkele burgers, maar de welstand, het leven onzes volks, de toekomst van ons nageslacht zal ten gronde gaan. O, wij smeeken u, gij allen die helder ziet, helpt toch mede aan de redding aller Staten, aan de redding der maatschappij! Het is nog tijd, maar wee ons als wij te lang wachten, want weldra mocht het woord ‘te laat’ als een akelig doodsgelui over de aarde weêrklinken en dan... ô, dan, helpen noch wanhopige tegenstand, noch heldenmoed, noch opofferingen van alles, niets, niets! De zelfmoord alleen onttrekt dan den brave aan de foltering der nederlaag, aan de schande der slavernij! Helpt mede, helpt moedig mede, want het gewichtig en plechtig oogenblik nadert, waarop de maatschappij zich op een keerpunt zal bevinden en een besluit nemen moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De huidige produktiewijze naakt tot haar toppunt, de ekonomieke toestanden daardoor in het leven geroepen zijn alreeds overspannen, bijna tot hun uiterste gedreven en het moet op een barsten uitloopen. Om te kunnen blijven bezitten wat hij heeft en voort te verzamelen als hij vroeger deed, zal de nijveraar en grondbezitter nog meer moeten nemen van het loon van werkman en boer, zal de handelaar het op den verbruiker - die alweêr het volk is voor de meerderheid - moeten inhalen; om hun politiek systeem en hunne legers in stand te houden, waaraan hun leven verbonden is, zullen de Staten van Europa meer en meer uit den zak van het volk, den eenigsten belastingbetaler, moeten persen. De ellende en de dwang moeten dus noodzakelijkerwijze vermeerderen, maar die zullen stuiten op den opstand der massa, door de folteringen en den tijdgeest geboren en gevoed en dan... ja, dan, in dit uiterste oogenblik, zal een monsterstrijd uitbarsten, waaraan millioenen deelnemen en waarin de schoonste gevoelens en figuren versmacht zullen worden door de menschelijke driften, ontketend en verhonderdvoudigd ten gevolge van den strijd om het bestaan en om het leven. Die strijd zal beslissen of de samenleving zal hervormd worden op schooner en rechtvaardiger grondvesten als thans, waardoor alle verschil tusschen den stoffelijken toestand der menschen en tusschen hunne rechten zal verdwijnen, of te wel, dat erger en barbaarscher dwangmiddelen als de nu bestaande zullen ingevoerd worden, om het volk den nog ellendiger toestand te doen verdragen, die de altijd durende heerschappij der bezitters, priesters en koningen voor gevolg moet hebben. Ja, wij smeeken u, allen die liefde voor de menschheid koesteren, helpt ons moedig mede, opdat de sombere voorspelling van Macolay niet zou verwezentlijkt worden, opdat de vruchten van den lichamelijken en geestesarbeid van zoovele geslachten niet zou verloren gaan in eene mensch- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heidsonteerende verwoesting; helpt mede opdat, kunnen wij de samenleving onzer droomen niet tot stand zien komen, wij toch ten minste, bij onzen laatsten snik, in de toekomst, in het maatschappelijk darwinismus mogen hopen; opdat wij mogen gelooven dat de instellingen der samenleving met den tijd zullen verfijnen en veredelen, evenals de natuur in hare produkten en wezens verzacht, verschoont en verbetert...
Keeren wij voor het slot tot de Omwenteling van 1830 terug. De scheiding der beide volkeren was niet alleenlijk het gevolg van politieke feiten, van ikzuchtige bedoelingen enz., maar ook van het eigenaardig karakter der burgerij. Er is geen stand die min cosmopolite, meer voor eigen haard en t'huis is dan de burgerij. Adeldom, geestelijkheid en volk laten zich soms door heersch- en roemzucht, door genietingen, die de ijdelheid streelen en eerder verarmen dan verrijken, medeslepen. De edelen en het volk voornamentlijk leden aan dit gebrek; de burgers waren er steeds zeer weinig door aangedaan. Het burgerdom werpt als ijs op de instinktmatige aantrekkingskracht die de individuën en familiën naar elkander voert, de communistische gevoelens en de menschheidsliefde doet geboren worden. In het volk vindt men ontelbare bewijzen dat de een den ander helpt en bij één schreeuw van een ongelukkige, springen honderden toe om steun te bieden. Bij de burgerij is dit niet het geval. Bij het voorvallen van een ongeluk, te midden den nacht en van een burgerswijk, zullen heel weinig bewoners, buiten meiden en knechten, ter hulp snellen. De burger is de hoogste uitdrukking van het egoïsme; zijn huis, zijn handel, zijne zaken zijn als een afzonderlijk koningdom te midden der stad en der maatschappij, dat een geheim is en blijft voor allen die daar buiten leven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn huis aan zich hebben en daar vrij en meester zijn, dat is het ideaal van den bourgeois. Dit is zóó waar, de invloed van het burgerdom is zóó verderfelijk, dat de werklieden die, arm zijnde de communistische deugden des volks bezaten, ze verliezen naarmate hun toestand beter wordt en zij meer den burger naderen of meenen te naderen. De Omwenteling van 1830 was dus ook een gevolg van dien huisgeest - als wij ons zoo mogen uitdrukken - den burgers eigen en die hun nooit tot een stand zot op veroveringen zal maken. Die geest komt zich dus in opstand verklaren tegen het natuurlijk gevolg der omstandigheden, die, sinds het begin der geschiedenis, op samentrekking en vernietiging om later nog meer samen te trekken, uitgeloopen zijn. Maar waren politieke grootheid en roem van minder belang in de oogen der burgers, op ekonomiek terrein waren samentrekking en meesterschap steeds hun doel. Daarin hebben zij den gewonen loop der toestanden aangevuurd en in zulke mate, dat zij zelve voedsel hebben geschonken aan de politieke samentrekking der volkeren, die zij vroeger hielpen scheiden. Voor de rust en de rechten der Belgen was scheiding van Holland in 1830 eene noodzakelijkheid, voor de rust en de rechten der Belgen - van het volk althans, dat de meerderheid uitmaakt - is de vereeniging van Noord en Zuid heden eene noodzakelijkheid geworden. De vereeniging van Nederland en Vlaamsch-Belgie ware natuurlijker en redelijker, dan het thans bijeen zijn onder één scepter der Vlamingen en Walen. En zoo waar is het dat in 1830, door de dan bestaande toestanden, de vereeniging van Belgie en Nederland op de onderdrukking des eersten volks moest uitloopen, aangezien het samenzijn van Walen en Vlamingen, slechts ten koste dezer laatsten is geschied. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van ekonomieke en politieke zijde zouden er weinig hinderpalen komen tegen de vereeniging aller werklieden, - die de meerderheid aller volkeren uitmaken - van die der talen wel. Daarom ware eene vereeniging der volkeren, die dezelfde taal spreken, veel natuurlijker, veel duurzamer dan de ongerijmde gouvernementen als dat van Belgie, van Oostenrijk, van Zweden en Noorwegen, van Rusland, van Engeland, Ierland, Schotland en meer andere politieke tegenstrijdigheden. Sinds eenige jaren is er eene groote toenadering tusschen Nederland en Vlaamsch-Belgie gekomen, welke nog alle dagen aan groeit. Ondanks den ikzuchtigen geest der burgerij en der regeerders drijft de geest van verbroedering deze twee takken van denzelfden boom bijeen, die nooit hadden moeten gescheiden worden. Langs weêrskanten verdwijnt tegenover elkander de nationaliteit meer en meer en wat daarvan het treffendste bewijs oplevert, is de gelijkheid van denkbeelden, wenschen en eischen der ontwikkelde en moedige proletariers van Noord en Zuid. Het zijn niet meer twee verschillende volkeren die met elkander overeenstemmen, het is één, één enkele verdrukte stand, die voor zijne ontvoogding kampt en in dien klassenstrijd der negentiende eeuw een moedig legioen van het strijdend wereldsch proletariaat uitmaakt. De burgers scheidden Holland van Belgie, de ekonomieke omstandigheden werpen de werklieden dezer beide landen in elkanders armen, de burgers helpen ondanks hun daaraan mede. De samentrekking die wij op politiek terrein zagen gebeuren onder de Romeinen, onder Karel de Groote, onder Keizer Karel, onder Napoleon I en welke vernietigd werd door de Barbaren, door de Noormanen en de edellieden, door de Hervorming en door de mogendheden, geschiedt heden op ekonomiek gebied en de Van der Bilt's, de Makey's, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rotschild's zijn de keizers en koningen van dit onmetelijk rijk, dat slechts de ongekende landstreken en de beide polen voor grenzen heeft. Die samentrekking gaat immer voort, zal zij op nieuw verbroken worden? Wij hopen neen. Voort moet ze gaan, alles moet worden samengetrokken in ééne hand, in die van den werkenden stand. Dat ontwikkelingsproces zal groote en verschrikkelijke omwentelingen met zich brengen, waardoor het huidige Belgie meer dan waarschijnlijk van de landkaart zal geschrabt worden. |
|