De omwenteling van 1830
(1882)–Edward Anseele– Auteursrechtvrij
[pagina 316]
| |
Zestiende hoofdstuk.
| |
[pagina 317]
| |
generaal Niellon gedwongen was er naar Antwerpen, dat verscheidene uren van het slagveld verwijderd was, om te zendenGa naar voetnoot(1). De voorwacht door Niellon aangevoerd was zeer verwaarloosd. Om over eene uitgestrektheid van zes uren de grens te bewaken, beschikte hij over 1800 of 1900 mannen. - H. Conscience, die als vrijwilliger van deze voorwacht deel maakte, spreekt slechts van 800. Op de talrijke klachten die Neillon aan het hoofdkwartier zond, kreeg hij geen antwoord of te wel verminderde men nog zijne macht. ‘Ik was overtuigd, zeide Niellon dikwijls tot Gendebien, dat men de vernietiging van mijn vrijwilligerskorps en van zijne aanvoerders besloten had als begin van den veldtocht, die de uitroeiing van het revolutionnair element voor doel had. Dit is zóó waar, dat niemand ter mijner hulp is gekomen en men integendeel, op hooger bevel, mij twee bataillons ontnomen heeft om Antwerpen ie dekken, en onder hetzelfde voorwendsel, op den weg van Westwezel naar Antwerpen, de derde brigade, uit vrijwilligers bestaande, en die mijnen linkervleugel beschutte, terug riep. Wat het bewijs hiervan volledigt is, dat men zoo zeker was van het gelukken der hinderlaag, dat men zich verhaast heeft overal aan te kondigen dat mijn legerkorps omsingeld, verslagen, geheel en gansch krijgsgevangen genomen was, terwijl ik, na een moedigen wederstand, mijn terugtocht in goede orde bewerkte, tot groote verwondering en ik heb het recht er bij te voegen, tot bewondering des vijands, twintig maal sterker dan mijne dappere vrijwilligersGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 318]
| |
En te midden van die dagelijksche strijden, van die angstige stonden, van dit heen en weêr loopen des legers te midden der Kempen, door eene dikke stofwolk omgeven, verzengd door de brandende stralen der zon, bezwijkende aan vermoeienis, honger en dorst, te midden van allerlei smarten der ongelukkige Belgische vrijwilligers, die meenden het vaderland te dienen, en wiens lijden zoo goed door Conscience werd geteekend, wat deed onze koning Leopold I? Hij verplaatste zijn hoofdkwartier naar Leuven en leefde daar zoo onbezorgd, als een koning die een speelreisje in eene zijner steden doet. Terwijl hij gestadig de troepen verminderde der generaals, die iederen oogenblik een gevecht met den vijand te verwachten hadden of er mede handgemeen waren, hield hij, tot zijne persoonlijke veiligheid, gansch de ruiterij en 2000 mannen der burgerwacht en andere troepen bij zich, die meer dan noodig waren in de legers, welke voor roeping de redding des vaderlands hadden. Middelerwijl trok het Scheldeleger dat van generaal Daine te gemoet, om de samenvoeging der beide krijgsmachten in de omstreken van Diest te bewerken. Begeven wij ons te midden der Belgische soldaten van het Scheldeleger, dat weldra, na de vernietiging van Daine's troepen, tot eene schandelijke en voorbereide vlucht zal gedwongen worden, dank aan de intrigues en verraderijen van Leopold I en zijner omgeving. De voorwacht van het Belgische leger was op weinigen afstand de achterwacht van het Hollandsche genaderd. Het was midden in den nacht. De troepen legerden in het veld en de soldaten trachtten zich van de onderstane vermoeienissen uit te rusten, zooveel de kille aarde en de geleden honger en dorst het hun toelieten. Alles scheen rustig in de legerplaats. Hier en daar wierp een stervend houtvuur eenige stralen uit en liet eenige | |
[pagina 319]
| |
soldaten zien, op den grond uitgestrekt, met de voeten naar het vuur gekeerd. Eene diepe stilte heerschte over de onmetelijke uitgestrektheid, waar honderde menschen gelegerd waren; enkel de trage stap der schildwachten, de wachtwoorden tot elkander geroepen kwamen haar storen. In de tent van generaal Niellon brandde nog licht. De generaal waakte. Treden wij er binnen. Het is eene niet groote plaats, die met moeite een vijftiental personen kan bevatten. Op dit oogenblik bevinden er zich twee personen in: Generaal Niellon, aan eene tafel gezeten en voor hem een soldaat rechtstaande, wachtende tot de generaal hem aanspreken zal. Generaal Niellon is een man die er zoo wat in de vijftig jaren uitziet, terwijl de soldaat er slechts rond de dertig tellen kan. Die soldaat, een vrijwilliger, met blauwen kiel en laarzen boven de broek, ziet er een mannelijken kerel uit en is niemand anders dan André, de broeder van Victor. Hoe bevindt hij zich daar? Nauwelijks was zijn broeder vertrokken om dienst in het Maasleger te nemen, of André wilde niet langer alleen in Brussel blijven, en dacht dat, voor de zaak die hij dienen wilde, hij het moedig voorbeeld zijns broeders volgen moest. Zoo gezegd, zoo gedaan; er werd niet op geslapen en eenige weken nadien was André met eenigen zijner vrienden in het Scheldeleger ingelijfd. Met opzet hadden de vrienden het legerkorps van generaal Tieken gekozen, om op die wijze aan de geestverwanten die te Brussel waren gebleven, de juiste inlichtingen over de beide legers te kunnen geven. Ook koos André het Scheldeleger, omdat in zijne nabijheid het hoofdkwartier van | |
[pagina 320]
| |
Leopold I zich bevond en André daarop een oog in het zeil wilde houden. Eens soldaat, had hij door zijnen ie ver, moed en door zijn onversaagd karakter het vertrouwen zijner oversten gewonnen, en werd hij dikwijls met gevaarlijke ondernemingen gelast, tot wier gelukken zooveel tegenwoordigheid van geest, scherpte van blik als stoutmoedigheid werd vereischt. Zijne bemorste laarzen en kleêren toonden op nieuw dat hij van zulk een post terugkeerde en dat hij dikwijls, tot het gelukken zijner doeleinden, zich plat op den buik had moeten uitstrekken. Op de tafel vóór Niellon liggen eenige smalle lederen banden, pompons en andere kleinigheden tot de soldaten kleeding behoorende. Na er gedurende eenige oogenblikken op gestaard en diep nagedacht te hebben, richt generaal Niellon op eens het hoofd op en zegt: - Zoo dus, mijn moedige vrijwilliger, gij zegt ook warme steenen te hebben gevonden op de plaats waar gij dit alles hebt opgenomen. - Ja, generaal, antwoordt de soldaat. Warme steenen, die ongetwijfeld door de Hollanders gebruikt zijn om hunne soepketels op neêr te zetten en er tusschen vuur aan te leggen. - Zoo dat de vijand ons zoo weinig vooruit is. - Zeer weinig generaal. Ik geloof niet dat hij reeds één uur die plaats kan verlaten hebben, want met de weinige klaarte die de nacht mij schonk, bemerkte ik nog heel duidelijke sporen der Hollanders in den grond. - Dat is ernstig, spreekt de generaal tot zich zeken, en de stem verheffende, gaat hij voort: - En gij hebt u bij die ontdekkingen niet bepaald? - Neen, generaal, ik heb meer willen weten en ben buiten alle verwachting gelukt. - Gelukt, wat wilt gij zeggen? Spreek. - Toen ik die versche sporen bemerkte, deed ik mijne | |
[pagina 321]
| |
laarzen uit, om hoegenaamd geen gerucht te verwekken en spoedde mij zoo snel als de omstandigheden het toelieten, voorwaarts. Ik had een lichten heuvel voor mij. Met omzichtigheid rondziende, een pistool in iedere hand, naderde en beklom ik hem. Naarmate ik dichter tot zijn top kwam, meende ik geruchten te vernemen. Ik schrikte in de eerste oogenblikken, wierp mij neder en kroop op handen en voeten den heuvel verder op. - Gij zijt een moedige soldaat, onderbreekt Niellon, die met gespannen aandacht het verhaal des vrijwilligers aanhoort. - Ik dank u, ik dank u, generaal, voor die woorden, zegt André aangedaan. En hij vervolgt: Dit klimmen op handen en voeten duurde omtrent acht a tien minuten. Ik naderde den top en kon reeds in de verte duidelijke geruchten onderscheiden. Of te wel verried ik mij door den drift om te zien en te weten, ofte wel hielden de Hollanders goed de wacht, ik weet het niet, maar op eens hoorde ik roepen: - Wie daar? - Oogenblikkelijk bleef ik liggen, mij niet durvende verroeren, om niet ontdekt te worden; de kreet werd niet meer herhaald, de schildwacht meende zeker zich te hebben bedrogen. De top van den heuvel was bezet. Nu wist ik het. Ik wilde meer weten; ik was op den top des heuvels en kon wellicht in de vlakte zien. Met de meeste omzichtigheid stak ik het hoofd door het kreupelhout, dat hier en daar den heuvel bedekte en waartusschen ik mij verscholen had. Nauwelijks was mijn hoofd boven de struiken of ik stond verpletst. Aan den voet van den heuvel strekte het Hollandsch kamp zich uit, door allerlei vuren sterk verlicht, omdat de vijand geene overrompeling van ons vreesde misschien. - De Hollanders aan de overzijde van den heuvel, zegt gij, vraagt de generaal nadenkend. - Ja, generaal. - En hoe ver ligt die heuvel van hier? | |
[pagina 322]
| |
- Omtrent een uur en half gaans, generaal; bij gezwinden pas doet men den weg in een goed uur. - En hoe Sterk zijn de Hollanders, vraagt de generaal die, men merkte het aan de beslissende uitdrukking welke zijn wezen aannam, het plan eener overrompeling beraamde. - Daar vóór mij, generaal, was er anders niet, ik durf er mijn hoofd op stellen, dan een bataillon voetvolk en een eskadron kurassiers. - Slechts zooveel? - Ik ben er zeker van, generaal, alhoewel het volgende mijne gezegdens onwaarschijnlijk maakt. - Spreek verder, wees kort. - Ik telde in het Hollandsch kamp niet minder dan achttien stukken kanonnen. - Achttien kanonnen, zegt gij, maar het is dan een geschutspark dat gij voor u hadt? - Ja, generaalGa naar voetnoot(1). - En er waren niet meer troepen om dit alles te bewaren? - Neen, generaal; ik zag er niet meer en toen ik terug naar het leger keerde, ontmoette ik een boer die vluchtte met hetgeen hij nog bezat. Hij verzekerde mij, dat sinds verscheidene uren, de groote massa der troepen naar Diest was opgetrokken. - Naar Diest, om den braven Daine te omsingelen. Maar de prins van Oranje, vervolgt de generaal met vuur en rechtstaande, heeft gerekend zonder ons en wij zullen het Maasleger ontzetten, den slag gezamentlijk leveren en voorzeker overwinnen! Gedurende die korte toespraak zijns oversten zwijgt André; bij het hooren van de samenvoeging der beide legers, had eene donkere wolk zijn aangezicht overtrokken. Hij twijfelde | |
[pagina 323]
| |
er aan, want de inlichtingen die hij langs Brussel, van zijn broeder Victor over het Maasleger had ontvangen, hadden hem reeds doen voorzien en vreezen wat er gebeuren zou. - Hoe is uw naam, moedige vrijwilliger, vraagt Niellon op eens aan André. - André Van Acken, antwoordt deze. - André Van Acken, spreekt Niellon op waardigen toon, gij hebt u als een held gedragen; ontvang mijnen dank, ik zal u gedenken; ga mijn aide de camp verwittigen dat ik hem oogenblikkelijk spreken wil en keer met hem terug, ik zal u nog behoeven. Ga. André vertrok en keerde eenige oogenblikken daarna met een der officieren van Niellon terug. - Mijnheer, sprak deze tot zijnen aide de camp, doe oogenblikkelijk het leger wekken en tot den marsch gereed maken; alles moet met de meeste stilte gebeuren, spoed en keer terug. De officier stond in den eersten oogenblik over dit bevel verbluft, maar gehoorzaamde en vertrok. Korten tijd nadien waren de orders uitgevoerd en stonden de soldaten tot voortrukken gereed; zij wachtten slechts het Woord ‘voorwaarts’ af. Middelerwijl had André op verzoek van Niellon, met de meeste nauwkeurigheid, den te volgen weg, de ligging, de vermoedelijke sterkte des vijands aangeduid. Toen hij had geëindigd, zeide Niellon: - Met vijf kwart uurs vallen wij de Hollanders op het lijf, met twee uren zijn wij meester van hun kamp en hunner kanonnen. Heer prins van Oranje, dat zal de kansen gelijk stellen en dus doen keeren. Eenige oogenblikken later waren de hoogste officieren in Niellon's tent vergaderd. - Mijnheeren, zeide hij op mannelijken toon, een uur van hier ligt een Hollandsch kamp, met achttien kanonnen. Wij gaan het overrompelen en in bezit nemen. | |
[pagina 324]
| |
Het is eene schitterende gelegenheid om onze dapperheid, onze kennissen te toonen, het vaderland te dienen en zijne zaak te doen zegevieren. Omzichtigheid en stilte gedurende den marsch, onverschrokkenheid in den aanval is hetgeen ik van u eisch. Ik reken op u, allen op uw post, met eenige oogenblikken geef ik het bevel tot oprukken. Terwijl de officieren de tent verlieten, stond een bode van generaal de Tieken er voor. Bij den generaal binnengelaten, overhandigde hij een brief, welke deze openbrak en vluchtig las; hij verbleekte en kon den uitroep ‘verraad!’ niet bedwingen. De officieren en André, die dien kreet hoorden, keerden zich verwonderd om, de oogen op hun overste vestigende: - Daar schuilt een misdadig plan onder, sprak Nielion stil maar kokend en bovenmenschelijke pogingen inspannende om zich tegenover zijne ondergeschikten te bedwingen. - Mijnheeren, zeide hij op eens, wij moeten van het plan dat ons wellicht redden kon, afzien; generaal de Tieken beveelt mij, op last des konings, onmiddellijk terug te trekken, naar Aarschoot te wijken, Diest vermijdende, om den vijand eerst in de omstreken van Aarschoot aan te vallen en te verslaan. Ga het leger bevelen naar Aarschoot op te rukken, ik volg dadelijk. Die plotselinge en onverwachte verandering van taktiek, door het hoofdkwartier tegenover het Scheldeleger genomen, verstomde al de officieren zoo zeer als hun generaal; te meer, omdat zij allen het plan van de samenvoeging der beide legers hadden toegejuicht. Nauwelijks bevond Nielion zich alleen, of hij nam nog eens het bevel van de Tieken in de hand, fronsde het ineen en riep uit: - Men wil dus niet dat wij Daine helpen en redden, hij moet dus omsingeld, verpletterd worden, bij en zijn leger; de arme man! Maar zijn het de Hollanders die ons leger aan voeren en de bevelen geven of wie is het dan? | |
[pagina 325]
| |
Nog altijd mompelend en kokend van verontwaardiging verliet de generaal zijne tent, om zich aan het hoofd zijner troepen te plaatsen. Weinig tijds nadien verliet de voorwacht Scheldelegers zijne voordeelige plaats. Alvorens af te trekken, keerden twee mannen nog eens het hoofd om naar den kant waar de Hollanders gelegerd waren, als menschen die een gelukkig oord verlaten en het voor de laaste maal groeten en willen aanschouwen. Deze twee mannen waren: generaal Niellon en André. Met gezwinden pas, in het midden van den nacht, trad de legerafdeeling van generaal Niellon voort en had weldra gansch het Scheldeleger bereikt. Nauwelijks kwam het bericht dat men het leger van Tieken genaderd was, of generaal Niellon begaf zich bij zijn overste de Tieken, om de rede dezer zonderlinge en plotselinge verandering van taktiek te vernemen. Niellon vond de Tieken in zijn hoofdkwartier, bezig eene Nieuwe dépêche van den minister van oorlog te lezen. Op de vraag van Niellon naar de rede dezer verandering, overhandigde hij hem het ministerieel bevel. De lezing ervan had op het gemoed des generaals denzelfden invloed als die van het in zijne tent ontvangen bevel, doch voor de Tieken bedwong hij zijne gramschap niet. Niellon, door verontwaardiging, toorn en wantrouwen geschokt, viel in hevige bewoordingen tegen de opstellers der bevelen en de leiders van den krijgstocht uit. Niellon noemde dien aftocht een schandelijk verraad en weigerde volkomen er aan te gehoorzamen. Generaal de Tieken die, even als Daine, de slaafsche gehoorzaamheid in persoon was, wilde van dit gedacht niet weten en eischte de stipte uitvoering der gegevene bevelen. Het verschil van denkwijze, dat in den beginne de beide legeroversten tot een warmen redetwist had vervoerd, gaf weldra aanleiding tot een hevigen twist. | |
[pagina 326]
| |
Niellon gaf zijn ontslag van generaal en wilde hoegenaamd het bevel niet uitvoeren. - Indien de prins van Oranje dat order had gegeven, riep hij uit, zou hij het niet beter kunnen doen, om den reeds zoo erg beproefden Daine geheel en gansch van ons af te zonderen en onder de overmacht te laten verpletteren. Arme Daine! Arm. Belgie, in welke handen zijt gij gevallen? - Ik kan niet gedoogen, generaal, sprak de Tieken, dat gij u aldus uitdrukt over hen die aan het hoofd onzes volks staan. - Maar, generaal, weet gij of Daine verwittigd is van onzen aftocht? Weet gij of hij bewust is met zijn handsvol afgematte vrijwilligers een ontzagelijk legerkorps te gemoet te loopen? - Daar zal de koning wel voor gezorgd hebben. - Gezorgd? Neen, dat heeft hij niet; ik heb er het voorgevoel van. En op eens door dit voorgevoel als verlicht, als getroffen door een genius, die voor hem den sluier wegrukte, welke voor iedereen de toekomst verbergt, wendde hij zich tot generaal de Tieken en sprak met eene van aandoening trillende stem: - O, mijn waarde krijgsmakker, het is u die men verwijten zal, met volle bewustzijn het grootste deel van ons leger te hebben laten vernietigen, wanneer gij het redden kondet. Het is u die men beschuldigen zal, uw leger als in een trechter te hebben geleid, ten einde aan den vijand het geschikste middel om ons neêr te vellen te schenken, nadat hij dit met Daine zal gedaan hebbenGa naar voetnoot(1). Die woorden, op prophetischen toon uitgesproken, maakten een diepen indruk op het gemoed van generaal de Tieken. | |
[pagina 327]
| |
Gedurende een geruimen tijd bleef hij onder den indruk dezer sombere voorspelling. Het was alsof hij reeds de wreede beschuldiging hoorde, die gansch zijn eerlijk leven, zijne loopbaan van getrouwen, moedigen soldaat kwam bezoedelen, vernietigen. Generaal Niellon staarde, pijnlijk wachtend, zijn krijgsmakker en overste aan en begon reeds te hopen dat hij hem had overhaald en de vereeniging, ondanks allen en alles, zou kunnen bewerken. Maar neen, evenals de aide de camp Capiaumont zijn stout en praktisch plan door generaal Daine verworpen zag, zoo werden de voorstellen en plannen van Niellon door de Tieken van de hand gewezen. Voor de tweede maal dus kwam de slaafsche gehoorzaamheid van een generaal de kuiperijen der diplomaten in de hand werken. De Tieken gaf niet toe en het Scheldeleger trok naar Aarschoot op, Daine alleen tegenover gansch de Hollandsche krijgsmacht latende. Wat wonderbare, wat koortsachtige bedrijvigheid legde het hoofdkwartier van koning Leopold niet aan den dag, om den marsch van Tieken tegen te houden en hem ver van de ware strijdplaats te zenden! Vier dépêches stuurt het hem in min dan vier uren om hem den aftocht naar Aarschoot te bevelen. En niet één bevel wordt aan generaal Daine gestuurd, om hem van die taktiekverandering te verwittigen, om hem te zeggen, dat hij alleen tegenover de Hollanders zal staan, om hem te bevelen stil te staan, terug te wijken, ten einde niet door de Hollanders omsingeld en verpletterd te worden. Orders op orders, dépêches op dépêches, om de krijgsverrichtingen der beide generaals te vernietigen, op het oogenblik dat zij wellicht tot schitterende uitslagen gaan aanleiding geven, en niet één woord, niet één regel om de beslissende nederlaag van Daine's krijgsmacht te beletten. | |
[pagina 328]
| |
O, kan hier nog onkunde in het spel zijn? Kan die verrechtvaardiging door Leopold's hoofdkwartier ingeroepen worden? Neen, duizendmaal neen, hier toont alles de medeplichtigheid aan in een schandelijk plan om onze omwenteling te vernederen, uit te moorden tot gerustelling der koningen door de revolutie bedreigd, tot vergelding van Willem van Oranje, voor de beleedigingen zijner oproerige onderdanen. En alhoewel de door ons aangehaalde en onloochenbare bewijzen, voor eeuwig de nagedachtenis van Leopold I reeds brandmerken, willen wij er nog anderen, nog meer verpletterende getuigschriften aanhalen, om bij den rechtzinnigsten koningsgezinden den laasten twijfel over het verraad van een zijner afgoden te ontnemen. Het is den 8 Oogst. Hoe is de toestand? Daine staat op het punt aangevallen te worden en de Tieken wijkt naar Aarschoot, waar de honing zich bij hem zal voegen. Leopold I weet goed dat Daine niet verwittigd is, dat hij tegenover een leger zal staan, viermaal sterker dan het zijne; hij weet ten volle dat, op het oogenblik wanneer hij in het leger van generaal de Tieken treedt, Daine's krijgsmacht reeds moet omsingeld, aangevallen zijn en zijn noodlotttig einde nabij is. En wat doet Leopold I, ten volle van dit alles bewust? Hij schrijft den volgenden brief aan den Franschen generaal Belliard: | |
‘Aarschoot, 8 Oogst 1831.’Mijn waarde Generaal, ’Ik ben hier vroeg in den morgend aangekomen. Ik heb 1500 mannen der burgerwacht en 20 gendarmen met mij genomen en heb mij, met alle de militaire voorzorgen, naar West-Meerbeek, dicht bij Westerloo gericht. Daar heb ik het geluk gehad mij met Tieken te vereenigen. Die generaal, die ik hier medegeleid heb, heeft omtrent 13,000 mannen onder de wapens. Ik ben door de troepen, die doodmoede | |
[pagina 329]
| |
waren, met geestdriftige kreten en eene buitengewone vreugde ontvangen geworden. Ik denk hier morgen ochtend, omtrent 17,000 mannen en een twintigtal kanonnen te verenigen, om Montaigu in te nemen en naar Daine op te rukken, die eenige voordeelen schijnt behaald te hebben. ’Tegenwoordig ben ik gerust, dit sterk bataillon bezittende, dat met de beste gevoelens bezield is. ’De omstandigheden zijn zoo gunstig, dat ik het dringend oordeel de beweging van den maarschalk Gerard tegen te houden; het gevoel is uiterst sterk in het leger en ik vind het natuurlijk zonder vreemde hulp te strijden. ’Ik denk dat voor de goede verstandhouding tusschen de mogendheden, het absoluut wenschelijk is slechts den maarschalk dan te doen oprukken, wanneer de dringendheid der omstandigheden het zal gebieden. ’Geloof mij altijd, mijn wel beminden graaf, uwen rechtzinnig verkleefden vriend. ’(Geteehend) Leopold.’
Lezers, doorgrondt dien brief want hij is van het grootste gewicht. De vleiers en hovelingen hebben daarin rede gevonden om van Leopold een held, een geniaal krijgskundige, een groot vaderlander te maken. Die brief is voor hun de voetzuil waarop zij hunnen god verheffen en nogthans liggen daarin de onloochenbaarste bewijzen zijner misdadige plannen. Inderdaad. Koning Leopold beweert met alle de noodige militaire voorzorgen zijne vereeniging met de Tieken volbracht te hebben. Hij meende dus dat er een geduchte vijand in de omstreken was, te meer omdat hij zelf verklaarde, aan het hoofd des legers Montaigu te zullen innemen. Maar te Montaigu was geen vijand te zien, evenmin te Diest en dit werd vastgesteld door generaal Niellon, die, om | |
[pagina 330]
| |
zijne vereeniging met de Tieken te volbrengen, met opzet langs Montaigu trok, ten einde het geluk te hebben den vijand op het lijf te vallen. Maar, wij herhalen het, een vijand was er niet te zien. Leopold kende dus niets van de vijandelijke bewegingen of veinsde die niet te hennen. Hij schrijft ook aan generaal Belliard dat Daine eenige voordeelen schijnt behaald te hebben, maar vergeet er bij te voegen dat hij, door de terugroeping van de Tieken's legermacht, Daine gansch alleen tegenover een viermaal sterkeren vijand liet. De koning zegt insgelijks dat hij 's morgends vroeg te Aarschoot aangekomen is en 's avonds, om 8 uren, toen hij den brief aan generaal Belliard schreef, wist hij nog niet dat er hoegenaamd geene vijanden te Montaigu waren, alhoewel Montaigu slechts eene mijl en half van Aarschoot verwijderd is. Kon hij onwetend zijn over de niet tegenwoordigheid des vijands te Montaigu? Neen. Waarom dan dien roman aan generaal Belliard verteld? Het was om de intrede van het Fransche leger in Belgie te verschuiven. En waarom die handeling? Omdat de aankomst van het Fransche leger de Hollanders tot den aftocht zou gedwongen of de nederlaag gegeven hebben en de vernedering der Belgische omwentelaars, de vernietiging hunner krijgsmacht, hunne voorbereide nederlagen en vlucht, het gelukken van de wraak der koningen dan niet meer mogelijk waren. Keeren wij op de militaire voorzorgen van koning Leopold en zijn tocht van Leuven naar Aarschoot terug. Hoe laag, hoe kleingeestig! Ziet gij daar dien koning alle sluiksche middelen aanwenden, om aan de 2000 goedgeloovige soldaten, die hem vergezellen, te doen aannemen, dat er waarlijk een vijand is; ziet gij daar dat leger gaan, stilstaande bij het minste teeken, in alles misschien een vijand bespeurende, die op weg is hunne landgenooten te omsingelen; ziet gij | |
[pagina 331]
| |
daar die 2000 strijders, vol militaire voorzorgen voortstappen, evenals een schuchter meisje in de duisternis, bij het minste gerucht aan den eenen of anderen aanvaller denkende en er voor schrikkende. Waarin bestaat het krijgskundig genie van Leopold I? In zijne goocheltoeren? Wel ja, goocheltoeren, want gelijkt hij in zijne militaire wandeling niet den goochelaar, die, om de sukkelaars te doen gelooven dat hij de zwarte kunst machtig is, alvorens te beginnen, wat zonderlinge gebaren maakt en eenige onverstaanbare woorden prevelt? Leopold was den goochelaar gelijk, wij herhalen het. Hij ook maakte met zijne ‘militaire voorzorgen’ zonderlinge gebaren, om de Belgische soldaten te doen aannemen dat hij een krijgskundig genie en de vijand in de omstreken machtig was. En zoo was de ‘wijze’ man, de ‘groote’ veldheer! De koning vond het natuurlijk zonder vreemde hulp te strijden. Dit klinkt manhaftig, maar ziet eens goed toe, wat hij met de binnenlandsche macht gedaan had en of het hem wel toegelaten was, op dit oogeriblik de vreemde hulp te versmaden, toen Daine door 40,000 Hollanders omsingeld werd en hij, Leopold, met 17,000 man geen enkelen vijand in zijne onmiddelijke nabijheid had. De laatste volzin van Leopold's brief is de treffendste. Hij zegde: ‘Ik denk dat voor de goede verstandhouding tusschen de mogendheden, het absoluut wenschelijk is slechts de maarschalk dan te doen oprukken, wanneer de dringendheid der omstandigheden het zal gebieden.’ Watbeteekenen die dringende omstandigheden? Als Frankrijk door de mogendheden toegelaten was Belgie ter hulp te snellen, waarom dan niet liever Holland beletten te strijden? Het moest toch op eene nederlaag voor Nederland uitloopen, om de eenvoudige rede, dat dit land niet op kon tegen de vereenigde mogendheden, die van zin waren hunne besluiten | |
[pagina 332]
| |
- de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland - te handhaven. Holland laten strijden tegen Belgie, wiens zwakte men kende, wiens legermacht men had laten en doen ontbinden en verwaarloozen, was Belgie, wiens rechten de mogendheden schenen te willen verdedigen, laten en doen nederlagen lijden en vernederen en Holland eene weêrwraak schenken. Die ‘dringendheid der omstandigheden’ beteekende dus eenvoudig weg: generaal, kom met uw leger juist op den tijd om getuige van de vernedering der Belgen te zijn en hunne redding aan u te doen danken. En zoo is het gegaan; dat is gebleken uit de verklaringen van den generaal Belliard aan den heer Gendebien, wanneer deze hem naar de reden vroeg waarom het Fransche leger niet in tijds aanrukte om eene nederlaag, eene treurige vlucht der Belgen te vermijden. Wij zeggen en herhalen het: gansch de krijgstocht van Oogst 1831, alles wat dan voorviel, was het gevolg van een opgemaakt plan tusschen de Europeesche mogendheden, koning Willem van Nederland, koning Leopold en eenige Belgische militairen en diplomaten. Wilt gij nog meer bewijzen? Den 8 Oogst, om 8 uren 's avonds, komt Leopold in het kamp te Aarschoot en roept een krijgsraad voor de Belgische officieren bijeen. De koning doet zich daar meer dan een groot uur wachten, en alsdan eene ongesteldheid voorwendende, laat hij aan den krijgsraad weten dat de heer D'Hane, minister van oorlog, hem zou vervangen en de volmacht om te handelen had. De raad, zegt Niellon in zijn werk, duurde eenige minuten. ‘De heer D'Hane zette ons daar uiteen, dat er kwestie was eenen bijval aan den koning te besparen, maar zonder ons te zeggen hoe, waar en tegen wie. Hij vervolgde dat wij vereenigd waren om het bevel van den slag te bespreken... Dit | |
[pagina 333]
| |
alles kwam mij voor, als eene vergadering van schooljongens, die zich gereed maken om oorlogskens te spelen!!Ga naar voetnoot(1).’ Mochten de Belgische legeroversten als kinderen mededoen voor 't lolleken, met de vreemde officieren was dit het geval niet. Generaal Niellon verhaalt in zijn werk dat hij, op 10 Oogst, voor de eerste maal bij den koning geleid, daar met verscheidene Engelsche generaals en hoogere officieren, allen in militair gewaad, dineerde. Wat deden die Engelsche officieren bij koning Leopold? Was het om aan hun gouvernement verslag te geven van de werkzaamheden der Belgische legers? Wel neen, want daarvoor had Engeland sir Adair Stocman gezonden en hij was voldoende voor dit werk. Die Engelsche legeroversten waren daar eenvoudig weg om Leopold te geleiden, en gezamentlijk het plan te doen gelukken door de mogendheden in hunne conférence aangenomen. Alles bewijst dus de schuld van koning Leopold, en wanneer wij onze taak van getrouwen geschiedschrijver voor die van openbaar ministerie des Belgischen volks verwisselden, zouden wij de beschuldigden zoowel onder de ernstigheid als onder het getal der feiten kunnen verpletteren. |
|