De omwenteling van 1830
(1882)–Edward Anseele– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
Vijftiende hoofdstuk.
| |
‘Antwerpen, 4 Oogst 1831.’Generaal, ’Volgens de bevelen van Zijne Majesteit ontvangen zult gij aanstonds de noodige maatregelen nemen om het legerskorps van generaal de Tieken te naderen, waarvan het hoofdkwartier te Schielde gelegen is. Gij zult eene voldoende bezetting te Hasselt laten en uwe beweging uitvoeren, door u naar de Neethe te richten, in wiens nabijheid de linkervleugel des Scheldelegers zich bevindt. ’Gij zult uwe dépêches en verslagen naar Antwerpen sturen. ’Eene vijandelijke afdeeling bezet Turnhout, eene andere den weg van Breda naar Antwerpen. ’(Geteekend): de generaal baron de Failly.’ | |
[pagina 298]
| |
Nauwelijks had de generaal dit bevel ontvangen, of hij geboodt de spoedigste gereedmaking om er aan te volkomen. De generaal was opgetogen; eindelijk had men de noodzakelijkheid der samenvoeging van de beide legers begrepen, en ging men een machtigen dam tegen de invallende Hollanders kunnen opwerpen. Tot het begrijpen der latere gebeurtenissen moeten wij een korten schets van Daine's karakter geven. Daine was niet een uitstekend generaal, geschikt om groote veldslagen te leiden en te winnen. Hij was er ten volle van bewust en daarom had hij reeds verscheidene malen aan het Regentschap gevraagd, hem een of meer generaals te zenden, om gezamentlijk de krijgsverrichtingen te regelen. Dit werd hem geweigerd, alhoewel de Regent 24 generaals ter zijner beschikking had. Dan had hij gebeden om de generaal Duvivier, verdediger van Venloo, die als bevelhebber der artillerie onder hem wilde dienen, bij zijn legerkorps te voegen; insgelijks dit werd hem geweigerd. Daine's toestand was bijna onuithoudbaar. Dat de lezer zich herinnere, dat hij, om alle de orders uit te voeren, noch divisie-generaal, noch brigade-generaal, noch krijgskundig korps, noch eenig bestuur had; hij was alleen, gansch alleen. Hij beminde zijn land en hare zaak; hij was de omwenteling en haar doel genegen en zou tot de volle volvoering harer plannen, tot de volledige verkrijging harer behoeften en rechten, alles prijs hebben gegeven wat hij bezat; maar... Daine was soldaat en echt soldaat. Boven zijne liefde voor zijn land, boven zijnen persoonlijken iever en zijne denkbeelden, stond voor hem zijn bevelhebber, die de koning was. Wat de koning bevool was wet voor Daine, daaraan gehoorzaamde hij, daarvoor deed hij zijn eigen gevoelen zwijgen, wanneer hij het zelfs beter en schooner dan dit zijns meesters vond. En dit is verstaanbaar. Hij, als soldaat des vaderlands | |
[pagina 299]
| |
voelde zich rechtschapen en liefdevol voor het land, hij mocht dan nog meer iever en liefde voor hetzelve verwachten van hem, van zijne majesteit, den koning, heer en meester, wiens opoffering klimmen moet volgens de belangrijkheid der te vervullen rol en roeping. Arme soldaat, die blindheid, dit ‘lijk zijn’ was uw ongeluk, want men heeft u voor verrader des vaderlands uitgescholden en uwe slaafsche gehoorzaamheid heeft de omwenteling en Belgie vele vernederende kaakslagen berokkend. Het ontvangen bevel was voor den generaal het vooruitzicht, zoo niet van den zege, ten minsten van de moedige verdediging en des eerlijken strijds. De donkere wolk die zoo dikwijls het gelaat van den soldaat had overtrokken, bij de verwaarloozing en de dubbelzinnige werkingen des Regents en zijner ministers, verdween, en met grooten iever, met geestdrift stelde hij zich aan den arbeid om het gegeven bevel te vol voeren. De verschillende korpsen werden verwittigd en overal waar het bevel van oprukken kwam, werd het met blijde kreten aanvaard. De soldaten wisten wel niet heel goed waarop de samenvoeging der beide legers zou uitloopen, maar het vooruitzicht der beweging die volgen ging en dit, weldra andere landgenooten, oude vrienden en kennissen te zien, maakte hun opgeruimd. En zoo slaperig zij vroeger hadden rondgestrompeld, zoo levendig liepen ze nu heen en weêr, onderling kluchten vertellende, kwinkslagen en meer andere vrolijkheden doende, om lucht aan hunne vreugde te geven. En hoe meer iedereen zag dat de toebereidselen eindigden en het gewichtig oogenblik naderde, waarop het door velen verwachte ‘voorwaarts’ zou worden uitgesproken, hoe levendiger en opgeruimder het in het leger werd. Alles ging zoo snel als de slechte regeling der krijgsmacht het toeliet; de soldaten hadden in hunne rijen plaats genomen, | |
[pagina 300]
| |
de paarden waren ingespannen, de schutters op de kanonnen, de officieren liepen nog eens rond om een laatsten oogslag over alles te werpen, een vergeten bevel te doen uitvoeren, alles was in orde, allen stonden gereed en slechts de generaal Daine werd nog gewacht, om het teeken tot aanrukken te geven. Hij echter komt niet, de oogenblikken vervliegen, zij schijnen dagen... Waar blijft hij? Wie of wat wacht hij nog? Die vragen worden reeds door honderden gedaan. - Velen der Belgische soldaten waren minder ‘soldaat’ dan hun generaal. - Eindelijk! daar is hij! Generaal Daine stapt uit zijne tent. Vreugdekreten, door de naastbij staande soldaten aangeheven en weldra door gansch het leger herhaald, begroeten zijn verschijnen. De eerlijke soldaat wordt er door getroffen, zijn gezicht heldert op. Maar zie, daar is weder die donkere wolk! De soldaten merken het op en zwijgen. Wat is er gebeurd? Het bevel tot het te gemoet trekken des Scheldelegers is ingetrokken; het Maasleger moet oprukken, maar niet naar Antwerpen toe, neen, hooger op, naar Holland, naar Venloo. Ziehier het tweede bevel door generaal Daine ontvangen, slechts drij uren na het eerste en dat totaal het verkeerde ervan bevatte: | |
‘Antwerpen; 4 Oogst 1831.’Generaal, ’Nieuwe inlichtingen over de bewegingen van den vijand hebben Zijne Majesteit doen besluiten, de bevelen te veranderen die zij mij gelast had u mede te deelen, zooals ik het door den brief van heden gedaan heb. ’Het schijnt dat twee legerafdeelingen, de eene onder de bevelen van generaal Kortheiligers, de andere onder die van generaal Meyer, moeten trachten zich van Venloo meester te maken, terwijl de twee andere afdeelingen het Scheldeleger in bedwang houden. ’Gij zult uw hoofdkwartier naar Hechtel overbrengen en | |
[pagina 301]
| |
de legers, onder uwe bevelen staande, derwijze samentrekken, om u overal waar het noodig zijn zal haastig te kunnen begeven. Zoodra gij vijandelijke betoogingen op Venloo zult vernemen, zijt gij gelast, generaal, de troepen te vernietigen die zoeken er zich meester van te maken, zonder u om de andere afdeelingen te bekreunen die zich tegenover het Scheldeleger bevindenGa naar voetnoot(1). ’Gij zult aanstonds de voorwerpen tot legering der Hoepen onder uwe bevelen staande ontvangen. ’(Geteekend) de minister van oorlog: ’Baron de Failly.’ Het is twee uren in den namiddag. Het ontvangen tegen-bevel heeft eenen nadeeligen invloed op het leger uitgeoefend. Het eerste was de zekerheid, de vrienden en kennissen, de beslissende strijd in het verschiet; het tweede de onzekerheid, de machtige, goed gewapende vijand te midden van zijn land in aantocht. En het wantrouwen dat zich vroeger van het leger had meester gemaakt, kreeg nieuw voedsel en maakte zich van velen meester. Generaal Daine, dien verderfelijken invloed ziende, het somber gevoel, dat in zijn hart gloeide, willende bevechten, hield weldra eene korte, manhaftige toespraak, reed langs het front van het leger, overal de officieren en soldaten aanmoedigende. Met den degen in de richting wijzende die het leger op moest, riep hij uit: ‘Soldaten, daar wacht u de vijand! U wordt de eer geschonken hem het eerst aan te vallen! Het vaderland rekent op u, zijne moedige zonen! Zal het te vergeefs op u hebben gerekend? Neen, niet waar? Moedig, onverschrokken, als mannen gestreden, en aan den vijand getoond dat, hoe sterk | |
[pagina 302]
| |
hij ook zij, hij niets vermag tegen ons, verdedigers der vrijheid en van het vaderland! En nu, kinderen van een moedig volk, voorwaarts onder den dubbelen kreet: leve de vrijheid! leve het vaderland! Voorwaarts, voorwaarts! Het leger herhaalde dien kreet, stelde zich daarop in beweging en begaf zich noordwaarts op, de niet bezette plaats tusschen het Schelde- en het Maasleger, nog grooter, dus den inval der Hollanders gemakkelijker makende. Daine, die ten volle het ongerijmde van het tweede bevel begrepen had, gehoorzaamde er nogthans aan, als getrouw soldaat en als slaaf der tucht. Met den meest mogelijken spoed stelde hij zich aan den arbeid, en met het vallen van den nacht hadden drij bataillons en eene halve batterij geschut, van afstand tot afstand, post gevat tusschen Hechtel en Zonhoven. Om 11 ure des nachts keerde hij naar Hasselt terug, ten einde 's anderendaags, 6 Oogst, met denzelfden iever voor de proviandeering des legers te zorgen. In allerhaast werden eenige tenten opgeslagen, doch de soldaten moesten zich gestadig of tot den aanval, of tot de verdediging gereed houden. Spioenen werden uitgezonden om over de nadering en de macht des vijands berichten in te winnen. Te midden der legerplaats stonden eenige soldaten in groep bijeen. Zoowel door hunnen ouderdom en wezenstrekken als door hunne kleederen verschilden zij onder elkander. Een warm gesprek, waaraan slechts twee mannen deel namen, had onder hun plaats en de anderen hadden zich luisterend in een kring geschaard, nu en dan eens teekenen van goed- of afkeuring gevende. En ik zeg, sprak op eens de jongste der beide mannen, in wie wij Victor herkennen, ik zeg dat de tegenwoordige krijgstocht niets goeds voorspelt. | |
[pagina 303]
| |
- En waarom niet dan, vroeg de oudste, een gewezen soldaat van Napoleon. - Wel, hebt gij, als oud-gediende, ooit een warboel gezien zooals het hier een is. - Dat is waar, maar alles moet zijn tijd hebben, jongeling, gij moogt zoo haastig niet zijn. - Zijn tijd hebben, zegt gij, hebben zij hem niet gehad? Sinds maanden wisten onze bestuurders, wist onze koning dat de oorlog uitbreken zou, en hij laat ons hier zonder eten en gewapend, als of wij het tegen kartonnen mannen zullen te doen hebben. - Dat is waar, in den tijd van den grooten Napoleon ging het er beter aan toe, maar wees niet verlegen, ik zal aan die kaasbollen van Hollanders toon en, dat een verroest geweer in onze handen een geducht wapen is. - Onze moed zal niet helpen, want aan al de verschillende en tegenstrijdige bevelen die men ons doet uitvoeren, ziet gij wel dat men een misdadig plan wil uitvoeren. - En wat denkt gij dat onze oversten van zin zijn? - Ons in een valstrik lokken, ons overrompelen, ons de nederlaag geven, om den koning van Holland te wreken over de beleedigingen die wij hem in Brussel deden ondergaan. - En gij denkt dat onze koning in dit misdadig plan zou mededoen? - Ja. Is het niet algemeen in den mond dat hij reeds den afstand van een deel van Limburg en Luxemburg aan Holland heeft onderteekend, en zwoer hij nogthans niet ons grondgebied ongeschonden te handhaven? - Dat is waar. Maar is dat bewezen? - Het zal het worden. - Ik geloof dat gij een hekel aan de koningen hebt. - Ik haat ze. - Gij hebt ongelijk. Wat kwaad doen zij? - Kwaad? Moet gij het nog vragen, gij die onder den | |
[pagina 304]
| |
grootsten der koningen en der beulen, onder Napoleon hebt gediend? - Zie, kameraad, wilt gij hebben dat wij goede vrienden blij ven, ehwel, spreek niet aldus van den grooten man. - Denk er over zooals gij wilt, maar de arme moeders, wier zoons en echtgenoots hij deed vermoorden, zullen er anders over oordeelen. - Dat is waar, velen hebben er het leven bij gelaten, ik zelf ben slechts door een gelukkig toeval ontsnapt, maar wat wilt gij, er zijn altijd koningen geweest, er zullen er altijd zijn, en hij, de groote Napoleon, is ten minsten van klein groot geworden en heeft al die trotsche gekroonden doen buigen als koorn voor den wind. - En ik zeg dat er altijd geene koningen zullen zijn. - En wat zal er dan zijn? - De republiek. - De republiek, arme jongen, wij hebben het gezien in Frankrijk, dat is onmogelijk. - Onmogelijk gelijk alle nieuwe dingen. Maar nogthans bestaat zij in Amerika. - Maar niemand wil er hier van. - Dat doet niets ter zake. In den beginne wilde niemand van de aardappelen eten en heden worden zij in alle huizen gekookt. - Sapperloot, kameraad, gij hebt overal uwe antwoorden op, maar zij bewijzen weinig. - Niets bewijzen! mijne woorden zeggen alles, want zij toonen dat de klachten en opmerkingen der menschen tegenover het nieuwe meer uit vooroordeel dan uit de onpraktischheid van het nieuwe voortspruiten. Hebben wij niet gezien dat De Potter, het grootste figuur der omwenteling, de rechtzinnigste onzer strijders, voor de republiek was, alsook een groot getal zijner vrienden. - Dat is waar, maar ook hij is niet gelukt! - Pleit dit tegen de republiek of tegen de laffe menschen? | |
[pagina 305]
| |
Hoor, de tijd is uit dat eenige menschen beschikken over het leven, over de opbrengst des arbeids van millioenen hunner natuurgenooten. De volkeren zijn geene kinderen, die een oppasser behoeven, maar reuzenmachten die zich zelf kunnen en moeten besturen. De Franschen hebben hun misdadigen koning, verrader des lands, op het schavot doen sterven, zij deden wel. De burgers hebben ons een koning tegen onzen wil gegeven, aan ons hem uit ons midden te jagen. Verslaan wij eerst den Hollandschen monark en keeren wij dan zegevierend naar Brussel terug, om den onzen naar Engeland te sturen, welk rijk hij nooit had moeten verlaten... Die stoute rede, met vuur uitgesproken, verwekte verwondering, bijna schrik bij de soldaten, maar eensklaps werd zij afgebroken door eenige ruiters die met lossen teugel de legerplaats binnenreden, roepende: de vijand, de vijand! Aanstonds liepen alle mannen te wapen, stelden zich in slagorde en wachtten de bevelen af. Na eene korte schermutseling tusschen de voorwacht der beide legers, ging de strijd algemeen worden. Generaal Daine voerde zelf het bevel over de troepen, die in korten tijd in een hevig gevecht gewikkeld waren. Het legerkorps waarin Victor en de grijze Tonne dienden had nog geen bevel ontvangen voorwaarts te rukken. Het hevig geweer- en kanonvuur, dat zij in hunne nabijheid hoorden, de reuk van het poeder, die zich alom verspreidde, de zucht naar den strijd, dit alles deed hun het bloed koken en zij stampten van ongeduld daar werkeloos te moeten blijven staan. Niets van het strijdplan, noch van de bedoeling hunner oversten kennende, nog gedeeltelijk onder den indruk der laatste twijfelachtige gebeurtenissen betreffende de verandering der bevelen, voelden zij het wantrouwen op nieuw in hun hart groeien, door het beginnen van den strijd er eenigen tijd uitgedreven. Wat nog meer voedsel aan hunne vermoedens gaf, was de | |
[pagina 306]
| |
houding van generaal de Failly, die iedereen in het leger voor den minister van oorlog aanzag, en welke zich op eene zeer dubbelzinnige wijze gedroeg. - Is dat nu de manier van handelen eens generaals, sprak grijze Tonne, zie eens, hij loopt daar als eene verschrikte hinde rond. - Ik heb het ook reeds opgemerkt, antwoordde Victor. - Had hij aldus bij den grooten Napoleon moeten handelen, sacré tonnerre, deze had hem schandelijk van het slagveld gejaagd. - Het schijnt dat dit gevecht tegen zijn zin is. Hij zou ons misschien liever allen aan de Hollanders overleveren, want ik heb het reeds gehoord dat hij met den vijand samenspant. - Ah, wist ik het zeker, riep de oude soldaat met verontwaardiging uit, ik joeg hem van hier een kogel door het hoofd, al moest ik er zelf mijn grijzen kop bij latenGa naar voetnoot(1)! Op eens klonken in de verte triomfkreten boven het gewoel van den strijd: - Leve Belgie! Leve Belgie! - Leve Belgie! herhaalde de oude soldaat, zijn geweer geestdriftig in de hoogte zwaaiende. En al zijne strijdmakkers riepen weldra: - Leve Belgie! - Hel en duivel! bromde Tonne, dat wij bij het feest niet mogen zijn. Eensklaps kwam een officier naar hun toe zoo snel hij loopen kon. - Vooruit! vooruit! mannen! riep hij reeds van verre. En naderbij gekomen, ging hij voort: - Vooruit! De slag is half gewonnen, de Hollanders | |
[pagina 307]
| |
moeten achteruit en dan op stormpas het Scheldeleger bij gesprongen. Deze weinige woorden die op eens een duidelijk, moedig en stout strijdplan aan toonden, werkten electriseerend op de soldaten. Aanstonds ijlden zij, het geweer op de schouders, op stormpas voorwaarts, en de verdubbeling van het gewoel des strijds en van het vuren kondigden weldra aan dat zij zich onder de vechtenden hadden gemengd en zich dapper gedroegen. Het was een kritiesch oogenblik, waarvan de beide partijen al het gewicht begrepen. Kon generaal Daine, door het overwinnen in dezen strijd, de Hollanders in Noord-Braband terugdrijven, dan was het hem gemakkelijk, door eenige snelle marches, zich met het Scheldeleger, in de provincie Antwerpen te vereenigen en dan waren op hunne beurt de Hollandsche legers gescheiden, die de Belgische macht meenden te verdeden. De prins van Oranje, welke zich tegenover het Scheldeleger bevond en die nooit had kunnen denken zich door generaal Daine in den rug aangevallen te zien, zou weldra door de twee Belgische legers overrompeld, niet den tijd tot tegenweêr gehad en ondanks de grootere getalsterkte zijner krijgsmacht, het onderspit gedolven hebben. Dan ware gansch het misdadig plan door de koningen, diplomaten en ministers opgevat, den bodem ingeslagen gorden, en niemand kon voorspellen wat er zou gebeurd zijn. Eene zoo schitterende overwinning der Belgen ware een kaakslag voor de mogendheden en nieuw voedsel voor de omwenteling geweest. De Hollanders, langs hunnen kant, begrepen ten volle dat, Konden zij Belgen tot den aftocht dwingen, de moedeloosheid onder hun erg zou toenemen en de ruimte tusschen de | |
[pagina 308]
| |
beide Belgische legers nog zou vergroot zijn geweest, wat hunne beslissende nederlaag voor gevolg moest hebben. Daarom was die strijd zoo van gewicht, omdat hij den weg mag heeten, die de eene of andere legermacht naar den zege voeren moest. In hun snel vooruitloopen zagen de mannen waarbij Victor zich bevond, eensklaps een Hollandsch korps op zich afkomen. Op eens klonk het ‘vuur’ van de vijandelijke zijde en vuur werd er gegeven. Een oogenblik sidderden de Belgen te midden van den dikken rook door de losbranding veroorzaakt. Eene bloedige slachting moest onder hun zijn aangericht. De rook trok op, slechts twee soldaten waren licht gewond. De Hollander, hadden te hoog gevuurdGa naar voetnoot(1). Een spotachtig gelach beantwoordde het mislukt vuur des vijands en weldra stormden de Belgen met gevelde bajonnet op de Hollanders. Een hevig gevecht ontstond, het was bloedig. In de eerste oogenblikken waren de twee korpsen ondereen gemengd, en hier zag men Hollanders diep in de Belgen voorwaarts dringen, terwijl zij elders moesten wijken. Niemand kon voorspellen wie overwinnen zou; de beide partijen schenen even sterk, waren even wraakgierig. Thans was het gevecht algemeen geworden en het slagveld strekte zich meer dan een uur ver uit. De Belgen waren tegen over de Hollanders minder sterk? slechter gewapend, slechter gevoed; daarbij hadden moedeloosheid, wantrouwen en de zorgeloosheid der regeering hun erg verzwakt; maar thans verdween op eens dit verschil; de liefde voor de vrijheid, die in hun hart weêr herleefde, vergoedde hun voor al hunne tegenslagen. | |
[pagina 309]
| |
Generaal Daine en eenigen zijner officieren hadden zich aan het hoofd van een legerkorps te midden der strijdenden geworpen, om hunne soldaten door dit voorbeeld aan te vuren en hun den zege te doen behalen. Door de wisselvalligheden van het gevecht waren zij dat punt der strijdplaats genaderd, waar Victor en zijne vrienden zich bevonden. Het zien van hun bevelhebber, die de soldaten lief hadden, werd met een donderenden hoerrakreet beantwoord, weldra door een nieuwen en woesten aanval op de Hollanders gevolgd. De Hollanders gedroegen zich moedig, maar de Belgen drongen steeds meer en meer vooruit. - Leve Belgie! klonk het op eens in de nabijheid des generaals. - Leve Belgie! antwoordden Victor en zijne vrienden. - Hoerra, hoerra! riepen duizenden. De Hollanders waren op drij verschillende plaatsen achteruit gedreven geworden. Zij weken terug. Generaal Daine dit ziende en de nederlaag volledig willende maken, riep op eens: - Soldaten, voorwaarts! voor..... Hij kon niet uitspreken, daar stond de generaal de Failly, hem een bevel overhandigende. Daine sloeg er de oogen op, werd bleek en deed een gebaar van uiterste wanhoop. Aan een oogenblikkelijk gevoel van verzet toegevende, wilde hij spreken, maar de generaal de Failly Weeg met den vinger op een zegel en een handteeken, dat het geschreven bevel langs onder droeg. Ter neêr geslagen liet hij het hoofd neêrzinken, het papier aan een zijner officieren overhandigende, die gansch dit tooneel van op eenigen afstand, met zekere verwondering en geheime verlegenheid hadden gadegeslagen. Het lezen van het bevel maakte op hun denzelfden indruk als op hun generaal. Victor en de oude Tonne hadden dit alles bijgewoond; en | |
[pagina 310]
| |
middelerwijl brulde het kanon, kletterden de geweren, verdedigden de Belgen zich dapper en stegen hier en daar triomfkreten op. Eenige oogenblikken nadien, te midden van dien half gewonnen strijd, op het oogenblik dat de Hollanders met groot verlies gingen achteruit gedreven worden, werd door generaal Daine het bevel tot den aftocht gegeven. - Verraad, verraad! klonk het van verscheidene kanten uit de rangen der Belgen, die maar niet begrijpen konden, hoe men iemand wil doen strijden als men hem niet laat overwinnen. En dit woord ‘verraad’ had zijn rede, maar het verraad kwam niet van Hollandsche agenten, van Belgen aan koning Willem verkocht, maar wel van onzen koning, van Leopold I, de agent van Engeland, die met eenige Engelsche en Belgische intriganten aan den gang was, het misdadig plan der diplomaten uit te voeren. Het papier, dat te midden des gevechts, door generaal de Failly werd overhandigd - die destijds geen minister van oorlog meer was - bevatte een bevel door koning Leopold aan generaal Daine gegeven, waarbij deze laatste geboden werd achteruit te wijken en bijna tot de besluiten van het eerste door hem ontvangen order terug te keeren.
Ziehier het bevel:
‘Het Maasleger zal, als het mogelijk is, zich den 6 Oogst in beweging stellen, om zich naar Diest en Siechem en den volgenden dag, 7 der zelfde maand, naar Westerloo te richten. Indien de vijand een dezer stellingen bezet hield, zal hij er met geweld uitgedreven worden; wanneer hij er zich niet bevindt zal de generaal Daine zich met al zijne strijdkrachten naar Gheel begeven, waar hij zal voortgaan gezamentlijk met den divisie-generaal de Tieken te handelen, die bevel heeft geen enkel ernstigen aanval te beginnen dan wanneer hij het kanonvuur des legers van generaal | |
[pagina 311]
| |
Daine zal hooren. Diens volgens zal deze laatste generaal alle de mogelijke middelen aanwenden om aan den generaal de Tieken den vooruitgang zijner bewegingen te laten kennen.’
Toen generaal Daine dit bevel had gelezen, deed weldra de soldaat in hem den mensch zwijgen. Die veldslag, zoo schoon begonnen en voortgezet, werd gestaakt. De Hollanders, verstonden zij niet wat er gebeurde of wisten zij het heel goed, wij kunnen daarover niets verzekeren, deden niets en verontrustten ket Belgische leger hoegenaamd niet in zijne zijdelingsche beweging linkwaarts af, om, volgens het ontvangen bevel, zijne vereeniging met het Scheldeleger mogelijk te maken. Generaal Daine wilde alles stiptelijk ten uitvoer brengen, ondanks het gemor zijner troepen en zijn eigen oordeel, dat hem iets rampzaligs voorspelde. Het Maasleger trok dus af, met het inzicht Diest en Siechem in te nemen, 's anderendaags naar Westerloo, dan naar Gheel op te rukken, steeds den vijand voor zich uitjagende. Generaal Daine had gedurende den strijd de moedige houding van Victor en van grijzen Tonne opgemerkt, en hun op het slagveld, door een zijner officieren doen ontbieden, om deel zijner wacht te maken. Beide waren er tevreden over, omdat zij alle twee hun generaal lief hadden; maar Victor was er nog te meer mede in zijn schik, daar dit hem steeds in de nabijheid van het hoofdkwartier des legers en wellicht op het spoor van het verraad brengen zou, waarvan hij het bestaan vermoedde. En waarlijk hij behoefde niet lang te wachten om er ten volle de overtuiging van te bekomen. Met de wacht des generaals in het hoofdkwartier gekomen, werd hij gelast bij de tent van Daine op post te staan. Eenige oogenblikken nadien trad de generaal ze binnen, | |
[pagina 312]
| |
door generaal de Failly, zijn aide de camp Capiaumont en nog twee hoofdofficieren gevolgd. De generaal zag er mistroostig, bijna somber uit en antwoordde zeer weinig op hetgeen de Failly tot hem zeide. Nauwelijks waren allen binnen of een nieuwe bode trad in de legerplaats, en begaf zich regelrecht naar de tent van den generaal. Hij was met stof overdekt en scheen een langen tocht te hebben afgedaan. De boodschap binnen gedragen hebbende, verwijderde hij zich, op eenigen afstand der tent wachtende. Hij had een nieuw koninklijk bevel gebracht, dat aldus luidde: | |
‘Mechelen, 6 Oogst 1831.’Generaal, ’Door verschillende verslagen vernomen hebbende dat de Hollanders zich in sterke macht te Veerle, op den weg van Gheel naar Diest, bevinden, worden eenige veranderingen noodig aan de onderrichtingen door u van generaal de Failly ontvangen. ’Te Diest aangekomen, na er den vijand, als hij er zich bevindtGa naar voetnoot(1), uitgejaagd te hebben, zult gij, in plaats van u eerst naar Gheel te begeven, u met generaal de Tieken in gemeenschap stellen, die te Lier de Nethe overtrekken en in de richting van Diest u te gemoet komen zal, maar die, alvorens een ernstigen aanval tegen den vijand te doen, wachten zal tot hij vernomen heeft dat gij van uwe zijde hem aangevallen hebt. ’(Geteelzend) de minister van oorlog: ’C. D'Hane.’ | |
[pagina 313]
| |
Men ziet, het kwam nog eens de vorigen tegenspreken en was geschikt om de stevigste karakters te doen wankelen, de grootste veldheeren te doen twijfelen. Nauwelijks had de man het hoofdkwartier verlaten, of Victor hoorde binnen in de tent eene hevige woordenwisseling. Hij luisterde aandachtig en hoorde op eens generaal Daine in bittere klachten en heftige bewoordingen tegen de bevelhebbers van den krijgstocht uitvaren. En tot slot van dien uitval, waarin verontwaardiging en toorn doorstraalden, riep hij uit: - Iedereen maakt hier deel van de partij der samenzweering, tot zelfs de koning!Ga naar voetnoot(1) Eene doodsche stilte, welke slechts eenige sekonden duurde, volgde op die erge beschuldiging. Wie weet was Daine zelf niet verschrikt over haar gewicht. Kort daarop echter hernam de redetwist met meer vuur dan vroeger. Generaal de Failly drong er op aan dat dit vierde en laatste bevel werd uitgevoerd, zooals hij op het slagveld op den aftocht had aangedrongen. Hij eischte de volvoering van het koninklijk bevel, dat de samenvoeging met het leger van generaal Tieken behelsde. De officieren van Daine en voornamentlijk zijn aide de camp Capiaumont verzetteden zich hardnekkig tegen het koninklijk bevel, dat zij een valstrik noemden. - Volvoer dit bevel niet, generaal, sprak Capiaumont tot Daine, maar laat ons op Sint-Truyen rukken en het Hollandsche leger met generaal Saxen-Weymar aan het hoofd, er uit werpen; dan begeven wij ons naar Thienen en kunnen onze vereeniging met het Scheldeleger bewerken, zonder vrees door de Hollanders omsingeld en versmacht te worden, | |
[pagina 314]
| |
zooals het bij de uitvoering van het vierde bevel het geval zijn zalGa naar voetnoot(1). Daine stemde met het gevoelen van zijne officieren in en stond op het punt toe te geven; maar op eens kwamen de soldaat, de slaafsche tucht en gehoorzaamheid in hem op en evenals op het slagveld liet hij treurig het hoofd zinken en sprak op weêmoedigen toon: - Generaal de Failly, de koning alleen is hier meester; hij beveelt; ik, een zijner soldaten, zal hem gehoorzamen. Bij die woorden drukte generaal de Failly hem de hand; Daine beantwoordde koel dien vriendschapsblijk. En weder was het eenige oogenblikken stil in de tent. Iedereen legde, in naam der tucht, banden aan zijn persoonlijk oordeel en gevoelen en besloot den koning te gehoorzamen. De intriganten triomfeerden nog eens zooals zij het weldra volkomen zouden doen. Het rampzalig uur der algemeene slachting, op sluwe wijze voorbereid, naderde en generaal, officieren en soldaten liepen den wolf in de muil, meenende vertrouwen te mogen stellen in hun koning, die hun schandelijk bedroog. Korten tijd nadien verlieten de officieren hun legeroverste, om de bevelen voor den tocht naar Diest aan de troepen mede te deelen. Vergelijken wij eens goed de verschillende bevelen door generaal Daine ontvangen, ten einde duidelijk hunne tegenstrijdigheden en ongerijmdheid, de onschuld van Daine en het zwarte plan der diplomaten te doen uitkomen. De laatste dépêche van den 6 Oogst bevol, even als die van den 5, de bezetting van Diest; zij verschilde met de vorige hierin, dat zij noch de marschroute, noch het vereenigingspunt met Tieken aanduide; die verandering is gegrond, | |
[pagina 315]
| |
zegt het bevel, op het bericht dat ‘de Hollanders heel sterk te Veerle, op den weg van G-heel naar Diest, zijn.’ Dit belangrijk beslissend bericht moest niet alleenlijk het bevel van den 5 Oogst veranderen voor wat het vereenigingspunt der beide legers betrof, maar de krijgsverrichtingen op Diest zelven daarbij, omdat men met eenig doorzicht bemerken kon, dat ‘deze sterke Hollandsche krachten’ op Diest aanrukten. Den zelfden dag, inderdaad, 6 Oogst om één uur, deden de Hollandsche prinsen hunne intrede te Diest, aan het hoofd van hun voornaamste legerkorps. Eenige lanciers waren voldoende geweest, om bezit te nemen van dit belangrijk punt, dat door niemand verdedigd was! Indien de dépêche van den 4 Oogst, in plaats van Daine te bevelen naar Venloo te rukken, hem voorgeschreven had Diest te bezetten, niets ware voor hem gemakkelijker geweest. Daine kon het bevel volbrengen zonder één kanonschot te lossen! het ging er hem heel anders naar toe, wanneer de dépêches van 5 en 6 Oogst hem bevolen Diest in te nemen: hij was in strijd met twee Hollandsche legerafdelingen, die van Meyer en die van Kortheiligers, die niet zullen nalaten zich aan zijn rechtervleugel vast te hechten en zijne achterste troepen aan te vallen, gedurende gansch zijnen marsch naar Diest, waar hij, als hij zoo ver geraakt, de Hollandsche prinsen met ontzagelijke troepen zal ontmoeten. Deze echter wachtten Daine niet af: de zeer bekwame (?) mannen van het Belgisch hoofdkwartier bedriegende, lieten zij eenige mannen te Diest en te Montaigu, om hunne krijgsverrichtingen te verduiken, die de omsingeling, de versmachting en de slachting van Daine's leger voor gevolg moesten hebbenGa naar voetnoot(1). |
|