De omwenteling van 1830
(1882)–Edward Anseele– AuteursrechtvrijDertiende hoofdstuk.
| |
[pagina 265]
| |
Zij hebben het den heer De Potter moê gemaakt, zij hebben policieagenten-stokslagers ingericht, de vrijheid van vereeniging op de schandelijkste wijze doen schenden, pas eenige dagen nadat zij het vereenigingsrecht van op de tribuun des Parlements hadden verdedigd; zij hebben met de mogendheden en met Leopold I, den koning der intrigue en zondat de meerderheid der Congres-leden het wisten, dit misdadigGa naar voetnoot(1) verbond aangegaan, door hetwelk het rijkste en nijverigste gedeelte van Luxemburg en Limburg aan Holland werd afgestaan; zij hebben door onkunde of met opzet medegeholpen aan de ramp der maand Augusti 1831, waarvan wij later zullen gewagen. Dank aan die intriganten zagen wij de Europeesche diplomatie zich meester maken van ons land en beslissen over zijn lot. De diplomatie! dit is een der ergste kankers welke onze maatschappij teisteren. Ongelukkig Belgie! Eens in zulke handen wacht u niet meer de oorlog, noch de barrikadenstrijd, die ten minste kansen laten aan den heldenmoed der volkeren, maar wel de list, de intrigue, de leugen, het bedrog, en daartegen zult gij onmachtig zijn! Men zal u streelen, u doen gelooven dat men aan uw heil werkt, en met liefde, maar wee u! middelerwijl zult gij omstrengeld, gebonden en geslachtofferd worden! Van in de maand October 1830 zond het Voorloopig Gouvernement twee zijner leden, Gendebien naar Parijs en Van de Weyer naar Londen. Gendebien moest trachten te weten, wanneer het koningdom als regeeringsvorm voor Belgie door het Congres werd aangekomen, of Lodewijk-Philip het voorstel zou aanvaarden om een zijner zonen, den hertog van Nemours, den troon van Belgie te zien bekleeden. | |
[pagina 266]
| |
Dus, het Congres was nog niet bijeen geweest, men wist nog niets over zijne samenstelling, noch over zijne zienswijze en reeds was men op zoek naar een koning. Men haast zich zoo niet voor iets dat men niet gaarne ziet komen, en die spoed zelve verraadt te veel liefde voor het koningdom, om er ons door te laten foppen. Te Londen zeide Wellington tot Van de Weyer, dat het Engelsch gouvernement niet wilde tusschenkomen, noch invloed uitoefenen op den keus van het Belgisch Bestuur, maar hij hoopte dat dit gouvernement niet eene republiek zou worden. Voorwaar, zonderlinge manier van niet tusschen te komen en geen invloed uit te oefenen. Die hoop van Wellington, den machtigen Engelschen minister en generaal, was een bevel, op de wijze der diplomaten gegeven. Men ziet het reeds, Belgie was in handen der diplomaten en nog wel in die der Engelschen, de slechtsten van allen. Wat het Congres nu ook stemde, Belgie's lot was beslist. Het mocht niet eene republiek worden. Het moest dan een koningdom zijn. En wie kon koningin ons land worden? Wie? Het gezond verstand zal het ons zeggen. Redeneeren wij. De mogendheden laten de omwenteling uitbreken, gelukken en doen niets, beslissen niets tegen haar. Dit toonde dat van den beginne af alle de groote Europeesche Staten in de scheiding toestemden, of dat de partijen voor en tegen de scheiding, onder haar zóó verdeeld waren, dat zij zich gelijk sterk bevonden. Dit was een voorteeken dat de dysnatie van Oranje weinig, bijna geene kans had door de mogendheden op den troon van Belgie te worden hersteld. Daar het Belgisch Congres de familie van Oranje voor goed van den troon vervallen had verklaard, was voor haar de laatste hoop vervlogen. De scheiding was gebeurd en bleef beslist en al wat de diplomaten sinds dien deden, om den prins van Oranje tot koning der Belgen te doen uitroepen, was eenvoudigweg leugen en bedrog om hun waar spel te verduiken. | |
[pagina 267]
| |
Inderdaad. De mogendheden lieten de klove tusschen Noord- en Zuid-Nederland ongehinderd dieper en dieper maken, zij konden dus hoegenaamd niet rechtzinnig voor de kandidatuur des prinsen van Oranje ijveren, aangezien door de uitroeping van prins Hendrik als koning der Belgen, de scheiding der beide landen bijna vernietigd was. Het uithuwelijken van den zoon of de dochter eens monarks aan vreemde kroonprinsen of prinsessen, het plaatsen van zijn zoon op den troon van een vreemd land, dat alles was steeds een middel geweest tot sterkere vereeniging tusschen twee rijken, tot eindelijke samensmelting, en nu kon prins Hendrik, koning der Belgen niet het middel worden om de scheiding tusschen de twee landen te bevestigen. Europa verliet dus den zoon zoowel als den vader. En nog iets meer. Engeland verzette zich hardnekkig tegen het uitroepen van een Franschen prins als koning der Belgen, en wel omdat dit feit de vereeniging van Belgie aan Frankrijk beteekende. Zou dus het kroonen van den prins van Oranje niet als de wedervereeniging der beide landen mogen aanschouwd geworden zijn? Voorzeker. En daar de mogendheden dit liefst niet zagen, waren zij tegen den prins. Wanneer de mogendheden zich reeds tegen de weder vereniging van Noord- en Zuid-Nederland verkaarden, omdat zij in de samensmelting van die twee kleine staten de opkomst van een machtigen mededinger, van een toekomstigen vijand zagen, die, in een algemeenen oorlog, door zijn verbond met de eene of andere partij over den zege kon doenbeslissen, is het natuurlijk dat zij zich nog hardnekkiger tegen de vereeniging van Belgie met eene groote mogendheid verzetteden, omdat die versterking aan deze mogendheid oogenblikkelijk de overdacht over de anderen zou hebben geschonken. En in de bijeenkomst die de afgevaardigden der mogendheden te Londen hielden, verstonden zij dit allen zoo goed | |
[pagina 268]
| |
dat zij besloten: geen enkel prins dier mogendheden zou koning van Belgie worden. Thans kwam het er voor ieder der mogendheden op aan een kandidaat te vinden, die onder haren invloed stond, om aldus een woord te zeggen te hebben in de lotsbeschikking van Belgie. Onze redeneering loopt dus daarop uit: hij zou koning worden die de minste de vrees der mogendheden opwekte, die het beste de reactionnaire inzichten bevredigde en door zijn toestand het grootste getal hunner als voorstanders telde. Middelerwijl die plannen gesmeed werden, liepen onze Belgische politiekers al de hoven af, om toch een kandidaat voor hunnen troon te vinden. Arme gefopten! Hadden zij, de armen gekruisd, den koning afgewacht welke uit de diplomatische intrigues ging geboren worden, dan hadden zij juist denzelfden kroondrager gehad als nu, en zich veel moeite en nog meer treurige en schaamtevolle teleurstellingen bespaard. Verre van zich met hardnekkigheid tegen de slechte inzichten der diplomaten te verzetten, hielpen zij er aan mede, door, evenals een vader die gaarne een man zou vinden voor zijne dochter en er de bals en concerten mede afloopt, voor al de tronen te gaan knielen, om een telgje als meester te ontvangen, en door het verzwijgen aan het Congres van de besluiten der diplomaten. In een eersten protocole,Ga naar voetnoot(1) van 4 November 1830 dagtee- | |
[pagina 269]
| |
kenend en door de mogendheden uitgegeven, werd er besloten dat de Belgen en Hollanders zich zouden terugtrekken achter de lijn, die, vóór het traktaat van 30 Mei 1814, de bezittingen van den souverein der Vereenigde Provinciën scheidde van deze, welke er alsdan bij gevoegd werden om het koninkrijk der Nederlanden te vormen. Volgens dit besluit moesten de Hollanders Antwerpen en Maastricht binnen de 10 dagen aan de Belgen afstaan. Maar koning Willem beklaagde zich en een tweede protocole komt de Belgen bevelen allen strijd tegen de Hollanders te staken en hun tevens melden dat deze laatsten voorloopig Antwerpen en Maastricht zouden behouden. De verdere besluiten van dien protocole moesten zóó nadeelig voor Belgie zijn, dat het Voorloopig Gouvernement ze niet aan het Congres heeft bekend gemaakt; en toch werden zij uitgevoerd. Heel kort daarna gaf de heer de Potter zijn ontslag; voorzeker stond het met die vuile zaken in verband. Een tijd nadien werd er aan Belgie uitdrukkelijk verboden de republiek en een hunner landgenoten tot koning uit te roepen. Op 20 December verscheen een derde protocole der mogendheden waarin het volgende voorkomt: ‘De verbindtenis tusschen Belgie en Holland onmogelijk geworden zijnde, wordt het noodzakelijk tot andere schikkingen zijnen toevlucht te nemen, om de inzichten te volbrengen tot wiens volvoering de vereeniging der beide landen als middel had gediend.’ Die inzichten waren de handhaving van het evenwicht tusschen de Europeesche mogenheden. De conférence van Londen kwam dus meer en meer over Belgie beschikken, naarmate die overmeestering aangroeide, was de meerderheid van het Voorloopig Gouvernement tegenover het Congres geheimvoller, dus meer medeplichtig der diplomaten. | |
[pagina 270]
| |
Voor onzen troon kwamen er zooveel kandidaten als voor eene plaats van eersten klerk in het een of ander handelshuis. Al de Europeesche prinsen, hertogen, die in hun land niets te verwachten hadden, watertandden reeds. De meest gekenden waren: de hertog van Nemours, de hertog van Leuchtenberg, een Beiersch hertog, Leopold van Saxen-Coburg enz., enz. En gestadig werden onze koningsgezinde Belgen tusschen al die mannen geslingerd, waarvan de laatste de minste kansen scheen te hebben. Frankrijk scheen nu eens toe te stemmen in de kiezing van den hertog van Nemours, dan in die van den hertog van Leuchtenberg. Er komt onzekerheid in het land; men begint de diplomaten te wantrouwen. De leden van het Voorloopig Gouvernement voelen dat het onder hunne voeten aan het branden is en zenden afgezant op afgezant naar Frankrijk, om den koning Lodewijk-Philip de kroon van Belgie voor zijn zoon te doen aannemen. Hij schijnt er te willen in toestemmen; een groot deel der Congresleden, eenigen der leden van het Voorloopig Gouvernement zeggen aan al wie het hooren wil, dat koning Lodewijk het zal aannemen en onder den indruk dier verzekering, wordt op 4 Februari de hertog van Nemours, als koning der Belgen door het Congres uitgeroepen. Feestelijkheden hebben te Brussel plaats om dit besluit te vieren; een raad van negen leden, aan wiens hoofd Surlet de Chokier, voorzitter van het Congres, staat, begeeft zich naar Parijs om die tijding aan den Franschen koning te brengen, en... deze weigert. Wreede teleurstelling, bloedige kaakslag voor die heeren! De politiek van Engeland overwon. Het mag zonderling heeten voor deze Congresleden, die, toen tijdens de omwenteling te Brussel het Fransch vaandel op het stadhuis werd geheven, de eersten waren om het er af te | |
[pagina 271]
| |
rukken, dat zij ook de ergsten ten voordeele der kandidatuur van den hertog van Nemours zijn geweest en ze van harte hadden gewenscht. Die tegenstrijdigheid in hunne daden, slechts eenige maanden verschillend, toont aan hoe de diplomaten en de verderfelijke politieke listen, reeds hunnen invloed op de mannen, welke het meest voor Belgie's onafhankelijkheid gezind waren, hadden gewerkt. Die weigering van den Franschen koning bracht ontroering in het land; er kwam onrust en wantrouwen over de listen en lagen der diplomaten. De republiekeinen kregen nieuwe hoop en stichtten met eenige burgers, die Belgie vrij van allen vreemden invloed wilden zien, den vaderlandschen bond: De Onafhankelijkheid. De demokraten stelden de kandidatuur van den hertog van Leuchtenberg als koning van Belgie voor. Arme demokraten! Zij waren zoo ver gezonken, dat zij de redding der demokratie in een koning, de hoogste uitdrukking der aristokratie, gingen zoeken. Zij waren gelijk een groot geneesheer, die na al zijn genie besteed te hebben aan het zoeken naar nieuwe redmiddels voor de menschheid, eindelijk 't einde raad, zich zelf en zijne kunst in de handen van een kwakzalver geeft. Onder den indruk van al die gebeurtenissen, werd in vervanging van het Voorloopig Bestuur een Regentschap gekozen, daarvan de baron Surlet de Chokier het hoofd was. Daar houdt de rol van het bestuur, uit de omwenteling geboren, op. Wat heeft het gedaan? De werklieden en arme boeren van het stemrecht gehouden, de republiek verdrongen, geen enkel maatregel genomen, niet een wetsontwerp ontworpen om den stoffelijken toestand der arbeiders te bevoordeeligen te beschutten tegen de aanmatigingen der kapitalisten. Integendeel. Het niet waardig verklaren des werkende volks om kiezer te zijn, was het terzelfder tijd onwaardig erkennen staatshulp te genieten in de betrekkingen tusschen arbeid en | |
[pagina 272]
| |
kapitaal, en het totaal aan den willekeur der bezitters en der omstandigheden overlaten. In alles heeft het gehandeld als een heerschenden, overwinnenden stand, vol miskenning en verdrukking tegenover de werkende klasse. Op vaderlandsch terrein waarvan het zijne eenige roeping scheen te maken - en dat was zijne misdaad of het bewijs zijner bekrompenheid - heeft het zich gehaast het leger herinterichten en is er in gelukt, voor zooveel het volgens de omstandigheden mogelijk was. ‘Toen het in Februari 1831 aftrad bestond er in ons land een leger van 48,000 mannen met zes veldbatterijen. Het veldmaterieel ontbrak, de wapening was niet voldoende, het onderricht in de tucht lieten te wenschen over, maar de maand Maart naderde, het ging de oefeningen doen beginnen, het leger sterk inrichten en er een modelleger van makenGa naar voetnoot(1).’ Door alle die verschillende feiten hadden de vrienden van koning Willem - en zij waren nog al talrijk - nieuwe hoop gevat en eene samenzwering gesmeed. Het zonderlingste hierin was, dat aan het hoofd dezer beweging een Engelsch agent, de diplomaat Ponsomby, stond. Die Ponsomby is het model van den diplomaat-schurk. In de ziel alle omwentelingen hatende, de agent zijnde van een der gouvernementen, dat zich altijd het nijdigst tegenover de volkeren gedragen en het meest aan hunne onderdrukking medegeholpen heeft, loog, bedroog hij waar het hem voorkwam en zijne politiek het hem voorschreef. In alles had hij de orangisten geholpen, zij geloofden in hem als in hun eigen zelven, zij vertrouwden zich aan hem met hart en ziel toe, en werden er door gefopt op de schandelijkste wijze. | |
[pagina 273]
| |
Alles was gereed, de dag van den opstand gesteld, men kwam tot den dag te voren; iedereen was op zijn post en de bevelhebbers kwamen aan Ponsomby het signaal vragen. ‘Alles is veranderd, zegt deze; er is geen spraak meer van den prins van Oranje, er is hier eene andere kandidatuur noodig, gij moet Leopold, prins van Saxen-Coburg, kiezen.’ En daarmede verliet hij de Orangisten en hunne partij. De samenzweerders begrepen niets van de daad des Engelschen agent en, zonder hoofd, zonder leider, moesten zij het opgeven, wat ook gebeurde. Holland had nu op niets anders meer te rekenen dan op zijne wapenen, - als de mogendheden het lieten vechten, wel te verstaan. De kandidaturen der hertogen van Nemours, van Leuchtenberg, de prinsen van Oranje en anderen, van de hand gewezen of gevallen zijnde, zoo stond Leopold gansch alleen om den troon te beklimmen; daarbij ondersteund door Engeland, wiens agent hij was - Leopold I was getrouwd met de Engelsche prinses Charlotte - stegen zijne kansen dagelijks. Doch Frankrijk verzette zich tegen de aanvaarding van Leopold en stelde de verdeeling van Belgie voor. Met vele sluwheid had het de rechterzijde van de Maas met de steden Maastricht, Ruremonde en Luik, in zijn ontwerp aan Pruisen afgestaan. Engeland dat er niet van hield Pruisen zoo dicht de Schelde en de zee te zien, en dan nog steunende op zulke sterke positiën, verzette zich daar hardnekkig tegen. Daarbij wilden Pruisen, Oostenrijk en Rusland er niet van weten een grondwettelijk koningdom, dat zij vreesden, te zien geboren worden en konden op die voorwaarden in de kandidatuur van Leopold niet toestemmen. Engeland dat kost wat kost een zijner sujecten over Belgie wilde zien regeeren, stelde het huwelijk van Leopold met eene zijner dochters aan den koning van Frankrijk voor. Op die wijze zou Frankrijk ook iets in de Belgische aangelegenheden hebben te zeggen. Koning Lodewijk stemde | |
[pagina 274]
| |
daarin toe. Van Frankrijk's steun verzekerd, voelde Engeland zich sterker en stouter tegenover de drij andere mogendheden en trachtte nu, door zijne diplomaten, haar zijnen kandidaat te doen slikken. Eenige toegevingen door Engeland aan die alleenheerschende gouvernementen gedaan - die toegevingen zijn de achteruitkruipende bepalingen in de grondwet aanwezig, en de uitgebreide voorrechten welke koning Leopold en zijne opvolgers bekwamen - deden hun ook met Leopold instemmen en zoo had Engeland alle moeielijkheden overwonnen, alle hinderpalen uit den weg geruimd en zijnen man als koning in Belgie door de mogendheden doen aanvaarden. Eens dat verkregen was zijne benoeming zeker. Leopold werd den 11 Juni 1831 tot koning der Belgen gekozen, en den 21 Juli zelfde jaar als zoodanig ingehuldigd. Wij gelooven ten volle - dit lazen wij nogthans in geen enkel geschiedenisboek en niet zonder verwondering - dat het artikel der grondwet, waarin wordt gezegd dat noch eene vrouw, noch hare afstammelingen, noch bloedverwanten den troon van Belgie kunnen bekleeden, van Engelschen oorsprong is. Inderdaad. Met eene Fransche prinses vereenigd, kon Leopold zonder kinderen en vóór zijne vrouw sterven. En wat moest dan gebeuren, indien niets daarover uitdrukkelijk in de grondwet stond bepaald? Heel natuurlijk, dat Frankrijk meende rechten op den Belgischen troon te hebben. Het artikel der grondwet vernietigde dus de laatste hoop van Frankrijk op Belgie, en het uithuwelijken van een zijner dochters aan een Engelschen agent, was van wege den koning der Franschen niet eene daad van fijne politiek, maar van dwaze ijdelheid. Wij begrijpen ook niet hoe de leden van het Voorloopig Gouvernement en van het Congres, die zoo erg ijverden ten voordeele van den hertog van Nemours, zich niet hardnekkig tegen bedoelden artikel hebben verzet, welke hun | |
[pagina 275]
| |
nog eene hoop schonk, hun wensch eens verwezentlijkt te zien. Een Engelsch dienaar zat hier op den Belgischen troon, de Engelsche invloed zou hier meester zijn en het blijven. En, ô listen der diplomatie, Engeland zag zijn wil ten volle bevredigd, Frankrijk werd door den bruidschat des echtgenoots van eene zijner prinsessen misleid, maar.... het was Frankrijk, dat zijn geld en kinderen offerde, om de kroon van den schoonzoon te bewaren! In de oude Belgen leeft er min of meer een haat voor alles wat Engelsch is en eenige sympathie voor de Franschen, alhoewel die bejaarde landgenooten nooit iets vernomen hebben van de rampen die de kuiperijen der Engelsche diplomaten ons hebben berokkend; maar toch, gedreven door het natuurlijk instinkt dat de volkeren als de menschen bezitten, hadden onze vaders vermoeden opgevat tegen Engeland en het gehaat. Dit enkel feit is voldoende om den geschiedschrijver onzer onwenteling te dwingen zijn blik op Engeland gevestigd te houden en zijn agent, koning Leopold, met wantrouwen te aanschouwen. En dit wantrouwen mag niet alleenlijk bestaan volgens het instinktmatig gevoel van het vorig geslacht, maar in eene verpletterende beschuldiging van misdadiger veranderen, door de daden zelven van Leopold. Maar loopen wij niet vooruit. De mogendheden hadden wel toegestemd, maar toch moest er rekenschap gehouden worden van Holland, dat hoegenaamd niet tevreden was met de wendingen die de politiek der diplomaten nam, en op verre na niet van zijne rechten op den Belgischen troon afzag. In een brief van 12 Juli 1831 schreef de Hollandsche Minister aan de conférence van Londen: ‘Koning Willem verklaart dat de prins Leopold, wanneer hij de souvereiniteit aanvaardde en bezit nam van den troon, door die daad zelve, | |
[pagina 276]
| |
in eene vijandelijke houding zou gesteld en als vijand aanzien worden.’ Dat zegt klaar en duidelijk dat de inhuldiging van Leopold als koning der Belgen, door den inval der Hollanders zou gevolgd worden. Het is ook geschied, maar sinds den 12 Juli, dag toen de brief werd geschreven en den 24 Juli, dag der inhuldiging, en sinds dien datum tot aan de maand Oogst, waarin de gevechten tusschen Belgen en Hollanders plaats hadden, zijn er zooveel schandelijke listen en kuiperijen gepleegd, werd er zulk misdadig plan beraamd en uitgevoerd, dat die feiten alleen voldoende zijn om iemand voor altijd voor de koningen en hunne trawanten een hevigen haat te doen opvatten. Maar hoe nam ons Congres de kandidatuur van Leopold aan? Hemel, ons Congres! zijn schoone tijd was voorbij. Het was reeds de zesde kandidaat die men het voorstelde en wiens deugden en talent geroemd werden. En wij gelooven dat, buiten degenen die mede deden in die kuiperijen, het grootste gedeelte, dat altijd eigen initiatief ontbreekt en niets liever doet dan medeloopen, al heel tevreden begon te zijn, een kandidaat voor zich te hebben, waar niemand iets tegen had. Overigens werd ook onder de leden van het Congres erg door de diplomaten gewerkt. De Belgische minister Lebeau - de vuilste personnagie die onze omwenteling heeft opgeleverd - verdedigde de eene na de andere al de kandidaturen die zich voordeden, met de meeste onbeschaamdheid. Terwijl hij den hertog van Leuchtenberg voorstond was hij verontwaardigd en hevig tegen Leopold, en toen hij korten tijd nadien Leopold verdedigde en op eenige minuten er een onvergelijkelijk genie van maakte, schimpte hij op den prins van Oranje, spottend aanhalende dat Leopold hem bij de prinses Charlotte, den loef had afgesteken. De platte schimp van Lebeau toont nog eens te meer dat koningen menschen zijn als anderen, niet beter als anderen | |
[pagina 277]
| |
en dikwijls slechter dan de meerderheid. Hij komt ons nog eens het recht geven te protesteeren tegen den eerbied die men voor de koningen den volkeren afdwingt, en tegen hunne onschendbaarheid. Het moet eindigen met het verheffen van éénen mensch boven millioenen zijner natuurgenooten; het moet eindigen dat éénen, die zoowel in zijn privaat als politiek leven lager zinkt dan den grooten hoop, aan het hoofd blijft van eenen Staat, wanneer hij als bijzonderen mensch door zijne uitspattingen en misdaden, reeds lang op de galleien zou hebben gezucht of op het schavot zou zijn gestorven. Weg met alle koningen en tronen, die overblijfselen der barbaarschheid en van het goddelijk (?) recht! Weg uit de maatschappij met alle voorrecht aan de geboorte en aan den stand! Weg met de instellingen en aldus met de mannen, die het noodzakelijk maken dat allen zwoegen en lijden voor éénen, die als ongedierten knagen en vreten aan den rijkdom der maatschappij, den eigendom der volkeren! De mensch door zijne meerdere beschaving, door zijne vermenigvuldiging en het steeds verder en verder bevolken der werelden, verdrijft langzamerhand van onzen bodem de monsters en wangedrochten, die ons tot geesel en de natuur tot schande dienen! De natuur zelve schijnt ons daarin te helpen, door het verfijnen en veredelen harer produkten, zoowel levende als niet-levende. Wanneer wij de monsters uit het dierenrijk willen en zullen vernielen, wanneer wij de meesters des heelals wenschen te zijn, dan mag de menschheid niet de slavin en de ploegos van eenigen onzer natuurgenooten blijven, dan moeten wij de monsters uit de maatschappij ook verdrijven. En hetzelfde beginsel dat ons roepen doet: weg met den leeuw, met den tijger die honderd schapen dooden op één dag, geeft ons ook het recht te roepen: weg met de koningen en de keizers die duizend armen slachten in één uur. | |
[pagina 278]
| |
En evenals het christendom bij zijn triomf de tempels der afgodendienaars ten gronde deed af breken, om er zelfs de herinnering van te dooden, zoo moeten niet alleenlijk tronen en koningen worden uitgeroeid, maar ook moeten die woorden uit het woordenboek der volkeren verdwijnen, opdat ons lijden en onze rampen het geluk, de zaligheid des nageslachts niet komen vergallen. Keeren wij tot de geschiedenis terug. Lebeau ging in zijne ophemeling van Leopold zóó ver te verklaren, dat de aanvaarding des prinsen van Saxen-Coburg ons in staat zou stellen ons land tot aan den Rijn uit te strekken. Die dwaze zwetser dacht niet dat hij zich zelven en ons land groote moeielijkheden kon aanbrengen. Wij gelooven dat er in de geschiedenis weinig voorbeelden bestaan, waarin de diplomaten zoo erg en zoo schaamteloos kuiperijen op kuiperijen hebben gehoopt, als in ons land na zijne omwenteling. Zij zijn voornamentlijk begonnen nadat het Voorloopig Gouvernement door het Regentschap was vervangen geworden. Waarlijk men raakt er bijna niet wijs uit en er behoeft eene buitengewone scherpzinnigheid, om klaar te zien in de donkere kruipende plannen der diplomaten. Nu eens schijnen zij die kandidatuur voor te staan, dan willen zij het land weder in de armen des verjaagden koning werpen, eene andere maal spreken zij gebiedend, trotsch, uitdagend zelfs, om kort daarop weder zoetsappig en braaf voor de oogen des volks te verschijnen, den mond vol van zijn geluk, van zijne onafhankelijkheid en nog al meer. En achter al die wendingen en kronkelingen was een plan verborgen, zoo misdadig, zoo wraakroepend, dat wij het nooit zouden hebben durven denken, zelfs toen het doorsnuffelen van het verleden er ons het bestaan van openbaarde, indien een man, dé heer Gendebien, aan wie de burgers te | |
[pagina 279]
| |
Brussel een standbeeld hebben opgericht in zijn meesterlijk werk, Catastrophe du mois d'Août 1831, er ons niet de onloochenbaarste en tevens de verpletterendste bewijzen van gegeven had. Dat boek, hetwelk door een toeval in onze handen gekomen is, door een der rechtzinnigste burger-patrioten geschreven; dit boek, dat Gendebien in het licht gaf alvorens den laatsten adem uit te blazen, omdat hij de bewijzen der misdaad niet mede in het graf wilde voeren; dit boek, hetwelk eene onuitwischbare brandmerking, een verpletterende beschuldigingsakt tegen het Regentschap, tegen koning Leopold I en de Europeesche diplomaten is, werd door den schrijver kosteloos aan alle boekerijen des legers en anderen gezonden, maar op last des gouvernements overal verboden en vernietigd. Maar het idee, de waarheid kunnen niet vernietigd worden. Zijn werk heeft Gendebien overleefd en van op zijn voetstuk, met zijn bronzen mond slingert hij nog zijn vloek naar onze vroegere beheerschers en beulen, en eischt hij nog verachting en straf voor de nagedachtenis van hen, die uit domheid of slechtheid een der grootste gruwelen pleegden, welke ooit in 's menschen brein is ontstaan. Wij zullen dus met het boek van den heer Gendebien in de hand, zijne taak voortzetten en de bespreking aanvangen van de ramp der maand Augusti 1831. Doch alvorens daaraan te beginnen, willen wij eenige woorden tot onze lezers richten. Wij hebben het volle bewustzijn van de gevaarlijke taak die wij gaan ondernemen. Hoe de vrijheid van het woord en der drukpers in ons land wordt geroemd, de gevangneming van verscheidenen onzer vrienden, de vervolging onzer dagbladen, hebben ons genoeg bewezen dat die vrijheid verdwijnt zoodra het den persoon des konings geldt. Men heeft hier eenen heiligen eerbied voor den man, die zich zoo weinig eerbiedigde en voor de instelling, wiens slechte | |
[pagina 280]
| |
gevolgen met honderden zijn te tellen en wiens goede nog moeten bewezen worden. En toch schrikt ons dat niet af. Van het oogenblik dat wij het boek van den heer Gendebien lazen, hebben wij het gedacht opgevat onze Omwenteling van 1830 te schrijven. En daarmede vervullen wij een plicht, een heiligen plicht. Wanneer iemand het spoor eener vroegere wreede misdaad ontdekt, die gansch het land in opschudding bracht en vele slachtoffers kostte, is die man gedwongen zijne ontdekking aan het gerecht bekend te maken, om het in staat te stellen licht over de duistere, sombere zaak te werpen, de nog levende schuldigen te straffen en hem die verdacht werd van het wanbedrijf voor de oogen der wereld vrij te pleiten. Zoo eene plicht rust op hem die het werk van Gendebien leest. Dat boek brengt ons niet alleenlijk op het spoor van vroeger gepleegde misdaden, maar laat ons die gruwelen met den vinger tasten, toont ze ons in al hunne hatelijkheid en noemt ons de misdadigers met naam en toenaam. Ehwel, evenals de aangehaalde spoorvinder, is de lezer van dit werk gedwongen de gepleegde misdaad in gansch hare naaktheid aan het volk bekend te maken, en voor het gerecht der openbare opinie de boosdoeners te brengen, opdat zij ze straffe en den van verraad beschuldigden generaal Daine vrij spreke. Onder de schuldigen, behooren eenige leden van het Regentschap, koning Leopold I en de Europeesche diplomaten. Vleiers en kruipers hebben in hunne geschiedenis der Omwenteling van 1830, Leopold als een weldoenenden geest geroemd, tot een genie, zoowel op krijgsmans- als politiek gebied verheven en hem ‘den wijzen’ genoemd, Leopold de wijze! Wat schaamtelooze leugen! Geschiedschrijvers en diplomaten mogen elkander de hand geven, die hebben meer kwaad aan de menschheid gedaan dan de koningen, welke nogthans niet zijn ten achter gebleven. Volk, wacht u van de officieele geschiedschrijvers! En wilt gij uit hunne boeken de waarheid leeren, ehwel, leest meest | |
[pagina 281]
| |
altijd juist het verkeerde van hetgeen zij schrijven en gij zult de waarheid in de meeste gevallen zeer nabij zijn. Wien zij oproermaker, belhamel, gespuis enz., noemen, heet ze volksvriend, held, moedige massa, vol liefde voor de vrijheid en offerend en stervend voor hare rechten. Als zij een hertog, prins, koning of keizer noemen: de wijze, leest gij: de sluwe; als zij zeggen: de goede, leest: de onnoozele; de moedige, leest: de laffe; de onversaagde, leest: de wreede; de roekelooze of zonder vrees, leest: het monster; de rechter, leest: de beul; de wetgever van zijn volk, leest: de verdrukker van zijn volk; de rusthandhaver, leest: de uitmoorder der opstandelingen, enz., enz. De korte toespraak tot u, mijne lezers, wil ik met het volgende eindigen. Mijne socialistische denkbeelden waren u wellicht reeds bekend door mijn naam of zijn het u nu reeds door mijn boek. Maar toch verzeker ik u, dat, in de taak die ik ga aan vangen, ik mij niet zal laten medevoeren door den duizendmaal gewettigden haat, die ik de koningen en het koningdom toedraag. Gij zult het reeds opgemerkt hebben dat ik in gansch mijn werk, de socialistische denkbeelden van mij heb verwijderd, en niet als partijganger, maar als geschiedschrijver heb geredeneerd en gewerkt. Ik schreef mijne Omwenteling niet om socialisten te vormen, maar om ons volk met de politieke gebeurtenissen van over eene halve eeuw bekend te maken en licht over die duistere zaak te verspreiden. Ik ben alzoo begonnen, ik zal aldus eindigen, daarvan geef ik u de stelligste verzekering. Partijgeest, vooringenomenheid, noch haat, niets van dit alles zal mijn geest benevelen, noch mijne pen leiden, in de taak die ik ondernomen heb. De liefde voor de waarheid en voor het volk, de zucht om onze letterkunde met een werk te verrijken, waarin een volkskind, onafhankelijk van alle drukkingen, zijne denkbeelden openbaart, zijn de drijfveren, | |
[pagina 282]
| |
zooals zij het steeds waren, die mij zullen bezielen in het beoordeelen der feiten en personen. ‘Het ministerie van het Regentschap, zegt de heer Gendebien, was uitsluitend diplomatisch en dynastiek. Het Regentschap zelve, de eenen door luiheid en overschilligheid, de anderen door onkunde of heerschzucht, het Regentschap liet zich door de schitterende beloften der diplomatie verleiden, het hield zich slechts bezig met de middels om aan de conférence te behagen en zijn kandidaat bij voorkeur, prins Leopold, op den troon van Belgie te brengen. Het Regentschap sluimerde te midden eene bedriegelijke zekerheid en ontwaakte slechts bij het gerucht der al te wel verdiende vervloekingen en der hevige beschuldigingen, maar al te zeer gewettigd door de ramp der maand Augusti 1831. ’In mijn ontwerp willende blijven, zal ik slechts van zijne zorgeloosheid, het leger en de verdediging des lands betreffende, spreken. Wie mij leest, zal moeite hebben bij het woord: zorgeloosheid stil te blijven; men zal zonder twijfel juister vinden het woord: verraad!’ Na de plotselinge omkeering welke de Engelsche diplomaat Ponsomby tegenover de Orangisten maakte, was de conférence aan de uitvoering van haar misdadig plan begonnen, dat hierin bestond: ‘de levenskracht der omwenteling te slijten, hare wilskracht te bedriegen en te verraden, en bij middel van sluwe kuiperijen haar te dooden, door haar te onteeren ten gevolge eener schandelijke en behendig voorbereide ramp. ’Het is moeielijk, het is zelfs volgens het geweten onmogelijk eene andere beteekenis te geven aan de houding en aan de verraderijen der diplomatie, aan den handel en wandel onzer staatsmannen en der geslepene diplomaten.’ |
|