Winkel, J. te
Winkel, Jan te (*16 november 1847; Winkel - † 31 mei 1927; Amsterdam)
Taal- en letterkundige, vooral bekend door zijn Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde en andere literairhistorische geschriften, die zich kenmerken door geringe persoonlijke waarde-oordelen en een streven naar volledigheid en gedetailleerdheid. Geen familie van taalkundige L.A. te Winkel, zoals een hardnekkig misverstand wil.
Jan te Winkel, zoon van een predikant, bracht zijn jeugd door in Bennebroek en Rotterdam. In laatstgenoemde stad bezocht hij het Erasmiaans Gymnasium, waarna hij in 1866 aan de Leidse universiteit theologie en letteren ging studeren. Hoewel Te Winkel gegrepen was door de dicht- en toneelkunst en hij ook een neerlandistisch artikel publiceert, geïnspireerd door Matthias de Vries, mislukte hij volledig als student. In 1872 ging hij in Groningen studeren, ditmaal wel met succes: in april 1875 legde hij daar het doctoraal examen af. Bij Moltzer promoveerde hij al enkele jaren nadien, in 1877, op een studie over de Middelnederlandse dichter Jacob van Maerlant, Maerlants werken, beschouwd als spiegel van de dertiende eeuw. Met deze vernieuwende studie vestigde Te Winkel zijn naam als historische letterkundige.
Na zijn promotie doceert hij Nederlands, Latijn en geschiedenis aan het gymnasium te Groningen. Gedurende zijn zestien Groningse jaren publiceert hij veel: taalkundige lesboekjes, boekbeoordelingen en wetenschappelijke artikelen, waarbij hij een breed neerlandistisch spectrum bestrijkt. Daarnaast vervaardigt hij enkele belangrijke edities van Middelnederlandse teksten (van Torec, Moriaen en Esopet). Een lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde, een redacteurschap van het Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde en van de ‘Bibliotheek van Middennederlandsche letterkunde’ volgen.
In 1887 verschijnt de Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, opgezet als een geschiedenis van de Nederlandse literatuur van het begin tot Te Winkels eigen tijd, maar waarvan alleen het eerste kloeke deel over de Middeleeuwen is verschenen. Samen met zijn bijdragen over de geschiedenis van de Nederlandse taal en literatuur aan de Grundriss der germanischen Philologie (2e druk, 1898) van Hermann Paul maakte dit indrukwekkende werk Jan te Winkel echter tot een geschikte kandidaat voor een professoraat.
In 1892 is het zover en wordt hij aan de Amsterdamse universiteit benoemd tot hoogleraar in de Nederlandse taal - en letterkunde en het Oudgermaans. Tot 1919, over de zeventig jaar oud, bleef hij die functie vervullen. Zijn hoogleraarschap staat in het teken van onderwijs, dat volgens oud-studenten weinig bevlogen was, en het werken aan zijn magnum opus, de Ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde, waarvan in 1908 het eerste deel verschijnt, maar dat pas na zijn dood in definitieve vorm het licht ziet (de tweede druk verschijnt in de jaren 1922-1927, het laatste deel bezorgd door Te Winkels leerling, P. Leendertz Jr.).
In de jaren 1910-1911 was Jan te Winkel rector magnificus van de Amsterdamse universiteit; daarnaast was hij lid van talloze genootschappen, van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, en buitenlands lid van de Koninklijke Vlaamse Academie en de Koniklijke Academie van België.