Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdWillems, Jan FransWillems, Jan Frans * 11 maart 1793 Boechout bij Antwerpen; † 24 juni 1846 Gent, Zuid-Nederlands literator, die zich door zelfstudie ontwikkelde tot filoloog en literair-historicus. Hij was een pleitbezorger voor het gebruik van de moedertaal in het openbare leven en groeide uit tot de vader van de Vlaamse beweging. Van onschatbare waarde is zijn werk als ontdekker en uitgever van Middelnederlandse dichtwerken. Willems, afkomstig uit een kleinburgerlijk milieu, ging als twaalfjarige naar Lier waar hij lessen volgde in Latijn, zang en orgelspel, mogelijk ter voorbereiding op het kosterambt. Hij ontving er voorts onderricht ten huize van de aristocratische familie Bergmann, waar hij kennis maakte met de Duitse romantische vrijheidsidealen en zich principes van verdraagzaamheid en liefde voor de moedertaal eigen maakte. Hij sloot zich aan bij de Lierse rederijkers die hem leerden refereynen (reciteren) en toneelspelen. In 1807 debuteerde hij als dichter met een hekeldicht op de burgemeester van Boechout, door wie zijn vader wegens onvoldoende beheersing van de Franse taal was ontslagen. In 1809 trad hij als klerk in dienst van een Antwerps notariskantoor en klom op tot ontvanger der registratie (1821). Hij was een drijvende kracht achter de Antwerpschen Almanach van Nut en Vermaek, het orgaan van het Antwerpse onderwijzersgenootschap Tot nut der jeugd, waarin hij zijn dichtwerken publiceerde, veelal geschreven ter meerdere eer en glorie van het vaderland. Bij de nederlaag van de Fransen in 1814 zette hij zijn hoop ‘op de herstelling der Nederduytsche taal door Willem I, prins van Oranje-Nassau’. In 1818 deed hij van zich spreken met het gedicht Aen de Belgen, waarin hij zich keerde tegen J.-B.-J. Plasschaert die zich in de Observateur belge negatief had uitgelaten over het gebruik van het Nederlands in het openbare leven. In 1829 verdedigde hij de taalpolitiek van Willem I in een open brief aan de leider van de Franstalige oppositie: De la langue Belgique, Lettre de Jean-François Willems […] à M. Sylvain van de Weyer. Redenerend vanuit het natiebegrip pleitte hij voor het Nederlands als nationale taal van België. Zijn pro-Nederlandse opstelling leidde na de Belgische onafhankelijkheid tot overplaatsing, feitelijk degradatie, naar Eeklo. Zijn faam als gezaghebbend taal- en letterkundige zorgde in 1835 voor zijn ambtelijk eerherstel als ontvanger der registratie te Gent. | |||||||||||
Wetenschappelijke ontwikkeling en karakteriseringMet de verschijning van de Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opzigtelijk de Zuydelyke provincien der Nederlanden (1819-1820/24), vestigde Jan Frans Willems zijn naam als taal- en letterkundige. Voor het eerst werd de ontwikkelingsgang van taal én literatuur in de Zuidelijke Nederlanden van de vroegste tijden af tot in de negentiende eeuw in onderlinge samenhang beschreven. De Verhandeling begint met een beschrijving van de naam, oorsprong en aard van het Nederlands en sluit af met een stuk Over de Hollandsche en Vlaemsche schryfwyze van het Nederduytsch. Het stuk over de spelling is te beschouwen als een aanpassing van de spelling-Siegenbeek van 1806, in die zin dat er recht wordt gedaan aan Zuidnederlandse eigenaardigheden. In 1841 aanvaardde men op het ‘Taelcongres tot regeling van de spelling’ een spelling op basis van het voorstel in de Verhandeling. Met de Verhandeling leverde Willems tevens een belangrijke bijdrage aan de introductie van de Nederlandse taalkunde in Vlaanderen. In zijn visie op taal sloot hij aan bij de romantische traditie die taal zag als een organisme dat door intrinsieke kenmerken verbonden is met het volk dat die taal spreekt. Willems’ naam is verbonden aan tientallen kritieken, verhandelingen, studies en tekstuitgaven. Hij legde verzamelingen aan van spreekwoorden, zedenlessen, vloeken, liederen en andersoortige kleinere teksten. Hij maakte studie van de geschiedenis van de boekdrukkunst in Antwerpen en werkte aan een inventarisatie van de oude Antwerpse straat- en plaatsnamen van voor de Franse tijd. Zijn studies verschenen, zo niet zelfstandig, in afleveringen van de reeks Mengelingen van historisch-vaderlandschen inhoud (1827-1833). Na de onafhankelijkheid participeerde Willems volop in de beweging die werkte aan een nationaal cultureel leven en een nationale literatuur aanmoedigde, in de overtuiging dat het Vlaamse element het wezenlijke deel van de Belgische natie uitmaakte. In 1835 riep hij op tot actie: ‘Laet u door noodlottige tyden en franschkweelende landgenooten niet afschrikken, de tyd naedert waerop onze vlaemsche nationaliteit met meer levendigheid het hoofd gaet opbeuren, weldra zal ik de gronden leggen tot een verbond van weldenkende vaderlanders’. Hij vond gehoor bij J.B. David (1801-1866), F.A. Snellaert (1809-1872), Ph. Blommaert (1808-1871), C. Ph. Serrure (1805-1872) en andere gekende figuren binnen de (medio)neerlandistiek. Het verbond zou aan de basis liggen van de Vlaamse beweging. Samen met David richtte hij 1836 de ‘Maetschappij tot bevordering der Nederduitsche tael- en letterkunde’ op, bedoeld als tegenhanger van de Académie royale de Belgique. Van 1837 tot 1846 fungeerde hij als hoofdredacteur en belangrijkste auteur van het filologische en historische tijdschrift Belgisch museum voor de Nederduytsche Tael en Letterkunde en de Geschiedenis des Vaderlands, dat vanwege de ‘Maetschappij’ uitgegeven werd. Willems was de eerste of een der eersten die aandacht vroeg voor het werk van Anna Bijns, Hein van Aken, Jan de Weert, Jacob van Maerlant, Anthonis de Roovere, Jan Knibbe, Jan Dille en Augustijnken. Tot zijn belangrijkste grote tekstuitgaven behoren de Reynaert (1836), de Slag van Woeringen (eveneens uit 1836) en de Brabantsche Yeesten (1839). Met de uitgave van Reinaert de Vos, een omwerking van Grimms editie, die in 1834 verscheen, gaf Willems een belangrijke impuls aan de Reynaert-studie. In de Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van Siegenbeek uit 1826 ontbrak het werk nog. Willems hoopte hiermee bij te dragen ‘tot het doen herleven van eene zo dierbaere tael’. Met de Reynaert-editie brak Willems ook internationaal door. Als filoloog verrichtte hij baanbrekend werk, al vertonen zijn tekstuitgaven de gebreken van het pioniersstadium. Hij wijzigde stilzwijgend in spelling of naamvalsuitgangen en bracht in grammaticale vormen en in de tekst zelf veranderingen aan. Het neemt niet weg dat hij een scherp oog had voor de eigenaardigheden van een handschrift of een tekst. Zo wees hij terecht het handschrift van de Voortzetter van de Brabantsche Yeesten als autograaf aan. Willems deed voor vele periodes zelf alle onderzoek. Hij kon niet terugvallen op een institutionele bibliotheek van enige betekenis op het gebied van de Middelnederlandse letterkunde, maar diende de bronnen voor de studie ervan zelf bijeen te brengen. Hij liet een indrukwekkende verzameling na die na zijn dood door Snellaert werd gecatalogiseerd. De Bibliotheca Willemsiana telde circa 12000 banden gedrukte werken en 60 handschriften. Tot de topstukken behoorden de vroegveertiende-eeuwse en fraai uitgevoerde handschriften van Der naturen bloeme (Brussel, KB, 19545), de Rijmbijbel (Brussel, KB, 19545) en de Nederlandse vertaling van de Roman de la rose (‘s Gravenhage, KB, KNAW XXIV). | |||||||||||
InvloedVan het eerste moment dat Willems van zich deed spreken, wist hij door te dringen tot het centrum van de letterkundige wereld. In 1819 werd hij verkozen tot lid van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde te Leiden. In 1820 werd hij benoemd tot corresponderend lid van de Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut te Amsterdam. In 1830 kreeg hij erkenning van de academische wereld door de toekenning van een eredoctoraat in de wijsbegeerte en letteren vanwege de universiteit te Leuven. Door de publicatie van de Verhandeling kwam hij in contact met tal van belangrijke letterkundigen van zijn tijd, in Zuid en Noord. Volgens Snellaert was Willems ‘de roem beschoren de nederlandsche gewesten door tael en letterkunde aen elkander her aan te sluiten, en zoo het werk te helpen voltrekken waerin De Vries en Siegenbeek eene gaping gelaten hadden’. Tegenwoordig wordt het stuk gekritiseerd vanwege de neiging tot compilatie en onkritische inventarisatie, al is er ook waardering voor een meer onafhankelijke en objectieve beoordeling van fenomenen zoals de Reformatie. Willems’ uitvoerige correspondentie getuigt van zijn gezag als gerenommeerd filoloog van zijn tijd. De overgeleverde verzameling brieven telt 445 correspondenten, onder wie de geleerden J. Grimm en A.H. Hoffman von Fallersleben. Van het contact met Hoffmann von Fallersleben is een vrijwel volledige briefwisseling overgeleverd. De correspondentie, die zich uitstrekt over de jaren 1836–1843, geeft inzicht in de methoden en verworvenheden van de Germaanse vakstudie in Zuid en Noord. Willems vormde de spil van een taal- en letterkundig netwerk in de Nederlanden en hij droeg met al zijn activiteiten in hoge mate bij aan de bewustwording van de intellectuelen in Vlaanderen van hun rijke verleden. Zijn grote verdienste is de ontsluiting van de Middelnederlandse letteren voor latere generaties. Daarnaast speelde hij een rol in de verspreiding van de Nederlandse literatuur in het Franse taalgebied.
Jeanne Verbij-Schillings | |||||||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||||||
Uitgaven
| |||||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| |||||||||||
Links | |||||||||||
Locatie archief en brievencollectiesVoor brieven zie CEN. Voorts heeft de Universiteitsbibliotheek Gent een uitgebreid archief waaronder 16 brieven. |
|