Ontwikkeling en karakterisering
Te Winkel is in de neerlandistiek vooral bekend door zijn spellingsysteem. Reeds
voordat hij in samenwerking met De Vries de spellingsprincipes voor het WNT
vaststelde, was hij op dat terrein actief. Aanvankelijk nam hij veel over van wat door
Siegenbeek op basis van de traditie was geregeld aan het begin van de eeuw. In de
jaren 1860-1862 ontwikkelt Te Winkel volgens de inzichten van de historische
taalwetenschap een consistent systeem op basis van het principe van de beschaafde
uitspraak. Vervolgens past hij drie uitgangspunten toe: het principe van de
gelijkvormigheid, van de analogie en van de etymologie. In een uitgebreide publicatie
zette hij de spelling uiteen, formuleerde hij de regels en voor uitzonderingen en
moeilijke gevallen stelde hij een woordenlijst samen. In België werd de spelling van
De Vries en Te Winkel ingevoerd in 1864. In Nederland is de spelling door het
onderwijs aanvaard in 1870. De ambtelijke wereld en de rechterlijke macht volgden
later.
De taalkundige activiteit van Te Winkel beperkt zich echter niet tot de
spelling van het Nederlands maar omvat een breed scala van onderwerpen, met name
betreft zij de grammaticale descriptie. Hij begint reeds in 1837 met een concies
geschreven publicatie ‘over het gebruik van de hulpwoorden hebben en zijn’. Nadat
hij aan verschillende andere tijdschriften had meegewerkt (onder meer het Nieuw
Nederlandsch Taalmagazijn) domineerde hij als redacteur het veel modernere,
taalkundige tijdschrift De Taalgids.
Typerend voor Te Winkel is zijn opvatting over het verband tussen taal en
werkelijkheid. Door middel van de taal schept de mens zich een innerlijke wereld, die
de realiteit weerspiegelt. Alleen door de taal brengt hij zijn ‘kennis van de wereld’ tot
bewustzijn. De taal heeft geen directe band met de werkelijkheid. Zij verwijst naar de
voorstelling die de mens ervan heeft. De taal drukt uit hoe men denkt, niet hoe de
werkelijkheid is. Het werk van H. Steinthal (1823-1899) moet voor Te Winkel van
grote betekenis zijn geweest. Veel heeft hij direct van hem overgenomen en via
Steinthal heeft hij opvattingen van anderen (bijvoorbeeld van Wilhelm von Humboldt
1767-1835) bestudeerd. Zo heeft Te Winkel zijn psychologische voorstellingstheorie
overgenomen uit Steinthals Grammatik, Logik und Psychologie (1855).
Een gedachte is het resultaat van drie psychologische handelingen. De geest heeft een
aanschouwing of voorstelling, die noemt men het onderwerp. De geest heeft een ander
begrip en verbindt deze voorstellingen, of ontkent juist deze relatie. Deze verbinding van
twee voorstellingen drukt de mens uit in de zin.
Aan een woord is een bepaald begrip verbonden dat in alle omstandigheden
waarin het woord gebruikt wordt hetzelfde blijft. Daarom verandert het woord ook
niet wezenlijk, hoe de buiging ook is. Bij het vormen van nieuwe woorden volgens
bepaalde morfologische procédés (afleiding en samenstelling) is dat wel het geval.
Daar is de ‘voorstelling’ zelf veranderd.
De taalkundige krijgt inzicht in de taal door vergelijking van woorden en
uitdrukkingen. Daarbij stelt Te Winkel nadrukkelijk dat de grammaticus de
tegenwoordige toestand van een taal onderzoekt. De resultaten van de historisch-vergelijkende taalwetenschap zijn bij dat onderzoek een middel. De historische
taalbenadering en de filosofische taalbeschouwing ziet hij niet als een tegenstelling,
maar zij behoren elkaar aan te vullen. De resultaten van de historische grammatica
zijn bij de evolutie van de eigenlijke grammatica (de filosofische of algemene
grammatica) achtergebleven.
Te Winkels belangstelling voor kwesties betreffende algemene taalwetenschap
en zinsontleding is geactiveerd door lezing van Roorda's Over de deelen der rede
(1852, 1855). In 1858 en 1859 wijdt hij twee publicaties aan dit werk, die neerkomen
op een kritisch-theoretische en polemische uiteenzetting van zijn opvattingen aan de
hand van Roorda's boek. In De Taalgids zet hij zijn onderzoek met belangrijke
artikelen voort.