Wetenschappelijke ontwikkeling en karakterisering
Wassenbergh was een vruchtbaar en veelzijdig auteur, die talloze genres heeft beoefend. Zijn vroegste (gelegenheids-)dichtwerk en oraties dateren van 1761/62; één van zijn laatste brieven dateert van oktober 1826. Als docent en onderzoeker is hij van belang geweest voor de toenmalige studie van de talen waarin hij onderwees en / of schreef, namelijk voor het Grieks, het Latijn, het Nederlands en het Fries. Hij wordt tot de Schola Hemsterhusiana gerekend, tot de geleerden die in navolging van de achttiende-eeuwse classicus Tiberius Hemsterhuis naar vernieuwing van de studie van de Griekse taal en cultuur streefden, maar die tevens een scherp oog hadden voor het belang van de moedertaal. Ook Wassenbergh heeft de nodige initiatieven ontplooid ten behoeve van de studie van het Nederlands.
In zijn vroege jaren te Franeker schreef hij taalkundige observaties over het Nederlands en deed dit mede aan de hand van het werk van zijn ‘taalhelden’ Lambert ten Kate en Balthazar Huydecoper. Een en ander vond z’n neerslag in zijn Aanmerkingen over den Oorsprong en verderen voortgang der Nederduitsche taale (1780). Tien jaar later, op 27 februari 1790, vroeg Wassenbergh de curatoren van de Franeker Universiteit toestemming tot het geven van lessen in de moedertaal omdat zijn studenten die in onvoldoende mate beheersten. Op 18 augustus 1790 antwoordden de ‘Mogenden’ dat de hoogleraar ‘geauthorizeerd’ werd, om, met het ingaan van een nieuw academisch jaar een College invoegen en teneinde voorschreeven aan te leggen, en op te richten, opdat daardoor het heilzaam oogmerk hier in zo zigtbaar doorstraalende, de bevordering van de belangens der Academie; en het meeste nut van de studeerende Jeugd aan deselve mag worden bereikt, en daaraan voldaan.’
In 1797, in de ‘Franse tijd’, werd met het decreet ‘tot herstel der Academie’ van 9 juni de leeropdracht van Wassenbergh uitgebreid met Nederlandse taalkunde. Uit die tijd stammen zijn Dictaten Nederduitsche taal- en letterkunde (1797-1826), bestemd voor zijn colleges letterkunde, taalkunde en taalbeheersing. Zowel Wassenberghs Dictaten als de inhoudelijk daarmee overeenkomende Verklaaring etc. (ca. 1800) en Ophelderingen etc. (1802), collegedictaten van zijn studenten, bevatten uitvoerige aanmerkingen en verklaringen bij de normatieve Beknopte Nederduitsche Spraakkunst (1793) van Lambertus van Bolhuis. Deze spraakkunst werd door Wassenbergh gebruikt als handboek voor zijn colleges in de ‘Nederduitsche taal’. In zijn college taalbeheersing ‘beoefende’ hij de ‘Uitwendige welsprekendheid’ en gebruikte hij voor een dergelijk ‘oreer-collegie’ zijn Inleidinge tot de Lessen over de Uitwendige Welsprekendheid (1819). Hij liet zich voor deze lessen inspireren door de leer van de predikant Michel le Faucheur (1585-1657), de Amsterdamse hoogleraar Petrus Francius (1645-1704) en de Franse theoloog / schrijver François Fénelon (1651-1715).
Met zijn Taalkundige by(ij)dragen tot den Frieschen tongval I. St. (1802) en II. St. (1806) heeft Wassenbergh een bijdrage geleverd zowel aan de studie van het Nederlands als aan die van het Fries. In het eerste stuk (1802) volgt hij expliciet Hemsterhuis wanneer hij probeert te laten zien ‘dat ook in onze Moedertaalen en de aanverwante Tongvallen’ aangetoond kan worden ‘dat er in het vormen der Woorden en het daarstellen eener Taalkundige Regelmaat acht moet gegeeven worden op het Verloop der vijf Klinkletteren’. Hij demonstreert dat onder meer aan de reeks del, dal, dil etc. en aan soortgelijke reeksen in het Idioticum Frisicum. In het tweede stuk van de bijdragen (1806) maakt Wassenbergh ons eveneens attent op dergelijke gevallen, via zijn noten bij Nysgierige Iolle in Haitze-Iem. Ook in paragraaf XLIX van de Lessen aan de hand van de Beknopte Nederduitsche Spraakkunst van Lambertus van Bolhuis (ca.1797-1826) geeft Wassenbergh voorbeelden van hetzelfde taalverschijnsel.
Voor het Fries geldt hij door zijn publicaties over de taal en de dichter Gysbert Japicx (1603-1666) als ‘de man van de Wassenberghse Renaissance’. Al in 1790 kwam hij met plannen die in 1827 tot de oprichting van het Provinciaal Fries Genootschap hebben geleid.