Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdWeijnen, Antonius, AngelusWeijnen, Antonius, Angelus * 28 december 1909 Fijnaart; † 9 februari 2008 Malden, areaallinguïst, dialectoloog, lexicograaf en etymoloog. Vooral werkzaam op het gebied van de structurele dialectologie, Europese taalgeografie, lexicografie, lexicologie en onomastiek. Toon Weijnen werd geboren op 28 december 1909 in het West-Brabantse dorp Fijnaart als zoon van Petrus Jacobus Franciscus (Piet) Weijnen, afkomstig uit het Zeeuws-Vlaamse Hoofdplaat en Wilhelmina Jacoba Cornelia (Mien) Stoop uit het West-Brabantse Wagenberg. Toon was de oudste uit een diepgelovig katholiek gezin van vier kinderen. Zijn vader was hoofdonderwijzer van de katholieke lagere school in Fijnaart. Zijn belangstelling voor taal schreef Weijnen bij voorkeur toe aan het talent daarvoor van zijn moeder. Van zijn vader erfde hij een passie voor het onderwijs en het vermogen om hoofd- van bijzaken te onderscheiden. In 1921 gaat Weijnen naar het gymnasium in Rolduc, de vanouds vermaarde katholieke kostschool. Daar doet hij in 1927 eindexamen om onmiddellijk daarna te beginnen met een studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de vier jaar eerder opgerichte Rooms Katholieke Universiteit in Nijmegen. Literaire belangstelling gaf de doorslag voor die keuze. De Nederlandse taal- en letterkunde was in Nijmegen in handen van Jacques van Ginneken. In 1933 verwierf hij de eerste gouden erepenning die aan de universiteit werd uitgereikt, voor zijn inzending op een uitgeschreven prijsvraag, getiteld: Een dialectgeographisch onderzoek naar de grens en eenige der belangrijkste verschillen tusschen het West- en Oost Noordbrabantsch dialect. Op 9 maart 1934 legt Weijnen zijn doctoraal Nederlands cum laude af en verwerft tegelijk de lesbevoegdheid geschiedenis. Het was crisistijd en van een betrekking was absoluut geen sprake. Op 8 juli 1937 verdedigt bij na onverkwikkelijke incidenten over de te volgen spelling met zijn promotor, Jacques van Ginneken, zijn proefschrift getiteld Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant, in aansluiting aan geographie, geschiedenis en volksleven. In 1935 had hij intussen een benoeming als leraar Nederlands en geschiedenis aan het Norbertuslyceum in Roosendaal aanvaard. Daar werd hij ook conrector. In de jaren die volgen, komt een stroom van publicaties op gang. Het lerarenbestaan blijkt geen rem op de beoefening van de wetenschap. Twee boeken noem ik hier: Betekenis en mogelijkheden der heemtaalkunde en De Nederlandse Dialecten. In juli 1942 wordt hij door de bezetter in gijzeling genomen in Haaren. Dat duurt tot rond Kerstmis 1942. Dan volgt in 1945 zijn benoeming tot rector van het Norbertuslyceum en in mei 1946 die tot vast docent Nederlands aan de Rooms Katholieke Leergangen in Tilburg. Een groot aantal onderwijsboeken van zijn hand verschijnen nu: De kunst van het vertalen. Beginselleer (1946), Wezen en waarde van het dialect (1948), Tweetaligheid (1949) en Zeventiende-eeuwse taal (1952). Wetenschappelijke werken als Dialectatlas van Noord-Brabant in de Reeks Nederlandse dialectatlassen (RND) (1952) en De dialecten van Noord-Brabant (1952) zagen toen eveneens het licht. In zijn Tilburgse tijd realiseert hij eveneens het standaardwerk dat zijn naam als dialectoloog definitief zal vestigen: Nederlandse Dialectkunde. In 1958 verschijnt de eerste en in 1966 de tweede vermeerderde druk. Het is een prachtige synthese waarin alles wat er toen bekend was over de Nederlandse dialectologie is samengebracht. Vol beslissende taalkaarten ook. Per 1 september 1958 wordt Weijnen benoemd tot gewoon hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, als opvolger van L.C. Michels, met als leeropdracht: “Nederlandse en Indogermaanse taalkunde”, in 1965 uitgebreid met: “Dialect- en naamkunde”. Vanaf 1973 wordt de leeropdracht vervolgens een soort alchemistische mengeling van: “Algemene, interlinguale en Nederlandse dialectkunde, alsmede de vergelijkende Indo-europese taalwetenschap”. Vruchten van Weijnens pen uit de periode van zijn hoogleraarschap zijn naast de systematische dialectwoordenboeken van de Brabantse en Limburgse dialecten en de Europese atlas: Het Schema van de klankwetten (1968); De oorzaken in de taalgeschiedenis (1971) en Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis (1971); Het Algemeen beschaafd Nederlands historisch beschouwd (1974) en in 1978 Outlines for an interlingual European Dialectology. In januari 1980 gaat hij met emeritaat. Dat betekent niet dat hij zijn stem niet meer laat horen. Integendeel. Achtereenvolgens verschijnen: Vergelijkende klankleer van de Nederlandse dialecten (1991); samen met zijn dochter Mira Ziektenamen in de Nederlandse dialecten (1994); Etymologisch dialectwoordenboek (1996; tweede vermeerderde druk in 2003); Oude woordlagen in de zuidelijk-centrale dialecten (1999) en Woordvorming in de Noordoostnederlandse dialecten (2001). Pas op zeer hoge leeftijd gaat het wat minder goed met zijn gezondheid. In het najaar van 2007 verhuist hij naar het zorgcentrum Malderburch in Malden, waar hij op 9 februari 2008 overlijdt. Weijnen was een traditioneel en in zijn verschijning aristocratisch geleerde, die zeker tot ver in de jaren zestig hiërarchisch dacht. Tegelijkertijd was hij een aimabel mens. Vijanden maakte hij niet en als hij ze had, dan had de ander hem tot persona non grata verklaard. Weijnen kon goed luisteren, oordeelde niet snel en veroordeelde nog minder. Hij was wel wat men tegenwoordig een bijtertje noemt. Als hij zich eenmaal in een onderwerp had vastgebeten, liet hij dat niet meer los. Hij kon goed het kaf van het koren scheiden en wist zich daardoor omringd door mensen met talenten. Weijnen was ook een emotionele man, zoals zo vaak bleek als hij over overleden vrienden uit het kamp in Haaren vertelde of als hij zijn overleden vrouw onderwerp maakte van gesprek. Hij kon ook heel streng zijn en afwijzen wat niet aan zijn normen voldeed. Een voortreffelijk organisator was hij. Dat talent gebruikte hij ook bij de opzet van nieuwe megaprojecten. Zonder enige reserve mag hij dan ook de geboren strateeg van de Nijmeegse dialectprojecten heten. Hij ontwierp de wetenschappelijke concepten, de structuur en de organisatie ervan, hij ontwierp de vragenlijsten en hij selecteerde zelf zijn mensen. Maar, hij begint niet alleen aan projecten, hij rondt ze ook af. Het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD), gestart in 1960 wordt afgerond in 2005; het Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WBL), eveneens uit 1960 bereikt zijn voltooiing in 2008. Hij streeft niet alleen naar een eigen autonoom instituut, hij brengt de Nijmeegse Centrale voor Dialect en Naamkunde ook tot stand. Hij was inspirerend en stimulerend. In totaal heeft hij in Nijmegen 19 proefschriften tot een goed einde begeleid. | |||||||||||||
Wetenschappelijke ontwikkeling en karakteriseringNieuwe theorieën heeft Weijnen niet ontwikkeld. Hij had de structuralistische opvattingen van de Praagse school en Trubetzkoy geleerd van Van Ginneken en hij heeft zich in dat paradigma altijd thuis gevoeld, misschien blijkt dat wel het meest in zijn Taalgeografie en Interne taalkunde van 1951. Maar ook in zijn oratie van 1958 heet het kristalhelder: “Als er echter één terrein is waar de vorm van het kaartbeeld tot zekerheid van verklaring leidt, is het het structuralisme”. Weijnen was veel meer de ontwerper van nieuwe benaderingen binnen dat structuralistische paradigma. Zo ontwierp hij in zijn proefschrift een dialectindeling die hij projecteerde tegen een ‘geografische, ethnologische en cultuurhistorische achtergrond’. Hij was een meester in het revitaliseren van de kansrijke onderdelen van Van Ginnekens erfenis. Dat maakte hem tot een wetenschappelijke bruggenbouwer. Als zodanig maakte hij van de dialectologie een zelfstandige wetenschap, voelde hij zich uitgedaagd door het interlinguale onderzoek, verbond hij de theoretische taalkunde met de variatielinguïstiek, toetste hij de bruikbaarheid van het begrippensysteem van Von Wartburg en Baldinger op bruikbaarheid voor zijn systematische woordenboeken en bouwde hij in de Atlas Linguarum Europae voort aan de bevestiging of ontkenning van de hypothese van het substraat. De lexicograaf Weijnen komt met zijn Prisma Nederlands woordenboek (eerste druk 1955-veertigste 2005) de verdienste toe dat hij een woordenboek bracht dat op de werktafel kwam van grote groepen moedertaalsprekers die nooit tevoren een woordenboek in hun bezit hadden. Dat was net als de encyclopedie tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw immers een elitair en kostbaar product dat allesbehalve gebruikt werd door vertegenwoordigers van alle standen. Hendrik Conscience (1812-1883) leerde met De leeuw van Vlaanderen zijn volk lezen. Weijnen bracht met zijn Prisma Woordenboek het woordenboek binnen handbereik van de grote massa (meer dan zeven miljoen exemplaren zijn ervan verkocht) en liet ze dat ook gebruiken. Al in een stelling bij zijn proefschrift had Weijnen de alfabetische ordening van het dialectwoordenboek verworpen. Hij pleit voor een systematische ordening, omdat zodra men het dialectwoordenboek wil uitrusten met taalkaarten, de plaatsing daarvan alleen verantwoord is bij het begrip of de betekenis. Het classificatiesysteem dat Weijnen van meet af aan voor ogen stond, is niet linguïstisch, maar ontologisch. Hij had een absolute voorkeur voor een classificatie van de werkelijkheid en niet voor die van het lexicon. Hij geloofde absoluut niet in de algemene geldigheid van enig begrippensysteem voor de woordenschat. Daarom ook was hij het principieel oneens met het gedachtegoed van Hallig en Von Wartburg, zoals uiteengezet in 1952 in hun Begriffssystem als Grundlage für die Lexikographie. | |||||||||||||
InvloedWat ik hier eveneens van de dialectlexicograaf Weijnen wil benadrukken, is dat zijn concept van het dialectwoordenboek school maakte. Tien jaar na de start van het WBD en het WLD is het Willem Pée die aan de universiteit van Gent begint met het Woordenboek van de Vlaamse dialecten. Het concept, de indeling en de microstructuur zijn identiek aan die van de Nijmeegse projecten. Ook het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse dialecten heeft zich door Weijnen laten inspireren. “De woordenboeken uit de school van Weijnen moeten beschouwd worden als in hoge mate gestructureerde geografische inventarissen van woordgebruik. Het zijn atlassen en geen woordenboeken in strikte zin omdat je nu eenmaal geen betekenissen kunt beschrijven in een onomasiologisch woordenboek.” (Van Keymeulen passim, 2009). Een echte vernieuwing van Weijnen is de indelingskaart van de Nederlandse dialecten op grond van het dialectbewustzijn van de dialectspreker zelf, de zogeheten pijltjesmethode. Aan de zegslieden van de dialectenquête van de Amsterdamse Akademie werd door hem gevraagd aan te geven welke dialecten in hun omgeving het meest overeenkwamen met dat van henzelf. Weijnen gaf vervolgens met pijltjes op een kaart aan met welke plaats of plaatsen dat het geval was. Weijnen was een gedisciplineerde, snelle, misschien soms een iets te gehaaste wetenschapper met een fenomenaal geheugen. Die eigenschappen stelden hem in staat om standaardwerken samen te stellen waarin alles staat wat er op dat moment van zijn vak bekend was en die zo gezaghebbend werden dat we ze nog steeds gebruiken.
Piet van Sterkenburg | |||||||||||||
Voornaamste geschriften (voorzover niet genoemd in de tekst)
| |||||||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
Locatie archief en brievencollecties
Het papieren archief van Weijnen wordt door Joep Kruijsen en Har Brok in zijn geheel op het Meertens Instituut geplaatst en op dezelfde wijze raadpleegbaar als het taalkundig archief van Van Ginneken. Naast de boeken, die intussen zijn ingevoegd in de Meertenscollectie, is er een (betrekkelijk klein, ongeveer 2500 items) fichesarchief met gelokaliseerde dialectopgaven, verder een correspondentiearchief van bijna 2000 brieven en een manuscriptenarchief: ongeveer 150 verzamelmappen met collegedictaten, voordrachten, artikelen (ook niet-gepubliceerde), kaarten en allerhande aantekeningen. Die drie laatste onderdelen zijn door Joep Kruijsen in een filemakerbestand gezet zodat ze op veld doorzoekbaar zijn. Te zijner tijd zullen die filemaker-bestanden op het Meertensnet worden gezet. Van de archieven in het Meertens Instituut zijn de inhoudsopgaven op het net raadpleegbaar; iedere onderzoeker kan het materiaal zelf op het instituut raadplegen http://www.meertens.knaw.nl/archieven/. |
|