Wetenschappelijke ontwikkeling en karakterisering
Over zijn mobilisatietijd tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef De Vries onder het pseudoniem Jan van Loveren de roman Een enkeling in de massa (Haarlem, 1918), zijn naam als wetenschapper vestigde hij in 1923 met zijn boek over De Wikingen in de lage landen bij de zee (Haarlem, 1923). Samen met de dichter Jan Greshoff schreef hij in 1925 een Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (Arnhem, 1925). De Vries trachtte in de jaren ’30 en later de folklore een meer empirische basis te verschaffen. Hij publiceerde over sprookjes – die volgens hem in het verlengde van mythen gezien moesten worden –, waarover in 1954 zijn belangrijkste studie verscheen, Betrachtungen zum Märchen, besonders in seinem Verhältnis zu Heldensage und Mythos (Helsinki, 1954). Populariserend was zijn boek De Germaansche oudheid (Haarlem, 1930), waarvan in 1941 een herziene druk verscheen onder de titel De Germanen. In 1935 en 1937 verschenen in Hermann Pauls Grundriss der germanischen Philologie de twee delen van De Vries’ Altgermanische Religionsgeschichte (Berlijn, 1935-1937) over Germaanse mythologie (herziene uitgave 1956-1957). In dit wetenschappelijke standaardwerk knoopte hij aan bij Georges Dumézils ‘idéologie tripartie’. Nog voor de oorlog vertaalde De Vries de Edda (Amsterdam, 1938), die talloze herdrukken beleefde. (In 1954 volgde de vertaling van het Nibelungenlied (Antwerpen, 1954).) In het eerste bezettingsjaar schreef De Vries Naar een betere toekomst (Amsterdam, 1940). In de oorlog publiceerde hij in nationaalsocialistische bladen over Germaanse goden en runen. Hijzelf meende in 1948 met deze artikelen ‘een onverantwoord dilettantisme’ tegen te zijn gegaan. Er is geopperd dat De Vries’ leeropdracht en bewondering voor de (oud-)Germaanse wereld hem ontvankelijk maakten voor bepaalde nationaalsocialistische ideeën, zonder dat hij de ideologie doorgrondde of zich daarvan distantieerde. De Vries zou een nostalgisch verlangen hebben gehad naar de gemeenschap zoals de Teutonen die hadden gekend. De Vries’ naoorlogse isolement heeft zijn wetenschappelijke productie geenszins gefnuikt. Hij schreef drie etymologische woordenboeken: het inmiddels gedateerde Altnordische Wörterbuch (Leiden, 1961); het populariserende en vaak herdrukte Etymologisch woordenboek (Utrecht, 1958), dat een voorzet vormde tot het grote Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1965), waarin hij onder meer teruggreep naar de substraattheorie. Na de dood van De Vries voltooide F. de Tollenaere dit laatste werk (1963-1971).