Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdVreese, W.L. deVreese, Willem Lodewijk de * 18 januari 1869 Gent; † 10 januari 1938 Voorschoten, filoloog en codicoloog, vestigde als eerste en bij herhaling de aandacht op het grote belang van de handschriftenkunde voor de studie van de Middelnederlandse letterkunde. De Vreese werd geboren te Gent op 18 januari 1869. Hij groeide op in een gezin waar Vlaams werd gesproken. Na het lager onderwijs doorliep hij de gymnasiale afdeling van het Franstalige Athenaeum te Gent. In 1887 ging hij Nederlandse taal- en letterkunde studeren aan de Gentse Universiteit, waar hij in juli 1891 promoveerde op een proefschrift over Boendale. Een maand na zijn promotie trouwde hij met Julia Heye (1866-1951), met wie hij acht kinderen had. In de periode 1891-1895 werkte De Vreese als redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) van De Vries en Te Winkel. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de uitbreiding van de bouwstoffen, vooral wat Vlaamse schrijvers betrof. Daarnaast verhinderde hij dat eigenaardigheden van het Zuid-Nederlands, die in het woordenboek een plaats verdienden, aan de opmerkzaamheid van de mederedacteurs zouden ontsnappen. In 1893 werd hij tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden benoemd. In december 1895 keerde hij terug naar Gent, waar hij in januari 1896 benoemd werd tot hoogleraar. Ondertussen bleef hij als corresponderend lid aan het WNT verbonden. In 1896 werd De Vreese briefwisselend lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent en in 1902 zou hij als werkend lid worden toegelaten. In 1907 werd hij tot onderbestuurder en in 1908 tot bestuurder verkozen. Hij ontwierp het nieuwe reglement van de Academie, dat, na slechts geringe wijzigingen, in 1909 met eenstemmigheid aanvaard werd. In 1911 werd De Vreese benoemd tot hoofdbibliothecaris van de Gentse Universiteitsbibliotheek, waar hij o.a. leiding gaf aan de bewerking van de catalogus en een grootscheepse reorganisatie. Wegens zijn politieke activiteiten gedurende de Eerste Wereldoorlog (zijn lidmaatschap van de Raad van Vlaanderen en zijn hoogleraarschap aan de met Duitse steun vernederlandste Universiteit te Gent) zag De Vreese zich tegen het einde van de oorlog genoodzaakt om uit te wijken naar Nederland. Hij werd bij verstek ter dood veroordeeld, onder meer op beschuldiging van hoogverraad. De Academie schrapte hem als lid. In 1919 werd hij benoemd tot bibliothecaris van de Rotterdamse Gemeentebibliotheek. Nadat zijn eerste huwelijk ontbonden was, hertrouwde hij in 1922 met de lerares Nederlands Wantje van de Poll (1889-1963). In 1930 werd De Vreese voorlopig en in 1931 definitief verkozen tot lid van de Commissie voor Taal- en Letterkunde van de Maatschappij en daardoor automatisch lid van de redactie van het Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Onder De Vreeses leiding maakte de Rotterdamse Gemeentebibliotheek een enorme bloeiperiode door. Het wetenschappelijk karakter van de bibliotheek werd aanmerkelijk versterkt en dankzij De Vreese werd Rotterdam hét centrum voor de Erasmusstudie. In 1934 trad hij af; tot zijn grote teleurstelling had men kort daarvoor de pensioengerechtigde leeftijd teruggebracht van 70 naar 65 jaar. Hoewel hij binnen zijn vakgebied nog grote plannen had, liet zijn gezondheid hem in de steek en op 19 januari 1938 overleed hij te Voorschoten. | ||||||||||||
Wetenschappelijke ontwikkeling en karakteriseringDe Vreese was een gedreven wetenschapper, die een enorme werkkracht tentoonspreidde. Hij stelde niet alleen aan zijn eigen werk, maar ook aan dat van anderen hoge wetenschappelijke eisen. Hij deinsde er niet voor terug om kritiek uit te oefenen op collega’s en daarbij nam hij geen blad voor de mond. Aanvankelijk ging de belangstelling van De Vreese vooral uit naar de lexicografische en historisch-taalkundige aspecten van het Middelnederlands. Uit zijn vroege werk blijkt daarnaast zijn flamingantisme. Zijn betekenis voor de Vlaamse Zaak ligt niet zozeer op het politieke vlak, maar kwam voornamelijk tot uitdrukking in zijn strijd voor een algemeen beschaafde omgangstaal in Zuid-Nederland. Nog als student publiceerde hij in het tijdschrift Nederlandsch Museum een reeks artikelen onder de titel ‘Zuidnederlandsche taal- en letterkundige wetenschap’, waarin hij aanvankelijk kritiek leverde op Jan Boendale, ook geheten Jan de Clerc; zijn leven, zijne werken en zijn tijd van Hipoliet Haerynck uit 1888, maar uiteindelijk ook op de uitgaven uit het zuiden in het algemeen. Vele daarvan waren volgens hem het werk van goedwillende amateurs van wie het werk echter niet het vereiste wetenschappelijke niveau bezat. Behalve een gebrek aan kennis demonstreerden deze uitgaven ook een gemis aan paleografisch en codicologisch inzicht. De Vreese zag dan ook een belangrijke taak weggelegd voor de Vlaamse Beweging. Het stuk vormde de aanloop tot zijn proefschrift Boendale Studiën. De Vreeses flamingantisme kwam ook duidelijk naar voren in zijn strijd voor taalzuivering in het algemeen en het vermijden van onnodige gallicismen in het bijzonder. Hij was er vast van overtuigd dat de culturele wederopleving van zijn volk afhankelijk was van de kennis en het correct gebruik van de eigen taal. De Vreese baarde opzien met zijn inzending op een prijsvraag van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde uit 1892 waarin werd gevraagd een verhandeling te schrijven over de klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec. De Vreeses verhandeling werd met goud bekroond en bevatte onder meer een studie over 39 Ruusbroec-handschriften, waaronder veel handschriften die tot dan toe onbekend of in elk geval ongebruikt waren gebleven. Waarschijnlijk vormde voor De Vreese het opsporen en beschrijven van Ruusbroecs handschriften de basis die uiteindelijk zou leiden tot zijn levenswerk: de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM), een indrukwekkend documentatieapparaat over Middelnederlandse handschriften en Latijnse middeleeuwse handschriften uit de zuidelijke en noordelijke Nederlanden. Het apparaat omvatte uiteindelijk ongeveer 11.000 beschrijvingen van handschriften, die merendeels door De Vreese zelf zijn vervaardigd. Bij deze kerncollectie behoren diverse indices en verzamelingen van foto’s en bandwrijfsels. Met deze opzet beoogde De Vreese een grondige vernieuwing van de Middelnederlandse filologie, als basis voor een betere kennis van het Middelnederlands en voor meer betrouwbare tekstedities. Hoewel hij zelf een uitgave van zijn BNM in kaart- of boekvorm nastreefde, is het nooit zover gekomen. De ruim tweehonderd publicaties die De Vreese op zijn naam bracht, staan bijna allemaal in het teken van de BNM. Vaak betreft het onuitgegeven Middelnederlandse teksten of onbekende fragmenten van reeds gepubliceerde teksten, de verklaring van moeilijke Middelnederlandse woorden en informatie over belangrijke Middelnederlandse schrijvers en scriptoria. Om de lotgevallen van elk handschrift te kunnen achterhalen, onderzocht De Vreese één voor één de veilings- en prijscatalogi die in Brussel, Gent, Den Haag, Leiden en Amsterdam bewaard werden. Het inventariswerk van De Vreese werd bemoeilijkt, doordat in alle landen van Europa Nederlandse handschriften voorkomen. In de periode 1902 tot en met 1912 ondernam hij verschillende ‘ontdekkingstochten’ door Europa, op jacht naar handschriften. De Vreese kondigde zijn grootscheepse onderneming voor het eerst in het openbaar aan tijdens het tweede Nederlandsche Philologen-Congres te Leiden in 1900. In zijn voordracht ‘Over Middelnederlandsche Handschriftkunde in verband met Taal- en Letterkunde’ uitte hij stevige kritiek op collega-neerlandici, omdat zij nauwelijks oog hadden voor de mogelijkheden van de handschriftenkunde. Het gevolg hiervan was dat er een stilstand dreigde te ontstaan in de studie van het Middelnederlands. Volgens De Vreese was slechts een klein deel van de handschriften benut, hoofdzakelijk de handschriften met berijmde wereldlijke teksten. Voor het proza, voor de talloze stichtelijke en devote teksten bestond veel minder aandacht. Bovendien was veel van het materiaal waarop men tot dan toe het onderzoek had gebaseerd naar het oordeel van De Vreese onbetrouwbaar, met alle gevolgen voor de uitkomsten van dergelijk onderzoek. Er waren editeurs die de handschriften niet goed konden lezen, omdat zij niet of nauwelijks over paleografische en codicologische kennis beschikten. Soms schoot zelfs de kennis van het Middelnederlands als taal tekort. De Vreese was een voorstander van diplomatische (in plaats van kritische) uitgaven. | ||||||||||||
InvloedDe Vreeses belangrijkste bijdrage aan de neerlandistiek was zijn onderzoek ten behoeve van zijn Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Een groot deel van zijn leven stond in het teken van het verzamelen van informatie over handschriften. De grootse opzet van het project verhinderde echter de voltooiing ervan. Na zijn dood werd de BNM door de Nederlandse overheid aangekocht en ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek Leiden, waar het apparaat zich in de onmiddellijke nabijheid van de indrukwekkende collectie handschriften van de Universiteitsbibliotheek en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde bevindt. Het apparaat wordt er sindsdien beheerd en maakt deel uit van de afdeling Bijzondere Collecties. Inmiddels is ongeveer tweederde van de gegevens in de kaartenbakken ingevoerd in een voor iedereen toegankelijke elektronische database (raadpleegbaar via http://bnm.leidenuniv.nl). Nog steeds wordt de BNM geraadpleegd door onderzoekers die informatie zoeken over o.a. de handschriften die zijn overgeleverd, de personen die betrokken waren bij de productie van de handschriften en over de bezitters vanaf de middeleeuwen tot heden. Maar ook voor informatie over auteurs en teksten kan men in de BNM terecht. Als tekstbezorger heeft De Vreese de neerlandistiek grote diensten bewezen. Zijn leven lang heeft hij zich met verontwaardiging verzet tegen slordige tekstuitgaven die het gevolg zijn van gebrekkige kennis van het Middelnederlands, onvoldoende bedrevenheid in het lezen van oud schrift en onbekendheid met de methoden van de taalwetenschap. Volgens hem behoort een tekst met de grootst mogelijke nauwkeurigheid afgeschreven te worden. Alleen de zuiver diplomatische editie dient bezorgd te worden. In zijn academische lezingen en verslagen vestigde hij steeds weer de aandacht van beoefenaars van de Nederlandse filologie op de richtlijnen voor en de noodzakelijkheid van goede tekstuitgaven. De Vreese heeft zich echter niet alleen met methodologische kwesties beziggehouden, maar ook met de tekstbezorging zelf. Zijn eerste proeve van bekwaamheid vormde de berijmde epiloog uit de Sidrac-uitgave van 1496. Hierna bezorgde De Vreese nog tientallen andere tekstuitgaven.
Marjolein Gommers | ||||||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| ||||||||||||
Locatie archiefDe Bibliotheca Neerlandica Manuscripta is sinds 1939 ondergebracht in de Universiteitsbibliotheek Leiden. De complete documentatie bevindt zich in twee kasten met handschriftbeschrijvingen, geordend op bewaarplaats en signatuur. De tekstuele en codicologische gegevens van deze beschrijvingen zijn genoteerd op fiches en geordend in diverse kaartsystemen (o.a. auteurs en trefwoorden, kopiisten en bezitters, scriptoria en librijen). | ||||||||||||
Locatie brievencollectiesEen groot deel van de wetenschappelijke correspondentie van Willem de Vreese (vooral na 1918) werd in 1981 door de Leidse Universiteitsbibliotheek verworven; andere belangrijke bewaarplaatsen voor delen van zijn correspondentie zijn de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, de Universiteitsbibliotheek van Gent en het Letterenhuis in Antwerpen. Zie ook CEN. |
|