Wetenschappelijke ontwikkeling en karakterisering
Zijn wetenschappelijke loopbaan startte De Vries als morfoloog. In zijn proefschrift geeft hij een gedegen beschrijving van de mogelijkheden die er in het Nederlands bestaan om de woordklasse van het werkwoord uit te breiden. Afleiding op basis van substantieven (bemannen), adjectieven (verzwakken) en verba (ontlopen), en samenkoppeling (afkijken, opwarmen), leveren, samen met impliciete transpositie (kaarten), een aanzienlijk aantal procédés op, die door De Vries worden onderscheiden in productieve en improductieve. Wat de theorie betreft bouwt hij voort op werk van Uhlenbeck, en de dissertatie van Schultink (1962), maar met verrassend nieuwe inzichten en accenten. Zo heeft volgens De Vries vanwege de niet-absolute, maar geleidelijke grens tussen productiviteit en improductiviteit het formuleren van woordvormingsregels geen zin. De lexicale morfologie onderscheidt zich volgens hem van de syntaxis, omdat ze zich bezig houdt met het grensgebied van lexicon en grammatica, van het idiosyncratische en het systematische bepaalde, en vereist derhalve een ander soort beschrijving.
Daarbij sluit aan zijn overtuiging dat de taalsystematiek zich openbaart in het taalgebruik. Hij had oog voor taalvariatie en de daaruit voortvloeiende mogelijkheid van taalverandering. Met het werk van Labov liet hij al in het begin van de jaren zeventig studenten kennismaken, en wel in de vorm van een gezamenlijk onderzoek naar het wegvallen van de slot-t aan het woordeinde in Leiden (gezich i.p.v. gezicht). Hij ontwikkelde zich tot een breed taalkundige, die ook een leerboek voor het Gotisch schreef, en samen met collega en foneticus Vincent van Heuven een aantal artikelen over de invloed van fonische factoren op de begrijpelijkheid van buitenlanders.
Een hoofdgebied in zijn wetenschappelijk werk is de aanpassing van Nederlandse leenwoorden in het Indonesisch. Daarin combineerde hij zijn kennis van de morfologie en zijn gerichtheid op het taalgebruik en taalcontact: hoe heeft woordontlening effect op het morfologisch systeem van een taal? Vooral de invloed van het Nederlands op het Indonesisch is hem altijd bezig blijven houden. In 2007 verscheen een uitvoerige inventarisatie van leenwoorden in het Indonesisch, met daarin zijn bijdrage over Nederlandse leenwoorden, zo’n veertig procent van de leenwoorden die aan Europese talen zijn ontleend.
Heel graag schreef hij ook voor een breed publiek. In zijn oratie, in 1986, getiteld Nederlands in vreemde mond, zei Jan de Vries: ‘We zouden ons aan onze verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap waarvan we deel uitmaken, onttrekken, als we wat wij weten, uitsluitend richten tot vakgenoten. Dit geldt in het bijzonder voor de resultaten van ons onderzoek. Veel ervan, zelfs van taalkundig onderzoek, leent zich voor publieke diffusie. Het is mede de taak van de neerlandicus bevindingen op een zodanige wijze te vertalen, dat het onderwijs, de media, de overheid, kortom de maatschappij waarin wij leven, ervan de vruchten kan plukken’. Als zijn belangrijkste, of in elk geval zijn liefste werk beschouwde hij zelf Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands, verschenen in 1993, dat vele drukken beleefde (zesde druk 2003). Dit boek over de historische, geografische, sociale en culturele aspecten van het Nederlands schreef hij samen met collega Roland Willemyns en publicist Peter Burger.