Ontwikkeling en karakterisering
Verwijs is een van de levendigste figuren die de studie van de Middelnederlandse taal- en
letterkunde heeft gekend. Zijn levensbeschrijvers - Verdam, Jonckbloet, en anderen na hen -
wijzen steeds weer op zijn kritische blik, scherp oordeel, grote onafhankelijkheid in zijn
opvattingen én op zijn levendigheid, gevoel voor humor, en zijn grote moeite om maat te houden
in alles wat het (studenten)leven aangenaam kon maken. Juist door dat laatste heeft hij zich veel
problemen op de hals gehaald, niet alleen fysiek, maar ook op sociaal vlak. Hij bracht zijn
mening nogal eens op een erg directe, ook botte manier naar voren en dat leidde tot felle
discussies. ‘Maar,’ zo formuleerde Verdam het, ‘hij verstond de kunst de dingen zoo geestig en
zoo ongemeen te zeggen, dat men eerder dacht aan den vorm waarin het gezegd werd, dan aan
hetgeen werd gezegd, en zoo ontwapende hij toorn of tegenkanting.’
Verwijs' flamboyante geest komt ook naar voren in zijn publicaties. Aan het begin van
zijn wetenschappelijke carrière schreef hij over cultuurhistorische zaken voor een breed publiek,
onder meer uitgebreid over Sinterklaas, en gaf hij een aantal belangrijke zeventiende-eeuwse
teksten uit. Al gauw bepaalde hij zijn aandacht bij Middelnederlandse teksten. Zijn Bloemlezing
uit Middelnederlandsche dichters, in eerste druk verschenen in 1858 (deel 1: Ridderpoëzie), 1959
(deel 2: Geestelijke en burgerlijke poëzie), 1863 (deel 3: Mengelpoëzie) en 1867 (deel 4:
Woordenlijst en korte Middelnederlandsche Spraakkunst), is van groot belang geweest voor de
ontwikkeling van het vakgebied in het opleiden van nieuwe onderzoekers. De Spraakkunst in het
vierde deel is echter een blamage; Verwijs was duidelijk geen doorkneed taalkundige en daarvan
was hij zich heel goed bewust. Hij zou zich voortaan naast het lexicografische werk tot
letterkundige onderzoekingen beperken.
Zijn tekstuitgaven worden voorafgegaan door een sprankelende inleiding, zijn voorzien
van aantekeningen bij de uitgegeven tekst en bevatten gewoonlijk een uitvoerig glossarium. Het
is dan ook niet verwonderlijk dat Verwijs de ‘eerste leerling’ van proto-lexicograaf De Vries was
en redacteur bij het WNT werd naast De Vries en kort na het overlijden van L.A. te Winkel. Hij
redigeerde de trajecten O-onderrichten, G-gekken en Gekken-gelegenheid.
Naast zijn werk voor het WNT, dat het Nederlands vanaf de zestiende eeuw beschrijft,
was hij zeer actief bezig met het Middelnederlands. In 1873 begon Verwijs samen met Verdam
met gericht excerpeerwerk voor wat het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW) zou worden.
Ondanks zijn ziekte bleef hij zeer actief. Bij zijn overlijden had hij de letter ‘a’ bewerkt en een
deel van de ‘b’, en had hij een enorme hoeveelheid fiches gereedgemaakt ten behoeve van de rest
van het alfabet. Dankzij Verdam wordt er nu nog steeds gesproken van ‘Verwijs & Verdam’;
Verdam koos voor deze volgorde van auteursnamen vanwege de enorme materiaalverzameling
die Verwijs had helpen aanleggen en vanwege het feit dat Verwijs degene was die Verdam tot het
lexicografische werk had overgehaald. De eerste aflevering zag het licht twee jaar na Verwijs'
dood, in 1882; de laatste, geredigeerd door F.A. Stoett (Verdam overleed in 1919, ter hoogte van
het lemma weigerlike), in 1929.