Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdTollius, H.Tollius, Herman * 18/28 (?) februari 1742 Breda; † 29 april 1822 Leiden. Tollius was hoogleraar aan verschillende universiteiten en bekleedde diverse functies in dienst van de stadhouderlijke familie. Als hoogleraar aan de toenmalige universiteit van Harderwijk verzorgde hij als eerste in het Nederlands colleges over de Nederlandse taal.
Herman Tollius werd geboren in Breda. Enige jaren na de dood van zijn vader vertrok hij met zijn moeder naar Leiden, waar hij de Latijnse school bezocht. Hoewel Tollius deze opleiding pas op 4 september 1758 afrondde, had hij zich al op 7 maart 1755 laten inschrijven als student in de letteren en in de rechten aan de universiteit van Leiden. Na zijn promotie in de beide rechten op 3 juni 1763 vestigde hij zich korte tijd als advocaat in Den Haag. In 1766 werd hij aan de universiteit van Harderwijk benoemd tot hoogleraar geschiedenis, welsprekendheid en Grieks. Na de dood van zijn eerste vrouw in 1776 – hij zou nog hertrouwen in 1778 en 1813 – maakte hij een studiereis naar Parijs. Tijdens zijn verblijf in de Franse hoofdstad werd hij in 1777 beroepen tot hoogleraar aan het Athenaeum Illustre in Amsterdam. Nadat hij in 1784 voor dit professoraat had bedankt, werd hij door erfstadhouder Willem V aangesteld tot leermeester van zijn drie kinderen. Toen de stadhouderlijke familie in januari 1795 naar Engeland vluchtte, nam Tollius de wijk naar Osnabrück en later naar Brunswijk. Van 1798 tot 1809 was hij belast met het beheer van de door de prins van Oranje gekochte Poolse gebieden. Op een wenk van koning Lodewijk keerde Tollius in 1809 naar Nederland terug, waar hij aan de universiteit van Leiden werd benoemd tot hoogleraar statistiek, diplomatie en vaderlandse geschiedenis. In 1812 verruilde Tollius deze leeropdracht voor een professoraat in het Grieks en – vanaf 1814 – in het Latijn. Beide talen onderwees hij tot aan zijn emeritaat, dat hem op 16 oktober 1815 werd verleend. Tollius overleed op 29 april 1822 in Leiden. | ||||||
Wetenschappelijke ontwikkeling en karakteriseringTijdens zijn studie aan de universiteit van Leiden sloot Tollius zich in 1758 aan bij het in 1757 door Hendrik Arnold Kreet (1739-1804) opgerichte studentengenootschap Linguaque animoque fideles, dat in 1761 werd omgedoopt tot Minima Crescunt. Tot de taalkundige vertogen die Tollius voor de bijeenkomsten van dat genootschap vervaardigde, behoorden onder meer stukken over het suffix -loos en over de letter -d aan het eind van participia, die overigens nooit zijn gepubliceerd. In de herfst van 1758 wist Kreet zowel Herman Tollius als Frans van Lelyveld (1740-1785) ertoe te bewegen toe te treden tot de redactie van het door hem gestichte tijdschrift Maendelyksche by-dragen ter opbouw van Neerlands tael- en dicht-kunde. In de jaren 1761 en 1762 was Tollius de naaste medewerker van Van Lelyveld in de redactie van dit tijdschrift, waarvoor hij onder andere boekbesprekingen schreef en een aandeel leverde in daarin gevoerde discussies.
Als student volgde Tollius onder andere colleges bij de classici Tiberius Hemsterhuis (1685-1766) en David Ruhnkenius (1723-1798). Hemsterhuis had voor het Grieks een methode ontwikkeld waarin het begrip analogie centraal stond en waarmee het mogelijk was voor alle mogelijke kleinste klankcombinaties een grondbetekenis op te sporen, die zich bij uitbreiding ook in andere woorden openbaart. Tollius heeft zich ertoe gezet deze wijze van etymologiseren ook op het Nederlands toe te passen. Het resultaat van dit etymologisch onderzoek is de verhandeling ‘Proeve ener nieuwe wyze van afleiden uit de worteldeelen ta’en, te’en, ti’en, to’en, tu’en’. Naar zijn mening is hij erin geslaagd aan te tonen dat de beschreven etymologische methode afwijkt van die van Lambert ten Kate (1674-1731) en overeenstemming vertoont met die voor het Grieks. Later zou ook Henrik van Wijn (1740-1831) een poging wagen de Hemsterhusiaanse methode toe te passen op het Nederlands in een verhandeling over de wortels pa’en, pe’en, po’en, pu’en, maar dit stuk is nooit gepubliceerd. De invloed van de Schola Hemsterhusiana op de studie van het Nederlands kan gering worden genoemd.
Tollius’ taalkundige opvatting leren we het best kennen in de als manuscript overgeleverde Proeve eener Aanleiding tot de Nederduitsche Letterkunst, een bewerking van het collegedictaat dat hij als hoogleraar aan de universiteit van Harderwijk in 1773 voor de eerste maal had voorgelezen. Net als Ten Kate vindt Tollius dat een grammaticus geen nieuwe wetten mag maken. Bij het formuleren van taalregels moet een spraakkunstenaar volgens hem in de eerste plaats acht geven op geschriften die de overheid in druk heeft doen verschijnen, vooral op de Statenbijbelvertaling. In de tweede plaats dient een grammaticus zich te richten naar “het gebruik onzer deftigste schryvers”. In de derde plaats moet hij taalwetten zoeken in de uitspraak van de beschaafdste burgers. Was het op basis hiervan niet mogelijk vaste wetten op te stellen, dan moest men zich laten leiden door de regelmaat of analogie die te vinden was in oudere taalfasen of in aan het Nederlandse verwante talen. | ||||||
InvloedDe betekenis van Herman Tollius op het terrein van de neerlandistiek is onder meer daarin gelegen dat hij de eerste hoogleraar in Nederland is geweest die in het Nederlands over de Nederlandse taalkunde college heeft gegeven. Hij achtte het van eminent belang dat juist aanstaande juristen en predikanten zich uitstekend in de moedertaal kunnen uitdrukken. Tollius volgde met zijn college het spoor van zijn voorganger aan de universiteit van Harderwijk: Meinard Tydeman (1741-1825); deze gaf – zij het in het Latijn – in 1765 college over Adriaen Verwers (1654/5-1717) Linguae Belgicae idea grammatica, poetica, retorica (1707), een in het Latijn geschreven grammatica van het Nederlands. Tydeman was van mening dat studenten niet alleen – vanwege hun beschavende en vormende werking – de klassieken maar ook de moedertaal moesten bestuderen. Deze diende gecultiveerd en met zorg onderwezen te worden om zodoende de roem van het Nederlandse volk te vergroten. Aan de universiteit van Franeker kreeg in 1790 de hoogleraar Grieks Everwinus Wassenbergh (1742-1826), toestemming om college te geven over de Nederlandse taal- en letterkunde, omdat kennis van de moedertaal zou leiden tot goede staatsburgers, terwijl aan het eind van de achttiende eeuw de predikant Matthijs Siegenbeek (1774-1854) aan de universiteit van Leiden werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de ‘Hollandsche welsprekendheid’.
Het dictaat van Tollius’ college vormde de grondslag voor de spraakkunst van het Nederlands die Tollius van plan was uit te geven onder de titel Proeve eener Aanleiding tot de Nederduitsche Letterkunst. Aan een dergelijke uitgave bestond behoefte, omdat Arnold Moonens (1644-1711) Nederduitsche spraekkunst (1706) in hoge mate traditioneel was, omdat de Idea van Verwer in het Latijn was geschreven en omdat Ten Kates Aenleiding (1723) en Balthazar Huydecopers (1695-1778) Proeve van taal- en dichtkunde (1730) strikt genomen geen grammatica’s waren. Op verzoek van Frans van Lelyveld heeft Tollius het manuscript toegezonden aan enkele belangrijke leden van de in 1766 opgerichte Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden: Nicolaas Hinlópen, Meinard Tydeman en Ahasuerus van den Berg (1732-1807). Deze ‘taelkundigste Heeren van Nederland’ hebben de tekst op nauwgezette wijze van commentaar voorzien. Het bewaard gebleven manuscript van deze grammatica en deze opmerkingen verschaffen daardoor een goed beeld van de taalkundige kwesties die aan het einde van de achttiende eeuw in de belangstelling stonden en weerspiegelen daarmee de voor de achttiende eeuw kenmerkende schrijftaal-spraakkunst.
Roland de Bonth | ||||||
Voornaamste (taalkundige) geschriften
| ||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| ||||||
Locatie archiefStukken betreffende Tollius’ verblijf aan de universiteit van Harderwijk worden bewaard in het Rijksarchief in de provincie Gelderland, Arnhem.
Exemplaren van het dictaat dat Tollius aan de universiteit van Harderwijk heeft voorgelezen over de Nederlandse spraakkunst worden bewaard in de bibliotheek van de Katholieke Universiteit Brabant (KHS D 27 en KHS D 44) en in die van de Universiteit Leiden (LTK 28). Het origineel van de in 2007 bezorgde uitgave van de Proeve eener Aanleiding tot de Nederlandsche Letterkunst berust eveneens in Leiden (LTK 2021). | ||||||
Locatie brievencollectiesBrieven van en aan Herman Tollius worden onder andere bewaard in de Leidse universiteitsbibliotheek en in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (zie de CEN). |
|