Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdMeijer, L.Meijer, Lodewijk * 1629 Amsterdam; † 1681 Amsterdam, geneesheer, wijsgeer, lexicograaf, toneelschrijver, regent van de Amsterdamse schouwburg en een der oprichters van het kunstgenootschap Nil volentibus arduum.
Het frontispice dat in 1669 voor de eerste keer is opgenomen in L. Meijers Woordenschat. In een langwerpige zaal zijn langs de wanden vijf spreekgestoelten opgesteld, met op elk een spreker. Aan de voorzijde van iedere lessenaar staat welk vak wordt onderwezen. Van achter naar voor zijn het: Taalgeleerdheidt, Wysgeerte, Geneeskonst, Rechtsgeleerdheidt, Godsgeleerdheidt. Dit zijn takken van wetenschap waaruit termen met hun vertaling in de Woordenschat zijn opgenomen. Op het fries langs de zaalwanden is te lezen: ‘Bastaardt Woor. Verouderde Woor. Konst Woorden’, hetgeen verwijst naar de drie delen van het woordenboek. Twee zwevende geniën dragen een opengeslagen boek met als opschrift ‘Woorden Schat’.
Lodewijk Meijer was afkomstig uit de welgestelde burgerij. Na de Latijnse school doorliep hij het Amsterdamse Athenaeum illustre. In de jaren 1654-1660 studeerde hij aan de Leidse universiteit, waar hij zowel in de wijsbegeerde als in de geneeskunde promoveerde. Meijer vestigde zich na zijn studie als geneesheer te Amsterdam. Hier sloot hij met Constantia Carret een huwelijk dat kinderloos bleef. Al vroeg werd Meijer beïnvloed door zijn 13 jaar oudere halfbroer Alhardt Lodewijk Kók. Deze purist wilde de wetenschappen voor ieder toegankelijk maken door ze uit het Latijn te vertalen in het Nederlands. Bij dit streven sloot Meijer zich aan met de vertaling van een wijsgerig werk uit het Latijn, de Medulla theologica. Zijn puristische standpunt blijkt meer nog in zijn bewerkingen van de Nederlandtsche woorden-schat van Johan Hofman, een in 1650 anoniem verschenen bastaardwoordenboekje. Veelsoortig is het werk dat Lodewijk Meijer tijdens zijn 52-jarig leven heeft verricht. Van beroep geneesheer, hield hij zich niet alleen bezig met wijsbegeerte en lexicografie, maar eveneens met dichtkunst en toneel, en schreef hij zelfs een grammatica om Italiaans te leren. Meijer was een ontwikkeld en belezen man met grote belangstelling voor de nieuwe ideeën van zijn tijd. Als die ideeën hem aanstonden trachtte hij ze te verspreiden en ingang te doen vinden, met een volharding die hem niet altijd in dank werd afgenomen. Was Meijer aanvankelijk een vroom beoefenaar van de wijsbegeerte, uiteindelijk vormden toneelschrijfkunst en toneel zijn passie en pachtte hij de schouwburg om zijn doelstellingen op toneelgebied te verwezenlijken. | ||||||||
Ontwikkeling en karakteriseringNadat Meijer voor zijn overleden halfbroer de vertaling van een wijsgerig werk uit het Latijn had voltooid en vervolgens zelf de gehele Medulla theologica van William Ames uit het Latijn had vertaald - in 1656 verschenen als W. Amezes Mergh der ghódtgheleerdtheidt - , verklaarde hij ronduit dat hij het vertaalwerk vervelend had gevonden en zo moeilijk dat hij niet van plan was daarmee door te gaan. Meijers letterkundig werk wilde in deze eerste periode evenmin erg vlotten. Hij kwam niet veel verder dan het schrijven van gelegenheidsgedichten en van toneelstukken die ‘achter de bank’ bleven liggen, hoewel toch in 1658 De looghenaar nog werd gepubliceerd, een vrije vertaling van Corneilles Le menteur. In 1654 verscheen Meijers eerste bewerking van de Nederlandtsche woorden-schat. Vier keer in totaal zou hij dit woordenboek herzien en aanvullen. Bevatte het boekje dat Hofman in 1650 uitgaf één deel met 3.700 artikelen, Meijers tweede uitgave van 1658 telde twee delen met 8.400 artikelen en zijn vierde bewerking van 1669, getiteld L. Meijers woordenschat, bestond uit drie delen met in totaal meer dan 17.000 artikelen. In Deel I gaf Meijer zuiver Nederlandse woorden voor bastaardwoorden, in Deel II voorzag hij konstwoorden, wetenschappelijke termen in Latijn of Grieks, van Nederlandse equivalenten en in Deel III verklaarde hij verouderde en ongewone woorden uit de moedertaal. Al had Meijer niet het voornemen door te gaan met het vertalen van wijsgerige werk, toch bleef hij zich met de wijsbegeerte bezighouden. Tijdens zijn studie geneeskunde onderging hij de invloed van het Cartesianisme en eenmaal gevestigd in Amsterdam raakte hij bevriend met de beroemde Spinoza. Hij werd opgenomen in Spinoza's vriendenkring en werkte mee aan het publiceren van diens wijsgerig werk. Van Meijer zelf verscheen in 1666 anoniem de opzienbarende Philosophia S. Scripturae interpres, een jaar later gevolgd door de anonieme vertaling De philosophie d'uytleghster der H. Schrifture. Dit werk, waarin aan de wijsbegeerte het hoogste gezag werd toegekend bij de verklaring van de Heilige Schrift, ontketende een storm van verontwaardiging, maar de auteur reageerde op geen enkele wijze. Ondanks zijn bezigheden als geneesheer en zijn betrokkenheid bij wijsbegeerte en lexicografie, bleef het toneel Meijer trekken. Zijn kans kwam toen hij in 1665 regent werd van de Amsterdamse schouwburg. Van zijn hand verscheen in 1667 het Ghulde vlies, een toneelstuk ‘met konst- en vlieghwerken’, waarin op het toneel de wonderbaarlijkste zaken werden vertoond. Herhaaldelijk werd dit stuk uitgegeven en driemaal werd het opgevoerd voor de overheid. Een jaar later volgde de Verloofde koninksbruidt, een treurspel met een omvangrijke voorrede, waarin Meijer de voornaamste toneelwetten uiteenzette. Aan de loopbaan van schouwburgregent kwam door onenigheid een einde. Als reactie hierop richtte Meijer samen met een aantal vrienden in 1669 een kunstgenootschap op, Nil volentibus arduum, dat net zoals de Académie Française in Frankrijk, taal en kunst, in het bijzonder de toneelschrijfkunst, in ons land wilde verheffen. De jaren van Nil waren uiterst productief. Voor de wijsbegeerte had Meijer geen tijd meer en evenmin voor de lexicografie. Nu besteedde hij zijn aandacht aan schouwburg en toneelschrijfkunst. De Nil-leden hielden zich bovendien bezig met wetenschappelijk werk, waarbij zij vaak samen werkten aan eenzelfde project. Van Meijers hand alleen verscheen in 1672 anoniem de Italiaansche spraakkonst, een omvangrijke grammatica waarmee men Italiaans kon leren. In 1677 werd Meijer voor de tweede maal schouwburgregent. Na allerlei problemen met de regenten der godshuizen, voor wie de schouwburgopbrengsten bestemd waren, pachtte hij samen met enkele vrienden zelf de schouwburg, om vrij te zijn in zijn doen en laten. Er werd een contract afgesloten voor drie jaar, maar Meijer stierf twee maanden later. | ||||||||
InvloedLodewijk Meijer was in het zeventiende-eeuwse Amsterdam een bekende figuur, die op verschillende terreinen van kunsten en wetenschappen werkzaam is geweest. In de wijsbegeerte heeft Meijer zijn sporen nagelaten, echter meer nog door zijn vriendschap met Spinoza en door de steun aan diens werk dan door eigen publicaties. Op het gebied van toneel en toneelschrijfkunst hebben de bemoeienissen van Meijer en de andere Nil-leden ertoe bijgedragen de ideeën van het Frans classicisme in ons land een grotere bekendheid te geven. Invloedrijk is Meijer geweest als lexicograaf. Meijer was purist en meende dat men de moedertaal niet moest vervuilen met woorden van vreemde bodem. Hij gaf voor dergelijke ‘bastaardwoorden’ in de Woordenschat zuiver Nederlandse equivalenten ter vervanging. Bovendien was hij van mening dat de wetenschap beoefend behoorde te worden in de moedertaal en bood hij in het woordenboek Nederlandse woorden aan om de Latijnse, en soms Griekse, wetenschappelijke termen te vervangen. In de domeinen van de wetenschap waaruit de opgenomen ‘konstwoorden’ afkomstig waren, herkennen wij de interesses van de samensteller. In de eerste twee bewerkingen van Meijer waren de meeste nieuw opgenomen vaktermen afkomstig uit de wijsbegeerte, in de laatste twee uit geneeskunde en kruidkunde. De Woordenschat was een belangrijk puristisch woordenboek, dat veel en langdurig is geraadpleegd. Na Meijer zou het werk nog zeven keer worden uitgegeven, tot in 1805 toe. Toch bevatte de twaalfde en laatste uitgave slechts 4000 artikelen meer dan de laatste bewerking van Meijer. Ondanks diverse herzieningen was het grootste gedeelte van dit lexicon - dat meestal Meijers woordenschat is genoemd - nog steeds van Meijer afkomstig.
Ike van Hardeveld | ||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| ||||||||
Locatie verzameling gedichtenL. Meijer, Verzameling van minnedichten, lof-, eer-, lijk-, en grafdichten, deels gedrukt, deels eigenhandig geschreven. Universiteitsbibliotheek Leiden, Handschrift [Ltk no. 1043.] |
|