Ontwikkeling en karakterisering
Direct na de bevrijding van het Zuiden van Nederland komt de loopbaan van Karel
Meeuwesse als literair criticus in een stroomversnelling. Op dinsdag 20 maart en 3 april 1945
sprak hij voor Radio-omroep ‘Herrijzend Nederland’ over het Geuzenliedboek dat door Trouw
in de oorlog uitgegeven is. Kritische besprekingen van poëzie en proza van Jan Engelman,
Maria Viola, Ed. Hoornik, J.C. Bloem en vele anderen, volgden elkaar snel op, onder meer in
Roeping en De Nieuwe Eeuw. Kenmerkend voor Meeuwesse is wel zijn argumentatie ‘op
grond van de tekst’, iets wat toen nog niet vanzelfsprekend was. P.N. van Eyck, wiens werk
de jonge Meeuwesse in een Roeping-artikel besproken had, had veel sympathie voor deze
aanpak: ‘Inderdaad is het een eerste poging om mijn werk op, uit, om zichzelf te voelen en te
begrijpen, -van uit zijn eigen kern dus, zoveel mogelijk zonder vooropgezette denkbeelden, en
door een aandachtig volgen van zijn ontwikkelingsgang. U begrijpt dat het mij reeds daardoor
sympathiek is.’
Als wetenschapper bereikt Meeuwesse een belangrijke mijlpaal met zijn proefschrift
Jan Luyken als dichter van de Duytse Lier (1952). Men mag van zijn proefschrift nu, vijftig
jaar later, denken wat men wil, het blijft een bewonderenswaardige voorbeeld van wat hij zelf
in 1952 de psychologisch-esthetische methode noemde. Bij de herdruk ervan in 1977
omschrijft Meeuwesse zijn werkwijze als ‘ergocentrisch’, een term die zeker niet bezijden de
waarheid is -hij interpreteert ook hier al vooral op grond van de tekst alleen, maar die
eigenlijk niet past bij de uitvoerige beschrijving van de cultuur-historische achtergronden van
Luykens Duytse Lier.
Naast deze dissertatie heeft Meeuwesse een groot aantal wetenschappelijke artikelen
geschreven in Roeping, Dietsche Warande en Belfort, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en
Letterkunde, De nieuwe taalgids en andere bladen. Daaronder is er een aantal die men nu
zeker ‘klassiek’ mag noemen, ook al is hun waarde door latere onderzoeksresultaten
gereduceerd. Men denke aan zijn artikelen over Nijhoffs Awater en Het uur u, over de dichter
Pierre Kemp, over Perks Iris, over Bilderdijk en over Het Wilhelmus.
Meeuwesses productie begon te stagneren toen de Nijmeegse universiteit te maken
kreeg met langdurige studentenrevoltes. Een tweede oorzaak van die stagnatie was
Meeuwesses steeds groter wordende perfectiedrang. Artikelen die een ander allang
gepubliceerd zou hebben, bleven voltooid en wel in zijn portefeuille. Een boek over Leopold,
waarvoor hij het materiaal eigenlijk al in het begin van de jaren zestig verzameld had, en het
grote werk over Nijhoff, dat hij in opdracht van de Jan Campert-stichting zou maken,
voldeden blijkbaar niet aan de hoge eisen die hij zich nu stelde en bleven ongepubliceerd.