Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdKronenberg, M.E.Kronenberg, Maria Elisabeth *12 juli 1881 Deventer; † 15 augustus 1970 Den Haag, bibliografe en boekhistorica
Haar vader had haar voorbestemd om naar het gymnasium te gaan, maar naar het Deventer gymnasium wilde zij niet. Ze zou er het enige meisje in de klas zijn, en dat leek haar stomvervelend. Daarom koos ze in september 1895 voor de driejarige meisjes-hbs waarna ze vervolgens in 1905 de mo-akte Nederlands in Amsterdam behaalde. Daar liep ze aan de Gemeentelijke Universiteit een aantal colleges bij de literatuurhistoricus Jan te Winkel, die bij haar belangstelling voor de bibliografie wekte. Dat haar liefde daarbij vooral uitging naar het oude boek en zijn makers bleek duidelijk uit haar bijdragen over Deventer drukkers als de Van den Bornes, de Van Breda's en de Van Paffraets in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek (1911). Ook verschenen in deze periode haar eerste bijdragen in het tijdschrift Het Boek. Als dochter uit een Deventer patriciërsfamilie - haar vader was advocaat - kon zij het zich veroorloven als onbezoldigd volontair haar diensten aan te bieden aan de Stads- en Athenaeumbibliotheek te Deventer. Daar werkte zij vanaf 1916 onder de hoede van bibliothecaris-kerkhistoricus J.C. van Slee aan de vervaardiging van de in 1917 verschenen Catalogus van de incunabelen in de Athenaeum-Bibliotheek te Deventer. Door haar werk en publicaties kwam zij in contact met geleerden als Willem de Vreese en de incunabulist Bonaventura Kruitwagen, beiden sinds 1912 lid van de redactie van Het Boek. Laatstgenoemde attendeerde de Haagse uitgever Wouter Nijhoff op haar; deze zocht assistentie bij het redigeren van het in de loop der jaren door hem en Kruitwagen verzamelde materiaal ten behoeve van een Nederlandse bibliografie 1501-1540. Hij nam haar in maart 1917 officieel als freelancer in dienst en haar verdere leven zou in het teken van dit megaproject staan. Toen haar ouders in 1919 naar Den Haag verhuisden, werd zij vaste bezoeker van de Koninklijke Bibliotheek waar achtereenvolgende bibliothecarissen haar alle ruimte gaven om aan de bibliografie van postincunabelen te werken. De eerste aflevering verscheen in 1919 en in 1923 is het eerste deel van de Nederlandsche bibliographie van 1500-1540 compleet. Het werk bevatte de volledige bibliografische beschrijvingen van 2221 in Noord- en Zuid-Nederland verschenen postincunabelen plus een aantal Nederlandstalige boeken die in het buitenland waren gedrukt. Wouter Nijhoff had nog actief meegewerkt, maar zette er vanaf dat moment een punt achter. Het tweede deel dat in 1940 verscheen, was geheel van haar hand evenals het derde deel, dat middels diverse afleveringen, stukken en supplementen een looptijd zou hebben van 1942 tot 1971. In 1932 trad zij, na het vertrek van C.P. Burger jr., toe tot de redactie van Het Boek waarvan zij tot de opheffing in 1966 het strenge wetenschappelijke geweten en de bezielende kracht zou zijn. Vele tientallen artikelen en boekbesprekingen droeg zij er aan bij, ondertussen onverdroten doorwerkend aan de voltooiing van wat haar magnum opus zou worden. In 1951 ontving zij voor haar bibliografische arbeid een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam. Het was tevens het jaar waarin het eerste stuk van het derde deel verscheen van wat inmiddels als Nijhoff-Kronenberg (NK) bekend staat. Kort voor haar dood leverde zij de drukproeven voor een ‘aller-aller-allerlaatste’ supplement voor NK nog in. Haar levenswerk wist zij daarmee postuum te voltooien. | ||||||||
Ontwikkeling en karakteriseringVoor de ontwikkeling van de bibliografie en meer in het bijzonder de incunabulistiek (de wetenschap van het gedrukte boek vóór 1501) is Kronenberg van onschatbare waarde geweest. Hoewel haar werk inmiddels door moderne bibliografieën is ingehaald, is haar pionierswerk onmisbaar gebleken. Behoren de negentiende-eeuwers J.W. Holtrop en M.F.A.G. Campell tot de eerste golf van Nederlandse incunabelbeschrijvers, Kronenberg is samen met Bonaventura Kruitwagen - ‘de grootmeester van het détail’ - en Wouter Nijhoff - ‘de man van de grote lijn’ - als de tweede golf te beschouwen. Daarbij ziet Kronenberg de overgang van incunabel naar postincunabel (een boek gedrukt tussen 1501 en 1540) maar als een stapje. In het ‘Woord vooraf’ bij het eerste deel van NK schrijft Wouter Nijhoff, dat Kronenberg ‘bij de beschrijvingen van de post-incunabelen een meer moderne en juistere collatie’ heeft ingevoerd. Daarnaast is vooral de internationale dimensie die zij aan haar bibliografische onderzoekingen verbindt, voor die tijd, opmerkelijk. Zij maakt vele studiereizen naar buitenlandse bibliotheken en knoopt, in veel gevallen voor het leven, talrijke internationale contacten aan met vooraanstaande geleerden van naam. Aan velen van hen, onder wie P.S. Allen, Prosper Verheyden, E.P. Goldschmidt en M.L. Polain, zal zij op den duur een necrologie wijden. Zoals zij zelf ooit verklaarde: ‘De kennismaking met een boeiend menschenkind stel ik toch nog boven die met een onbekende postincunabel’. Anno 1950 karakteriseert ze de wetenschap van de bibliografie als veelzijdig, productief en een onmisbare basis bij tal van onderzoekingen, een vak ‘nog zwaar beladen met boeiende problemen’. Haar voortdurende betrokkenheid bij alle door haar beschreven postincunabelen - het zouden er uiteindelijk ruim 4550 worden - maakt haar op den duur tot een kenner van het vroege zestiende-eeuwse boek in al zijn facetten. Naast talrijke publicaties in tijdschriften over (post)incunabelen en hun uitgevers publiceert zij als offspin van haar talrijke onderzoekingen in 1948 het boek Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd, een nog altijd lezenswaardige bijdrage tot de geschiedenis van de censuur in ons land. Dat het jaar 1500 voor haar geen beletsel vormt zich ook uitvoerig met incunabelen bezig te houden, bewijzen tot slot haar in 1956 verschenen Campbell's annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle. Contributions to a new edition, in 1964 aangevuld met ‘More contributions and notes to a new Campbell edition’. Dit werk typeert zij zelf als ‘een echt vrouwelijke uiting van schoonmaakwoede’. Zij ontvangt voor haar bibliografische arbeid in 1956 de Gouden Medaille van de Bibliographical Society of London. Bij haar tachtigste verjaardag wacht haar de benoeming tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Kronenberg is haar hele leven ongetrouwd gebleven.
B.P.M. Dongelmans | ||||||||
Voornaamste geschriften
| ||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| ||||||||
Locatie archiefDe Koninklijke Bibliotheek bezit 4549 brieven en 800 overdrukken van boekhistorische bijdragen uit de periode 1911-1970, van haarzelf en anderen. | ||||||||
Locatie brievencollectiesNaast de brieven in de Koninklijke Bibliotheek bevinden zich in andere instellingen een of enkele brieven van haar (zie CEN). |
|