Kruisinga, E.
Kruisinga, Etsko * 8 december 1875 Leens; † 15 februari 1944 Schiedam, veelzijdig
taalgeleerde, actief op het gebied van de klankleer, spelling en grammatica van het
Engels, Nederlands en Duits. Daarnaast taaldidacticus en lerarenopleider.
Omvangrijk oeuvre van bijna 20 monografieën en meer dan 600 artikelen.
Kruisinga stamde uit een geslacht van kooplieden en steenfabrikanten. Hij werd
geboren te Leens, waar hij de lagere school bezocht. Vervolgens ging hij naar het
Gemeentelijk Gymnasium in Groningen. Aan zijn docent Engels daar, P. Roorda
(1855-1930), dankte Kruisinga zijn belangstelling voor klankleer en taaldidactiek. In
1894 liet Kruisinga zich inschrijven aan de Rijksuniversiteit Groningen, voor de
studies Nederlands en Engels. Zijn hoogleraren daar waren o.a. W. L. van Helten
(1849-1917) voor Nederlands, B. Sijmons (1853-1935) voor Oud Germaans en
Vergelijkende Taalwetenschap en K.D. Bülbring (1863-1917) voor Engels. Eind 1898
vertrok Kruisinga voor een half jaar naar Oxford, waar hij zijn vrouw, Katherine
Chapman, ontmoette.
Van 1900 tot 1924 was Kruisinga docent Engels en Nederlands in
achtereenvolgens Assen, Sappemeer, Winterswijk en Amersfoort. In 1904
promoveerde Kruisinga bij Bülbring in Bonn op A Grammar of the Dialect of West
Somerset. In 1909 werd hij aan de Universiteit van Utrecht tot privaat-docent
benoemd. Dit was de enige universitaire functie die hij ooit bekleedde. Onder de
weinige studenten die hij daar had, bevonden zich de latere hoogleraren Engels W.
van Maanen en P.N.U. Harting, die vol lof over zijn colleges waren. Zijn vrouw
overleed in 1911 in het kraambed. Zij liet hem met drie dochters en een zoon achter.
Kruisinga hertrouwde in 1913, met Cornelia Beenen. Zij schonk Kruisinga nog een
dochter. Persoonlijk leed verhinderde Kruisinga niet actief te zijn in het
vakverenigingsleven. Zo was hij in 1911 mede-oprichter van de Vereniging van
Leraren in Levende Talen. In deze vereniging vervulde hij tussen 1911 en 1934
regelmatig het voorzitterschap van de secties Nederlands en Engels. In 1937 verliet
Kruisinga Levende Talen na een conflict en richtte zijn eigen tijdschrift op, Taal en
Leven. Dit tijdschrift, waarvoor hij medewerkers als M.J.Langeveld, A. Reichling,
Gerlach Royen en C.C. Uhlenbeck wist aan te trekken, redigeerde hij, samen met A.J.
Schneiders, tot zijn dood in 1944. Van 1920 tot 1931 was Kruisinga, naast de
oprichter R.W. Zandvoort, redacteur van het nieuwe tijdschrift English Studies. De
samenwerking tussen beide redacteuren eindigde in dat laatste jaar met een conflict.
In 1922, twee jaar voor hij wegens pernicieuze anemie (een vorm van bloedarmoede
die vooral na het veertigste levensjaar optreedt) voor het leraarschap werd afgekeurd,
werd Kruisinga in Den Haag docent aan wat later de School voor Taal- en
Letterkunde zou heten. Van deze instelling werd hij in 1931 rector, een functie die hij
tot zijn dood in 1944 heeft bekleed. In deze functie was Kruisinga een krachtig
pleitbezorger van een professionele lerarenopleiding.
In 1924 verhuisde Kruisinga van Amersfoort naar Den Haag. Deze verhuizing
stelde hem mede in staat om in 1925 privatissima te gaan volgen bij de vermaarde
linguïst C.C. Uhlenbeck (1866-1951). Deze privaatlessen zijn van grote invloed
geweest op Kruisinga's verdere ontwikkeling. In 1936 liet Kruisinga zich door het
bestuur van zijn instelling tot hoogleraar benoemen, een benoeming die in de media
veel stof deed opwaaien. Niet in de laatste plaats omdat Kruisinga zich intussen als
een uiterst lastige man had doen kennen, die zijn tegenstanders regelmatig met
bijtende spot overgoot. In de Tweede Wereldoorlog trad hij met kracht op voor zijn
joodse docenten. Als gevolg van de aanleg van de Atlantikwall moest Kruisinga in
1943 zijn woning in Den Haag verlaten en verhuizen naar Schiedam. Hier overleed
hij op 15 februari 1944 aan keelkanker.