Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdKnuttel, J.A.N.Knuttel, Joannis Adrianus Nelinus * 14 mei 1878 Delft; † 5 februari 1965 Leiden, redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal van 1906-1943. Hij was vooraanstaand lid en propagandist van de Communistische Partij Nederland (C.P.N.). Op neerlandistiek terrein publiceerde hij belangrijke artikelen o.m. over de rederijkers en G.A. Bredero.
Jan Knuttel was de zoon van Gerhardus Knuttel en van Marie Therèse Anne Wilhelmine Adolphine Schagen van Leeuwen. Hij studeerde van 1896 tot 1901 Nederlandse letteren aan de universiteit van Leiden. Na zijn studietijd werd hij tijdelijk leraar op het gymnasium in Rotterdam. In 1906 promoveerde hij in Leiden op het proefschrift Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming. Zijn dissertatie werd zeer goed ontvangen en geldt nog steeds als een belangrijk werk. In dat zelfde jaar werd hij benoemd tot redacteur bij het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Op 1 september 1907 vestigde Knuttel zich in Leiden en betrok een huis aan de Witte Singel. Daar bleef hij tot zijn dood wonen. Op 20 november 1908 trouwde hij met Maartje (Geertruida Margaretha Elisabeth) Visser (* 20 augustus 1882 te Zwolle). Het huwelijk bleef kinderloos, maar het paar adopteerde wel een meisje en een jongen. | |||||||||
Ontwikkeling en karakteriseringRedacteur bij het Woordenboek der Nederlandsche TaalIn augustus 1906 begon Knuttel zijn werkzame leven als redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche taal. Professor Verdam, auteur van het Middelnederlands Woordenboek, had hem op die functie gewezen. Knuttel had weinig zin in ‘dat peuterige kamergeleerdenwerk’. ‘Wat was er droger en buitenmaatschappelijker dan dit zich verdiepen, op een studeerkamer in woordbetekenissen’, zo schreef hij in 1952 in zijn Levensloop. Maar hij kon niet anders dan concluderen: ‘achteraf gezien had ik niet beter terecht kunnen komen’. Na een opleiding van acht maanden werd hem de letter C toegewezen ‘die was blijven liggen, omdat niemand er zin in had’. Belachelijk vond hij ‘de eeuwige duur van de voltooiing’. ‘Een doelbewust leider’, zo schreef hij in zijn Levensloop, ‘had die voltooiing zeer kunnen bespoedigen door grote beperking. Ik had die leider wel willen zijn’. Hij hield deze kritiek voor zich want ‘als socialist-communist werd ik met een schuin oog aangekeken’. H.P.G. Quack had als voorzitter van de Rijkscommissie voor het Woordenboek moeite met de politiek- propagandistische activiteiten van Knuttel. Regelmatig vond Quack in de krant een aankondiging van een cursusbijeenkomst onder leiding van Knuttel. Quack vreesde dat die activiteiten de irritatie konden opwekken van de regering, die het Woordenboek subsidieerde. Uiteindelijk kon Quack met Knuttel afspreken dat hij wat minder prominent in de krant kwam te staan. Het ambtenarenverbod van 1934 beperkte Knuttel in zijn politieke activiteiten. Knuttel kende zijn beperkingen bij het redigeren van een artikel. Hij wist dat zijn zwakke punt de etymologische ‘kopjes’ vormden. Hij beperkte zich tot Van Wijk en de O.E.D. Later liet hij de etymologie over aan zijn collega Koosje van Lessen. Toch wordt het deel C-Fuut, dat hij tussen 1908 en 1920 bewerkte als een matig deel beschouwd. De taalkundige F. Stoett zei zelfs: ‘Bij Knuttel kijk ik niet eens meer, daar vind je toch niets’. Tot zijn pensionering op 1 mei 1943 bleef Knuttel aan het WNT verbonden. | |||||||||
Knuttel: communistJ.C. van Marken, de directeur van de Delftse fabriek waar Gerhard Knuttel, de vader van Jan, werkzaam was, was een jonge ondernemer die een uitzonderlijk sociaal personeelsbeleid voerde met gunstige arbeidsvoorwaarden en andere sociale voorzieningen. Gerhard Knuttel was er belast met de praktische uitvoering van dat personeelsbeleid. In het gezin werd niet alleen de door Van Marken uitgegeven Fabrieksbode gelezen, maar ook Domela Nieuwenhuis' Recht voor Allen. De jonge Knuttel kwam al vroeg in aanraking met het socialisme. Tijdens zijn studiejaren te Leiden werd hij actief in de ontluikende socialistische arbeidersbeweging. Als spoorstudent reisde hij dagelijks met W. van Ravesteyn en R. Jacobson die later allebei een belangrijke rol zouden gaan spelen binnen de arbeidersbeweging. Hij werd actief in de Leidse afdeling van de S.D.A.P., die in 1894 was opgericht. Met enkele literaire vrienden behoorde hij tot de linkervleugel van het dispuut Literis Sacrum. Na de spoorwegstaking van 1903 laaide binnen de arbeidersbeweging een felle discussie op over de richting waarin de beweging zich zou moeten ontwikkelen. Eén groep, de z.g. revisionisten, wenste de verwezenlijking van het socialisme door deelname aan verkiezingen, aan de regering en aan lokale besturen, anderen, de z.g. marxisten, zagen een revolutie van de arbeidersklasse als het enige middel om de macht van het kapitalisme te breken. Knuttel schaarde zich onder de laatstgenoemden. In 1909 werd de scheuring een feit tijdens een congres van de S.D.A.P. te Deventer. Hoewel landelijk de meeste leden kozen voor het revisionisme, viel in Leiden de partij in twee nagenoeg gelijke delen uiteen. De Leidse marxisten scheidden zich van de S.D.A.P. af en richtten onder leiding van Knuttel een nieuwe partij op: de Sociaal-Democratische Partij (S.D.P.), die later haar naam zou veranderen in de Communistische Partij Holland (C.P.H.), later in de Communistische Partij Nederland (C.P.N.). In deze partijen speelde Knuttel een belangrijke rol. In de jaren dertig was hij zelfs lid van de Leidse gemeenteraad voor de C.P.N. | |||||||||
Knuttel: neerlandicusDe scheiding tussen Knuttel als neerlandicus en Knuttel als politiek activist is moeilijk te maken. De ene kwaliteit beïnvloedt de andere. Hij meende zelfs dat via de kunst tot het socialisme moest worden gekomen. In zijn literaire essays vermengden zich het maatschappelijk engagement en zijn literair-kritische opvattingen. In een essay, om een voorbeeld te noemen, uit 1923 noemde hij Couperus ‘de enige Hollandse auteur die ook voor het buitenland genietbaar is’, terwijl Couperus juist in die periode door de socialistische beweging werd verguisd. Zijn belangstelling voor de rederijkers, die blijkt uit zijn in 1910 in De Gids verschenen artikel Rederijkers eerherstel - nog steeds een baanbrekend artikel - , behoeft geen verwondering te wekken. De socialist Knuttel zag in de opkomst van de rederijkers het ontstaan van een nieuwe burgerlijke cultuur tegenover die van kerk en de adel. Het was het begin van een nieuwe tijd met een eigen kunstvorm. Een gelijkaardig standpunt nam Knuttel in in de discussie over de persoon van G.A. Bredero, rond 1919, o.m. met J. Prinsen. De laatste poneerde de stelling dat Bredero een diep ongelukkig liefdesleven leidde, ziekelijk en zwak was en, gekweld door het leven, zijn poëzie schiep en daarom tot een van de grootste zeventiende-eeuwse dichters behoort. Knuttel vond deze stelling flauwekul: Bredero was een gewone volksjongen, die zijn dichterschap eenvoudig aan zijn talent te danken had. In zijn inleiding op de door hem verzorgde uitgave van de werken van Bredero trok Knuttel ten strijde tegen de opvattingen van Prinsen. | |||||||||
InvloedKnuttel heeft zeer veel essays en recensies over literatuur geschreven. Hij was medogenloos in de beoordeling van werken van bekende en minder bekende auteurs. Letterkundigen die niets van het communisme of het socialisme wilden weten, erkenden toch Knuttels analytische kwaliteiten. Naar aanleiding van een beschouwing over de schrijver Israel Querido merkte J. de Kadt op dat het jammer is dat zo'n ‘meesterlijk essay’ verstopt is in een jaargang van een marxistisch tijdschrift ‘en dat het niet samen bijv. met zijn zeer goede studie over E.T.A. Hoffmann en enkele andere stukken, in een bundeltje is uitgegeven’. Hoewel Knuttel enkele boeken en artikelen heeft geschreven die zelfs nu nog verplichte literatuur voor studenten zijn, zoals zijn proefschrift en het Gids-artikel ‘Rederijkers eerherstel’, is zijn belang minimaal. Het zou wellicht anders geweest zijn, wanneer Knuttel niet zo'n militant communist geweest zou zijn. Zijn vriend W. van Ravesteijn meende in 1921 dat indien Knuttel ‘niet [...] als communist gebrandmerkt ware, [...] hem zonder enige twijfel reeds sinds vele jaren een hoogleraarschap [...] ten deel (zou zijn) gevallen’. Het is de vraag of Knuttel het hoogleraarsambt ambieerde. Hij voelde zich thuis bij het WNT en in de Commissie voor Taal- en Letterkunde van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar de onderlinge verstandhouding prettiger werd ‘naarmate mijn eigen generatie de overhand kreeg’. In zijn Levensloop geeft Knuttel, terugkijkend op zijn leven, zelf een eindconclusie: ‘En de ironie van het lot brengt mee, dat wat zozeer buiten mijn innerlijk stond, wel het meest blijvende zal zijn van wat ik tot stand heb gebracht’.
Dick Wortel | |||||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| |||||||||
Locatie archief en brievencollectiesHet archief van Knuttel bevindt zich bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) te Amsterdam-Sloterdijk, zie ook http://www.iisg.nl/archives/html/k/10755884/107558840.html. Enkele manuscripten en correspondentie in het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage (Dossier K 604). Ook het archief van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden bevat interessant materiaal m.b.t. zijn werkzame leven. |
|