Wetenschappelijke ontwikkeling en karakterisering
Van Heule heeft twee zo geheten triviumgrammatica’s gepubliceerd: zijn Nederduytsche Grammatica ofte Spraeckonst (1625) en de Nederduytsche Spraeckunst ofte Tael beschrijvinghe (1633). Het zijn geen triviumgrammatica’s in de zin dat ze verschenen samen met werken op het gebied van de retorica en de dialectica (logica), net als de eerste gedrukte Nederlandse grammatica de Twe-spraack (1584). Wel zijn ze in opzet en indeling een echte triviumgrammatica met de vier onderdelen spelling, etymologie (= morfologie), prosodie en syntaxis. Het omvangrijkste onderdeel is, als gebruikelijk, de etymologie. Binnen deze afdeling behandelt Van Heule in 1625 negen woordsoorten verdeeld in veranderlijke (lidwoorden, naamwoorden, voornaamwoorden, werkwoorden en deelwoorden) en onveranderlijke (bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden en tussenwerpsels). In zijn grammatica van 1625 onderscheidt hij ook zes naamvallen in puristische terminologie: noemer (nominatief), baerer (genitief), gever (datief), aenklager (accusatief), rouper (vocatief) en ofnemer (ablatief). In zijn latere grammatica van 1633 komt hij terug op deze ‘vreemde’ termen en beperkt hij het aantal in het Nederlands te onderscheiden naamvallen tot vier. Hij spreekt dan van het eerste, tweede, derde en vierde “geval” voor respectievelijk de nominatief, genitief, datief en accusatief.
De grammatica van 1633 laat een tweedeling in spraec-konst (spelling, prosodie en etymologie) en samenvouginge (syntaxis) zien. Ook onderscheidt Van Heule dan zes woordsoorten: de vier onveranderlijke woordsoorten zijn nu in de categorie helpwoorden samen gebracht. Het is niet het enige inhoudelijke verschil tussen de twee grammatica’s. Een ander, treffend voorbeeld heeft betrekking op het persoonlijk voornaamwoord du. Dit vertrouwelijkheidspronomen voor de 2e persoon enkelvoud, dat al aan het eind van de Middeleeuwen verouderd raakte, werd in de zestiende en zeventiende eeuw als niet-passend en boers beschouwd. In plaats van du diende men gij te gebruiken, het pronomen dat ook voor het meervoud en als beleefdheidsvorm in het enkelvoud werd gehanteerd. Van Heule wijst in zijn grammatica van 1625 du als verouderd af (dat klopt dus met de trend om du te verwerpen). Daarbij wordt aangetekend dat du niet meer gehanteerd kan worden, al betekent dit dat helaas een oorspronkelijk onderscheid enkelvoud (du) en meervoud (gij) is weggevallen. Met de vorm Gyly (gijlieden) wordt gepoogd dit gemis te herstellen. Acht jaar later blijkt Van Heules mening over du drastisch gewijzigd te zijn: hij vindt het onderscheid enkelvoud/ meervoud, dat in het Latijn bij de pronomina tu en vos is te vinden, zo belangrijk dat hij de vorm du weer vermeldt.
Uit zijn grammatica’s wordt duidelijk dat Van Heule een goed taalobservator was. Regionale verschillen ontgingen hem niet: hij constateerde in 1625 dat er in veel geschriften een uniformiteit werd gevonden, die afwezig was in het spreken en in lokale geschriften. Voorbeelden zijn de observaties over de e- en n- deletie en de diminutieven. De deletie is een Hollands verschijnsel: “Vraeg, Antwoort, Ik zeg, Ik heb, in de plaetse van Vraege, Antwoorde, Zegge, hebbe” en “Scheepe, Huyze, Stede, Lande, in de plaetse van Scheepen, Huyzen, etc., ende Loope, Blijve, Valle, voor Loopen, Blijven, Vallen”. Van Heules oordeel is duidelijk: “Deze verkortingen strijden tegens des spraekx natuyre [tegen de aard van de taal]”. De verlengende uitspraak in het Vlaamse “Loopene, Draegene, Komene, Werkene” is eveneens “buyten natuyr”. Bij de diminutieven signaleert Van Heule variatie: in Holland Het mannetje, Het wijfje, Het diertje, in Vlaanderen Het mannekjen, Het wijfkjen, Het dierkjen en in Brabant Het manneken, Het wijfken, Het dierken. Hij geeft de voorkeur aan de Brabantse vorm. Van Heule trachtte ook kunstmatige vormen en onderscheidingen in te voeren. Dat doet hij bijvoorbeeld door in de bestaande variatie bij de persoonlijke voornaamwoorden haer / hun / hen als objectsvorm (datief of accusatief meervoud), systeem aan te brengen: hun voor de datief, hen voor de accusatief. Ruim honderd jaar later propageert Balthasar Huydecoper diezelfde regel en na hem nog vele grammatici.