Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdHellinga, W.GsHellinga, Wytze Gerbens * 20 december 1908 Haarlem; † 16 maart 1985 Londen, filoloog en boekhistoricus, die - na eerst actief te zijn geweest op het terrein van de Nederlandse taalkunde - de analytische bibliografie introduceerde in de neerlandistiek en zich daarna ontwikkelde in de richting van wat op den duur boekwetenschap zou gaan heten.
Hellinga groeide op in een geletterd gezin. In 1928 slaagde hij te 's-Gravenhage voor het examen Gymnasium-A. Op 3 februari 1933 behaalde hij in Leiden zijn kandidaats Nederlandse taal- en letterkunde en vervolgde hij zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij op 1 november 1935 afstudeerde bij A.A. Verdenius, N.W. Posthumus en H. Brugmans. Na een aanstelling als leraar aan het Nederlandsch Lyceum te 's-Gravenhage, vertrok Hellinga naar Zwitserland, waar hij vanaf 15 mei 1936 als leraar Nederlands werkte aan het Lyceum Alpinum te Zuoz. In deze Zwitserse jaren schreef hij zijn proefschrift. Van 28 augustus 1939 tot 30 juni 1940 was hij in militaire dienst. Vanaf 2 september 1940 werkte Hellinga als leraar Nederlands aan de Openbare Handelsschool te Amsterdam. In de Tweede Wereldoorlog was hij onder meer actief op literair gebied. De laatste jaren daarvan zat hij ondergedoken op de Veluwe. Na de Bevrijding maakte Hellinga deel uit van de Raad van Verzet. In 1945 verving hij Verdenius, zijn leermeester, die hij vanaf 16 september 1946 als hoogleraar opvolgde aan de Universiteit van Amsterdam, met als leeropdracht ‘De Nederlandsche taal en het Gotisch’. Zijn leeropdracht veranderde nadien een paar keer; in de periode 1969-1978 ging het om ‘Neofilologische kritiek en hermeneutiek in verband met de toegepaste hulpwetenschappen’. Als traditionele, autoritaire wetenschapper kon Hellinga niet goed overweg met de democratiseringstendensen van de late jaren zestig, die juist in Amsterdam heftig aan de oppervlakte traden: onenigheid en onderlinge spanning leidden ertoe dat hij het Instituut voor Neerlandistiek verruilde voor het speciaal voor hem opgerichte Instituut voor Neofilologie en Neolatijn. In 1969 werd Hellinga benoemd als lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Op 8 mei 1973 trad hij in het huwelijk met Lotte Querido. Bij zijn afscheid van de universiteit in 1978 werd hem een feestbundel aangeboden, met studies op het terrein van de boekwetenschap. Hellinga overleed in Londen, waar hij de laatste jaren van zijn leven aan wetenschappelijk onderzoek wijdde. | |||||||||
Ontwikkeling en karakteriseringUit Hellinga's vroege werk blijkt reeds zijn belangstelling voor de geschiedenis van het Nederlands en Fries. Hij promoveerde op De opbouw van de algemeen beschaafde uitspraak van het Nederlands (1938) en begeleidde (ook) diverse taalkundige dissertaties. Zijn linguïstische belangstelling bouwde Hellinga uit in de richting van de stilistiek, zoals blijkt uit zijn oratie De neerlandicus als taalkundige (1946), en uit Kreatiewe analise van taalgebruik (1955) dat hij samen met H. van der Merwe Scholtz publiceerde. In laatstgenoemde publicatie staat een gedicht van Leopold centraal, waaruit Hellinga's aandacht voor moderne poëzie blijkt. Hij publiceerde voorts onder meer over A. Roland Holst, P.N. van Eyck en M. Nijhoff. In de oorlogsjaren had hij trouwens al eigen poëzie uitgegeven. Ondanks de titel van zijn oratie verschoof Hellinga's interesse in de tweede helft van de jaren veertig in de richting van de letterkunde, naast de moderne poëzie met name die van de zeventiende eeuw en de Middeleeuwen. Sinds 1947 leidde hij een project dat de uitgave beoogde van het Verzameld Werk van Hooft. In de decennia die volgden berichtte hij bij herhaling over de problemen en (trage) vorderingen van dit project, dat uiteindelijk mislukte. Het probleem was dat Hellinga's voortschrijdende wetenschappelijke inzicht tot aangescherpte kwaliteitseisen leidde. Kort na zijn oratie ontdekte hij de analytische bibliografie (New Bibliography), die hij vanuit Engeland in Nederland introduceerde. Dit leidde tot een verdiept inzicht in de gecompliceerde bronnenproblematiek (met kladhandschriften, tekstvarianten en dergelijke) die in het kader van een Verzameld Werk-uitgave van Hooft onoplosbaar bleek. Hellinga's aandacht voor materiële bronnen bleek aanvankelijk vooral uit zijn aandacht voor Middelnederlandse handschriften. Hij bewonderde de Vlaamse codicoloog Willem de Vreese en diens Bibliotheca Neerlandica Manuscripta; in de eerste helft van de jaren vijftig bereidde Hellinga de uitgave voor (in gestandaardiseerde, gecontroleerde en aangevulde vorm) van dit unieke documentatiesysteem. Op den duur verloor ook dit project zijn aandacht. In de zeer creatieve en veelzijdige periode tot 1960 publiceerde hij meer dan eens over Van den vos Reynaerde. In 1952 verzorgde hij een synoptische uitgave van alle Reynaert-teksten van vóór 1500 (inclusief Reynardus vulpes). In de loop van de jaren vijftig verschoof Hellinga's aandacht in de richting van het vroege gedrukte boek. In 1962 verscheen Kopij en druk in de Nederlanden. Atlas bij de geschiedenis van de Nederlandse typografie, dat zowel in het Nederlands als het Engels verscheen. Dit werd gevolgd door The Fifteenth-Century Printing Types of the Low Countries (Amsterdam, 1966; 2 dln.) en Henry Bradshaw's Correspondence on Incunabula with J.W. Holtrop and M.F.A.G. Campbell (Amsterdam, 1968-1978; 2 dln.). Hij leverde een actieve bijdrage aan het tijdschrift Quaerendo, dat vanaf 1971 verscheen. Ook was hij nauw betrokken bij de voorbereiding van de tentoonstelling ‘De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden’, gehouden in 1973 in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. | |||||||||
InvloedMenige nu nog levende vakgenoot die bij Hellinga heeft gestudeerd of die met hem heeft samengewerkt herinnert zich een autoritaire, strenge en rechtlijnige man. Wie zich realiseert dat geleerden als (in alfabetische volgorde) E. Braches, A.M.J. van Buuren, E.K. Grootes, L. Hellinga-Querido, F.A. Janssen, F. Lulofs, P.F.J. Obbema, J.J. Oversteegen, A.N. Paasman, H. Pleij, B. van Selm, A.L. Sötemann, M. Spies, P. Tuynman, F. Veenstra, P.J. Verkruijsse en J.J. Voskuil - ieder op eigen wijze en de een in meerdere mate dan de ander - te beschouwen zijn als leerlingen van Hellinga, ziet direct hoever diens invloed reikt. Veel van Hellinga's publicaties worden tegenwoordig nog met instemming aangehaald. Als een van de weinige filologen op het gebied van de oudere letterkunde heeft hij zich uitgesproken over editieproblematiek. Zijn Reynaert-editie uit 1952 staat nog als een huis. Naar het zich laat aanzien bedacht hij in 1942 het tegenwoordig populaire editietype waarin een oorspronkelijke tekst uit de oudere letterkunde wordt uitgegeven tezamen met een dichterlijke vertaling in modern Nederlands (De reis van Sint Brandaan 1949). Zijn tekstgerichte analyse maakt hem in zekere zin tot een voorloper van de ergocentrische literatuurbenadering, zoals nadien beoefend in het tijdschrift Merlijn (1962-1966) (vgl. http://www.neerlandistiek.nl/01.01/index.html). Zijn belangrijkste bijdrage aan de ontwikkeling van de neerlandistiek was de introductie vanuit Engeland van de analytische bibliografie. Met zijn vele (internationale) publicaties op dit terrein vanaf omstreeks 1960, bijna steeds in nauwe samenwerking met zijn latere echtgenote Lotte Hellinga-Querido, legde hij in Nederland de basis voor de bloei van de boekwetenschap vanaf de jaren zeventig. Hellinga's aandacht voor de materiële (productie-)kant van het boekbedrijf, werd door zijn leerlingen op den duur gecombineerd met vragen vanuit de receptie-esthetica. Hellinga's studie van het boek als materieel object en de koppeling van de op dit terrein verworven inzichten met de filologie (tekststudie) hebben de neerlandistiek een belangrijke stap vooruit gebracht.
Wim van Anrooij | |||||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| |||||||||
Locatie archiefIn de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM) - ondergebracht in de Leidse Universiteitsbibliotheek - bevindt zich het deel van Hellinga's archief dat betrekking heeft op de beoogde maar niet gerealiseerde uitgave van (gestandaardiseerde, gecontroleerde en aangevulde informatie uit) de BNM. Het archief wordt in de nabije toekomst nader ontsloten. | |||||||||
Locatie brievencollectiesEnkele honderden brieven van Hellinga bevinden zich in openbare collecties (zie CEN). De meerderheid daarvan berust in het Nederlands Letterkundig Museum (Den Haag), de rest in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag en in de Leidse UB. De kleine honderd brieven gericht aan Hellinga worden bijna allemaal in het Nederlands Letterkundig Museum bewaard; de overige berusten in de Leidse UB. Ook het deel van Hellinga's archief dat zich in de BNM bevindt (zie ‘Locatie archief’) bevat correspondentie van en aan Hellinga (nog niet in CEN). Verreweg de meeste brieven dateren van vóór 1960. |
|