Ontwikkeling en karakterisering
In tegenstelling tot de bewering in zijn Aan den leser dat hij ‘noyt diergelyke gront
regulen’ gezien heeft, heeft Harrison zeer uitgebreid uit eerdere bronnen geput. Verreweg
de belangrijkste bron voor zijn De Engelsche en Nederduytsche School-Meester is Anglo-Belgica. d'Engelsche en Nederduytsche Academy van Edward Richardson uit 1677
geweest: meer dan tachtig procent van de inhoud van De Engelsche en Nederduytsche
School-Meester komt letterlijk overeen met Richardsons werk. Overige bronnen zijn Den
Engelschen School-Meester uit 1646, J. G. van Helderens A New and Easy English
Grammar, Containing Brief Fundamental Rules, Usual Phrases, Pleasant and Choise
Dialogues uit 1675, H. Hexhams Dictionarium, ofte woordenboeck, begrijpende den
schat der Nederlandtsche tale, met de Engelsche uytlegginge (1647/48), en Groot
Woordenboek der Engelsche en Nederduytsche Taalen [...] Nevens eene Spraakkonst
derzelve uit 1691 van W. Sewel.
In de opbouw van De Engelsche en Nederduytsche School-Meester volgt Harrison
grotendeels Richardson. Op een korte inleiding, ‘Aan den leser’, volgt een uiteenzetting
over medeklinkers, lettergrepen en woorden van één tot en met zeven lettergrepen. Na
verscheidene stichtelijke teksten en voorbeeldbrieven, ‘Verscheyde Brieven’, wordt de
Engelse grammatica behandeld. Het boek besluit met een lijst Nederlandse en Engelse
voornamen.
Het boek is tweetalig, Engels en Nederlands. Op de titelpagina beweert Harrison
dat hij zowel de Engelstaligen als de Nederlandstaligen in Noord-Amerika hoopt te
kunnen helpen respectievelijk Nederlands en Engels te leren. Uit het feit dat slechts de
Engelse grammatica behandeld wordt, en dat bijna alle voorbeelden eerst in het Engels
gegeven worden, mag geconcludeerd worden dat de doelgroep alleen Nederlandstalig is.