Ontwikkeling en karakterisering
Blommaert voelt zich al vroeg betrokken bij de strijd van de Vlaamse Beweging voor
de rechten van het Nederlands in België. Zijn eerste publicatie verschijnt niet lang na
de afscheiding van Nederland: Aenmerkingen over de verwaerloozing der
nederduitsche tael (1832), een pamflet waarin hij zijn beklag doet over de
ondergeschikte rol van het Nederlands in het jonge België. Blommaerts
betrokkenheid bij de Vlaamse Beweging gaat hierna verder. Samen met F.A. Snellaert
neemt hij in 1840 het initiatief om een petitie in te dienen bij de regering. Wie dit
‘Petitionnement’ heeft geschreven, is nog altijd onderwerp van discussie, maar het is
zeer wel mogelijk dat Blommaert degene is die de pen heeft gevoerd. De
samenstellers pleiten voor het gebruik van het Nederlands naast het Frans bij
bestuurlijke aangelegenheden, oprichting van een Vlaamse academie en een
gelijkwaardige positie van het ‘Nederduits’ aan de universiteiten. Hoewel het
petitionnement geen directe resultaten oplevert, geldt het als een belangrijk geschrift:
voor het eerst is de Belgische regering ondubbelzinnig en rechtstreeks gevraagd om
de positie van het Nederlands te verbeteren.
Blommaerts liefde voor de Vlaamse taal en cultuur gaat hand in hand met een
grote historische belangstelling. Hij verdiept zich in de beschaving van de oude
Germanen, omdat hij in de wijze waarop die overvleugeld dreigde te worden door de
Romeinse cultuur een parallel ziet met de problemen van de volkstaal in de eigen tijd.
Hij schrijft hervertellingen van mythen en sagen van onze voorouders (zoals de Edda
en het Nevelingenlied) en publiceert onder meer over de oude Germaanse wetgeving,
godsdienst en manier van begraven. Deze artikelen verwerkt hij later in het boek
Aloude geschiedenis der Belgen of Nederduitschers (1849).
Maar Blommaerts hart ligt in de eerste plaats bij de Middeleeuwen, de
bloeitijd van Vlaanderen. Daarbij heeft hij vooral aandacht voor zijn eigen stad: van
zijn hand verschijnen onder meer een artikel over de Gentse gilden, een artikel over
de inhuldiging van graaf Jan zonder Vrees in Gent in 1405, een artikel en een boekje
over de oorlog die Gent in 1450-1453 tegen de hertog van Bourgondië voerde en twee
boekjes over Gentse rederijkerskamers. Maar hij schrijft bijvoorbeeld ook over de
kamers van retorica in Veurne en omgeving, Petrarca's reis naar de Nederlanden en
de Spiegel historiael van Lodewijk van Velthem. Blommaert is echter vooral van
betekenis geweest vanwege zijn tekstedities. Zijn eerste editie is die van vier teksten
uit het handschrift-Van Hulthem (Theophilus, Vander zielen ende vanden lichame, Vander feesten een proper dinc en De maghet van Gend). Met J.F. Willems en de
Duitse geleerde F.J. Mone behoort hij daarmee tot de eerste editeurs van teksten uit
dit handschrift. Niet lang daarna verschijnt zijn driedelige Oudvlaemsche gedichten
(1838-1851), waarin behalve Hulthem-teksten ook de eerste uitgaven te vinden zijn
van enkele werken die nu tot de bekendste uit de Middelnederlandse literatuur
behoren: Tprieel en Tpaerlement van Troyen van Segher Diengotgaf, de
Borchgravinne van Vergi en de Reis van Sinte Brandaen, alsmede Tondalus' visioen
en de Dietsche Lucidarius. Voorts geeft hij samen met Serrure de Kronyk van
Vlaenderen van 580 tot 1467 en de Grimbergsche oorlog uit, publiceert hij het Leven
van Sinte Amand en maakt hij een editie van Der vrouwen heimelykheid.
Al hebben de Middeleeuwen Blommaerts primaire interesse, hij houdt zich
ook bezig met Vlaanderen tijdens de Spaanse overheersing. Hij geeft uit deze periode
voornamelijk geschiedkundige werken uit, waarbij hij opnieuw een niet-aflatende
voorkeur voor Gent heeft: de Vlaemsche kronijk (over Gent in de jaren 1566-1585),
Het beclagh van Joncheer Jan van Hembyse (een Gentse politicus tussen 1577 en
1579) en de Incomste des princen van Oraengien binnen der stede van Ghendt 1577.
Maar hij publiceert ook een zestiende-eeuws handschrift met Spaansgezinde teksten.
Hij schrijft daarnaast talrijke artikelen over nu vrijwel vergeten zeventiende-eeuwse
Vlaamse dichters als Willem Caudron en Karel Baten. Verschillende van deze
artikelen zal hij later verwerken in De nederduitsche schryvers van Gent (1861). Na
dat boek zal hij nog meewerken aan Graf- en gedenkschriften der provincie Oost-Vlaanderen (1865-1866), samen met onder meer Jules de Saint-Genois en C.P.
Serrure, en aan de Biographie nationale, het grote Franstalige biografische
woordenboek van de Académie royale de Belgique.