| |
| |
Boekenoogen, G.J.
Boekenoogen, Gerrit Jacob * 18 april 1868 Wormerveer; † 26 augustus 1930
Leiden, taal- en letterkundige die naast zijn lexicografische hoofdbezigheid vooral
heeft gepubliceerd op het terrein van de dialectologie, naamkunde, letterkunde en
volkskunde.
Boekenoogen stamde uit een voorname handelsfamilie: zijn vader was koopman,
bezat oliemolens en was geruime tijd wethouder te Wormerveer. Zijn moeder kwam
uit de Zaanse papiermakersfamilie Van Gelder. Na de Franse School en het
gymnasium ging Boekenoogen Nederlandse taal- en letterkunde studeren aan de
Universiteit van Amsterdam, maar halverwege zijn studie volgde hij zijn leermeester
J. Verdam naar de Universiteit van Leiden. Toen hij er in 1893 afstudeerde, zette hij
zich meteen aan zijn proefschrift over De Zaansche volkstaal, waarop hij in 1896 cum
laude promoveerde. De rest van zijn werkzame leven was hij als redacteur verbonden
aan het Woordenboek der Nederlandsche taal te Leiden.
Boekenoogen was een introverte, vrijgezelle wetenschapper met een sobere
levensstijl, die zijn leven lang op kamers is blijven wonen. Hij was een welhaast
pathologisch verzamelaar en vorser: van woorden, prenten, namen, boekjes, verhalen
en rijmen. Buiten de wetenschap is hij vooral actief geweest in de doopsgezinde
gemeente. Als persoon is hij later wel getypeerd als een puriteinse mennistenbroeder.
| |
Ontwikkeling en karakterisering
Voor het WNT heeft Boekenoogen gewerkt aan de delen van Boven tot Bram, van
Opaal tot Ozon en van P tot Pleizier (ruim 4500 kolommen). Zijn lexicografische
werk getuigt van een enorme nauwgezetheid, al schoot het naar de smaak van
collega's niet altijd op. De taalkundige ontwikkelde dan ook steeds meer (historische)
belangstelling voor de ‘triviale’ cultuur van het volk en het kind: volksboekjes,
spotsermoenen, centsprenten, kinderversjes, sprookjes, sagen, raadsels.
Op het terrein van de historische Nederlandse letterkunde heeft Boekenoogen
zich vooral verdienstelijk gemaakt als editeur van en publicist over gedrukte
prozaromans, volksboekjes en colportagelectuur (vijftiende - negentiende eeuw).
Mede op initiatief van Boekenoogen verzorgde de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde een filologisch verantwoorde reeks Nederlandse Volksboeken. Van deze
reeks heeft Boekenoogen er niet minder dan acht voor zijn rekening genomen. Het
betreft onder meer de Historie van Floris ende Blancefleur (1903), Jan van Beverley
(1903), Van den jongen geheeten Jacke (1905), en de Historie vanden ridder metter
Swane (posthuum in 1931). Buiten deze reeks om bezorgde Boekenoogen nog een
facsimile-editie van Die evangelien vanden spinrocke (1910). Samen met de Vlaamse
volkskundige Emile van Heurck stelde hij twee indrukwekkende folianten samen over
de volksprentkunst in de Lage Landen.
Zijn andere passie betrof de mondelinge overlevering. In de jaren 1892-1894
heeft Boekenoogen in allerhande Nederlandse kranten en tijdschriften oproepen
geplaatst om hem volksliedjes en volksverhalen op te sturen. Dit resulteerde in een
grote hoeveelheid brieven uit alle windstreken. Boekenoogen was wat het mondelinge
vertelgoed betreft doordrongen van de vijf-voor-twaalf-gedachte: er moet verzameld
worden, voordat het allemaal verloren gaat. Tevens meende hij (in navolging van de
gebroeders Grimm) dat in de oude verhalen en liedjes echo's opgevangen konden
worden van het pre-christelijke, Germaanse cultuurgoed - of dan toch tenminste de
zeden en gewoontes van onze middeleeuwse voorouders.
In De Gids schreef Boekenoogen over ‘onze rijmen’ (1893) en in de
Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde
over raadsels en raadselsprookjes (1900-1901). In tien jaargangen van het tijdschrift
Volkskunde publiceerde hij de verzamelde ‘Nederlandse sprookjes en vertelsels’
(1900-1910). Zijn belangrijkste correspondent was Cornelis Bakker (1863-1933), een
plattelands-arts uit Broek in Waterland, die de oudere boeren, knechten en vissers
onder zijn patiënten liet vertellen. Zelf was Boekenoogen in het geheel geen
veldwerker: de meeste kennis omtrent volkstaal en -cultuur putte hij uit
correspondentie, archieven en boeken. De twee grote studies over Nederlandse
volksrijmen en volksverhalen die Boekenoogen altijd in het vooruitzicht heeft gesteld,
heeft hij uiteindelijk nooit kunnen schrijven.
| |
Invloed
Boekenoogen was vooral een belezen studeerkamergeleerde met een onbedwingbare
lust tot speuren, vergaren, ordenen, beschrijven en editeren. Hij had een uitgesproken
voorkeur voor zakelijke gegevens (met veel voorbeelden) en wijdde liefst uit over
(sub)genres, uitgevers, drukgeschiedenissen, bewaarplaatsen en varianten. Historische
bronnen en verhalen boeiden hem meer dan de context van dichters, vertellers,
voordracht of publiek. Aan (speculatieve) cultuurhistorische theorievorming,
interpretatie en analyse waagde hij zich bij voorkeur zo min mogelijk.
Afgezien van zijn waardevolle bijdrage aan het Woordenboek der
Nederlandsche taal, heeft Boekenoogen vooral de systematische bestudering van de
‘alledaagse taal en cultuur’, op nationaal niveau, in heden en verleden, in het
academisch bedrijf geaccepteerd gemaakt - bijna een eeuw nadat geleerden als de
gebroeders Grimm en Hoffmann von Fallersleben dat in Duitsland hadden gedaan.
T. Meder
[30 juli 2003]
| |
Voornaamste geschriften
‘Onze rijmen’. In: De Gids 1893, 4, p.1-34, 266-303. |
De Zaansche volkstaal. Bijdrage tot de kennis van den woordenschat in Noord-Holland. Twee delen. Leiden, 1897. |
‘Nederlandsche sprookjes en vertelsels’. In: Volkskunde 13 (1900-1901), p. 111-121,
168-172, 193-205, 240-251; 14 (1901-1902), p. 36-42, 79-87, 114-125, 198-205, 234-242; 15 (1903), p. 34-41, 72-78, 110-116, 185-193, 227-236; 16 (1904), p. 51-54, 94-103, 138-144, 244-251; 17 (1905), p. 17-23, 53-63, 95-106, 168-173; 18 (1906), p.
25-33, 68-75, 92-97, 222-224; 19 (1907-1908), p. 22-30, 61-67, 106-108, 151-157,
229-235; 20 (1909), p. 59-64, 109-114; 21 (1910), p. 76-78, 221-225. |
‘Raadsels en raadselsprookjes’. In: Handelingen en Mededeelingen van de
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde 1900-1901, p. 36-81. |
‘Over middeleeuwsche Vlaamsche miniaturen’. In: Onze Eeuw 4 (1904) 4, p. 103-146. |
Historie van den jongen geheeten Jacke. Leiden, 1905. (Nederlandsche Volksboeken
10) |
‘De Nederlandsche volksboeken’. In: Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen 3
(1905), p. 107-142. |
‘Nederlandsche sprookjes uit de 17de en het begin der 18de eeuw’. In: Volkskunde 20
(1909), p. 129-157, 193-205 en 21 (1910), p. 7-21. |
‘Geparodieerde sermoenen’. In: Volkskunde 21 (1910), p. 101-111, 150-155. |
(met E.H. van Heurck): Histoire de l'imagerie populaire flamande et de ses rapports
avec les imageries étrangères. Brussel, 1910. |
| |
Belangrijkste secundaire literatuur
Een uitvoerige bibliografie is te vinden bij Muller 1930-1931 of 1949. |
J.W. Muller: ‘Levensbericht van Dr. G.J. Boekenoogen (18 april 1868 - 26 augustus
1930)’. In: Handelingen en Levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde 1930-1931, p. 59-82. (Herdrukt in G.J. Boekenoogen: Verspreide
geschriften. Ed. A.A. van Rijnbach. Leiden, 1949, p. 1-29.) |
M. Draak: ‘De verzameling Boekenoogen’. In: Verslag van de volkskunde-commissie
der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen. Amsterdam, 1949, p.
4-8. |
M. de Niet: ‘G.J. Boekenoogen, taalkundige 1868-1930’. In: M. van Delft (red.):
Verzamelaars en verzamelingen. Koninklijke Bibliotheek, 1789-1998. Zwolle, 1998,
p. 93-96. |
L.P. Grijp: ‘Van Boekenoogen tot frater Remigius. Kinderliedverzamelingen in het
Meertens Instituut’. In: A. de Vries, H. van Lierop-Debrauwer & P. Mooren (red.):
Poëzie is kinderspel. Poëzie onder en boven de 18. Tilburg, 2000, p. 86-98. |
T. Meder: ‘Fascinatie voor volkstaal en volkscultuur. Gerrit Jacob Boekenoogen
(1868-1930)’. In: Wim van Anrooij, Dini Hogenelst en Geert Warnar (red.): Der
vaderen boek. Beoefenaren van de studie der Middelnederlandse letterkunde.
Amsterdam, 2003, p. 77-90. |
T. Meder werkt momenteel aan een editie van de volksverhalen uit de collectie
Boekenoogen (met uitzondering van de hierboven genoemde verhalen die waren
ingezonden door C. Bakker), inclusief een biografie van de verzamelaar. |
| |
Locatie archieven
Het Meertens Instituut te Amsterdam bezit meerdere collecties van Boekenoogen:
correspondentie met kinderrijmen, kinderliedjes en volksverhalen; verder een
verzameling kinderprenten en overig volkskundig materiaal.
De collectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, bewaard in de
Universiteitsbibliotheek Leiden beschikt over een hoeveelheid handgeschreven
dialectologisch materiaal en andere aantekeningen, alsmede Boekenoogens
verzameling volksboekjes, ridderromans en sprookjesboeken uit de zeventiende tot de
negentiende eeuw.
De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag beschikt ook over een Collectie
Boekenoogen met achttiende- en negentiende-eeuwse kinderlectuur, maar
waarschijnlijk zijn dit louter boeken van Hendrik Boekenoogen geweest, de broer van
Gerrit Jacob die ook verzamelde.
Tot slot is er nog het nodige materiaal door veiling in particuliere handen terecht
gekomen, en door overerving in familiekring bewaard gebleven (o.a. te Voorburg en
Amersfoort).
| |
Locatie brievencollecties
Brieven van Boekenoogen worden onder meer bewaard in de Brugse Stadbibliotheek,
in het archief van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (UB Leiden, Ltk
2117-19) en in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (leeszaal Bijzondere
Collecties 135 H 24; 120 C 24; 77 D 52; 77 E 39) (zie CEN).
|
|