Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdBilderdijk, W.Bilderdijk, Willem * 7 september 1756 Amsterdam; † 18 december 1831 Haarlem, jurist, dichter en schrijver die streefde naar verruiming van de poëticale kaders van zijn tijd. In werk en levensloop symboliseert hij een conservatieve weerstand tegen de ontluikende West-Europese moderniteit.
Bilderdijks loopbaan als dichter begon glansrijk toen hij vanaf 1776 bij diverse dichtgenootschappen een reeks prijzen in de wacht sleepte. Zijn tweejarige rechtenstudie te Leiden (1780-1782) vervolgde hij met een functie als advocaat in Den Haag, waar hij als prinsgezinde pleiter midden in de Patriottentijd (1780-1787) de bekende volksvrouw Kaat Mossel verdedigde. Zijn professionele carrière was echter weinig succesvol (hij slaagde er maar niet in om het Oranjegezinde patronagestelsel binnen te dringen), zijn schulden namen voortdurend toe en zijn huwelijk met Catharina Rebecca Woesthoven (1763-1828) liep uit op een mislukking. Bilderdijks weigering om de eed op het revolutionaire regime af te leggen, leidde in 1795 tot een ruim tienjarige verbanning uit de noordelijke Nederlanden. In Londen ontmoette hij de jonge Katharina Schweickhardt (1776-1830), met wie hij in 1797 naar Duitsland vertrok. Daar leefden zij ongehuwd samen, voornamelijk in Brunswijk.
Terug in Nederland (1806) sleepte hij niet, zoals hij gehoopt had, een benoeming tot hoogleraar in de wacht. Terwijl in zijn levensonderhoud werd voorzien door onder anderen Lodewijk Napoleon en later Willem I, ontwikkelde Bilderdijk zich tot een uitgesproken criticus van zijn eigen tijd. Bij elke gelegenheid veroordeelde hij het heersende ideeëngoed van het nieuwe koninkrijk: het vooruitgangsgeloof, het optimistische mensbeeld en het constitutioneel-liberale denken. Te Leiden gaf hij tussen 1817 en 1827 privaatcolleges aan in totaal ongeveer veertig, vooral jonge, belangstellenden. In deze jaren verdiepte zich de vriendschap met Isaäc da Costa, die door Bilderdijk beschouwd werd als zijn geestelijke zoon. Rond 1825 nam zijn dichterlijke productie sterk af. In 1827 vertrok hij naar Haarlem. Daar stierf in 1830 zijn geliefde Katharina; één jaar later overleed hij zelf. | |||||
Ontwikkeling en karakteriseringIn zijn prijsverzen maar ook in zijn spraakmakende bundel erotische poëzie (Mijn verlustiging, 1779) toonde Bilderdijk al vroeg zijn talenten en zijn zelfstandigheid als dichter. De voornaamste verandering in zijn geestelijk leven vond reeds plaats tussen 1783 en 1788. Na lezing van onder meer het werk van Emanuel Swedenborg raakte hij, evenals Rijklof Michaël van Goens (1748-1810), in de ban van de theosofie. Bovendien namen zijn religieuze overtuigingen een apert christelijk (protestants-gereformeerd) karakter aan. Hij verwierp de in de dichtgenootschappen heersende, classicistische opvattingen (het zogenaamde imitatio-begrip) en wendde zich in plaats daarvan tot een neoplatoons getinte, expliciet christelijke esthetica. Op politiek gebied veranderde Bilderdijk van stadhoudersgezinde republikein in een conservatieve, zelfs reactionaire monarchist met uitgesproken aristocratische denkbeelden.
Bilderdijks christelijke theosofie ligt ten grondslag aan zijn fraaiste dichterlijke uitingen. Daartoe behoort een stroom van liefdeslyriek. Grote nadruk legde Bilderdijk ook op de hoogmoed als oorzaak van de zonde, op de onrust van de mens buiten God en op de naastenliefde als een vorm van godsliefde. Dergelijke opvattingen beantwoordden aan zijn neiging tot de mystiek. Dit laatste manifesteerde zich weer in een extreme nadruk op de lijdelijkheid van de mens, die zich geheel moet onderwerpen aan de wil van God. Bilderdijks verdediging van de calvinistische predestinatieleer hangt dan ook nauw samen met zijn mystieke lijdzaamheid, zijn verzet tegen democratische ‘eigenwilligheid’ en zijn politiek conservatisme.
Als gevolg van zijn verwerping van de revolutie en zijn wending tot een meer traditionele vorm van christendom wees Bilderdijk het streven naar roem en aanzien onverkort af. De mening van het volk is waardeloos, meende hij; gloriezucht leidt slechts tot hoogmoed jegens God. Vooral in latere jaren zou hij voortdurend zijn geestelijke zelfstandigheid beklemtonen - zijn lijfspreuk semper idem herinnert daaraan - en de geest (en mening) der eeuw afkeuren. Hij weidde bovendien graag en veelvuldig uit over de zedelijke meerwaarde van een oude en edele afstamming; zelf rekende hij zich tot het geslacht Teisterband. De Hollandse, burgerlijke koopmanschapstraditie beschouwde hij als ronduit verderfelijk. Deze afkeer van de kapitalistische burger-aristocratie is één van de rode draden in zijn postuum verschenen, dertiendelige Geschiedenis des vaderlands.
In zijn esthetica beschouwde hij de evocatie van het goddelijke Schone dat achter de dingen verborgen gaat als het grondbeginsel van de kunst. Hij gaf de voorkeur aan het innerlijk licht - dat hij soms aanduidde als ‘gevoel’, soms als ‘Rede’ - boven het discursieve verstand. Hij pleitte voor een gevarieerder woordgebruik en prosodie en gaf de emoties ruimer baan. Mede omdat Bilderdijk poëzie definieerde als een spontane uiting van het gevoel, heeft men hem wel tot de Romantiek gerekend. Zijn verbeeldingsbegrip wijkt overigens geheel af van dat van de Romantiek.
Bilderdijk heeft zijn werk op taalkundig terrein beschouwd als zijn belangrijkste bijdrage tot de wetenschap. Hij is zijn leven lang met de etymologie bezig geweest, zoekend naar de ‘wortels’ van woorden in diverse talen, uiteenlopend van Hebreeuws en Perzisch tot Gotisch en Deens. Zijn belangrijkste drijfveer hierbij was zijn zoektocht naar een algemene grammatica. Bilderdijk meende dat alle talen onderling verwant waren, en dat het mogelijk was om de grondtrekken van de grondtaal - de taal van het paradijs - vast te stellen. Het Hollands nam daarbij een bijzondere plaats in. Deze taal beschouwde hij als een van de minst gecorrumpeerde talen, die als zodanig de nauwe verwantschap aantoont tussen de oosterse en de noordelijke talen. Verweven met dit alles is de gedachte van een noordelijke oerbeschaving die de kennis van de noachieten zou hebben overgedragen op de grote beschavingen rondom de Middellandse Zee. De Hollandse taal en cultuur droegen volgens Bilderdijk duidelijke sporen van deze oerbeschaving. | |||||
InvloedZoals over alles, hield Bilderdijk er ook over de spelling een uitgesproken mening op na. In de jaren twintig viel hij verschillende malen, onder meer in zijn Nederlandsche Spraakleer (1826), het spellingsvoorstel van Matthijs Siegenbeek aan. Tot een hoogoplopend conflict kwam het toen Siegenbeek aantoonde dat ‘nogtans’ op etymologische gronden verkieselijk was boven Bilderdijks ‘nogthands’. Van groter belang voor de ontwikkeling van een neerlandistiek avant la lettre waren Bilderdijks bemoeienissen met de nationale literatuur, inclusief de middeleeuwse. Als lid van het door Lodewijk Bonaparte opgerichte Koninklijk Instituut verzorgde hij het derde deel van Maerlants Spiegel historiael (1812, samen met Jan Steenwinkel). In latere jaren verzorgde hij edities van de Gedichten van P.C. Hooft (1823) en de Korenbloemen van Constantijn Huygens (1824-1825), een bewerking van de Hartspiegel van H.L. Spieghel (1828) en een commentaar op Huydecopers Proeve van taal- en dichtkunde (1828). Ook minder bekende dichters gaf hij in deze latere jaren uit: Antonides van der Goes, Pieter van Schelle en Onno Zwier van Haren.
Als dichter heeft Bilderdijk alle genres en diverse versvormen beoefend; zijn oeuvre zou minstens 300.000 versregels bedragen. Daarnaast publiceerde hij talrijke vertalingen, letterkundige studies en essays over de kentheorie, het natuurrecht, de architectuur en de theologie. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw dwong deze imposante nalatenschap bewondering af, of wekte zij vanwege haar gebrek aan intellectuele distantie en gelijkhebberigheid grote irritatie. Vooral binnen de Nederlandse protestantse traditie heeft Bilderdijk zeker gezag uitgeoefend. Het wetenschappelijk onderzoek naar zijn leven en werk heeft zich pas na 1980 sterk ontplooid.
Joris van Eijnatten | |||||
Voornaamste geschriften
| |||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| |||||
Locatie brievencollecties en archiefDe voornaamste Bilderdijkiana liggen verspreid over de volgende archieven: (1) Het Bilderdijk-Museum, Vrije Universiteit, Amsterdam; (2) NIWI, Amsterdam; (3) Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam; (4) Letterkundig Museum, Den Haag; (5) Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; (6) Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in de Universiteitsbibliotheek Leiden Zie ook:
| |||||
MuseumHet Bilderdijk-Museum, beheerd door de Vereniging Het Bilderdijk-Museum, is gehuisvest in kamer 1B-21 in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, Amsterdam. Bezichtiging is mogelijk op maandag tot en met vrijdag tussen 9:00 en 12:30 en 13:00 en 16:45, via de afdeling Handschriften en Oude Drukken van de Bibliotheek (kamer 1B-41/31). Veel informatie is te vindenop de Bilderdijk-website: http://www.bilderdijkmuseum.vu.nl/ Op dit moment wordt in een co-project van het Bilderdijk-Museum en de Universiteitsbibliotheek van de Vrije Universiteit gewerkt aan de vervaardiging van de primaire bibliografie van Bilderdijks werken. Dr. M. van Hattum bereidt een editie voor van onuitgegeven brieven van Willem Bilderdijk. |
|