De historische ervaring
(1993)–Frank Ankersmit– Auteursrechtelijk beschermdHet sublieme van het alledaagseZijn we bereid om het radicalisme van Kants notie van het sublieme te offeren - een radicalisme dat een exponent is van Kants uitzonderlijke vermogen om al onze intellectuele vermogens binnen één coherent systeem onder te brengen - dan laat dat aan het sublieme de mogelijkheid om zich in een wat alledaagser gedaante te tonen. Aristoteles' theorie over het tastzintuig heeft al enkele aanwijzingen opgeleverd om tegemoet te komen aan onze bezorgdheid dat een dergelijke ontdramatisering van het sublieme onvermijdelijk strijdig zou zijn met de aard ervan (zie vorige paragraaf). Dit bedenkende mogen we bereid zijn onze aanvankelijke en begrijpelijke weerstand op te geven tegen wat Parret met een fraaie oxymoron omschreef als ‘le sublime du quotidien’ en waarover hij vervolgens zegt: ‘la fracture du quotidien, la rupture de l'isotopie de la quotidienneté par l'irruption du sublime, c'est ce qui constituera le quotidien et le sublime comme pôles d'une délimitation réciproque.’Ga naar voetnoot80 Ik wijs er op dat Parret niet het sublieme met het alledaagse identificeert; zijn stelling is veeleer dat het alledaagse als ‘pool’ voor het sublieme nodig is. En men zou behoren te denken dat een dergelijke bepaling van het sublieme ook wel degelijk in het verlengde ligt van het kantiaans sublieme. Want in eerste instantie zal het sublieme zich conform Kants definiëring manifesteren in de grandeur van de zeer uitzonderlijke objecten die in ons een conflict van cognitieve vermogens teweegbrengen. Maar zelfs hier zal op den duur een zekere gewenning optreden (zoals soldaten gewend raken aan de meest abjecte oorlogsomstandigheden, of zoals men zich zelfs aanpaste aan de abjecte routine van het vernietigingskamp), waardoor de objecten die aanvankelijk het sublieme bewerkten zich uiteindelijk onderwerpen aan de codificatie van taal, tekst, narrativiteit, discours, ‘Wirkungsgeschichte’, categorieën van het verstand, enz., waardoor ook zij zich tenslotte voegen naar de vormen van de fenomenale werkelijkheid. Deze gewenning zal evenwel sui generis nooit kunnen optreden waar het sublieme zich juist van de vormen van de fenomenale werkelijkheid bedient om zich te manifesteren. De wereld waaraan wij gewend zijn is het favoriete domein van het sublieme - juist vanwege dit conflict en deze frictie tussen gewenning en het sublieme. De ultieme vorm van het sublieme treffen we daarom niet aan in de grandeur van de Sint Pieter of de Egypti- | |
[pagina 45]
| |
sche piramides, maar in verschijnselen waar het sublieme zich bedient van het idioom van het meest alledaagse om zich te presenteren. Dat wil zeggen, in de ervaring van een vreemdheid in het hart van datgene wat wij altijd rekenden tot het meest eigene en het meest vertrouwde, tot datgene wat behoort tot de constitutie van onze identiteit. Wanneer de alledaagse realiteit, en wat wij zien als een onvervreemdbaar deel van onszelf en van onze identiteit, een vreemdheid en een onafhankelijkheid van onszelf weten te verkrijgen, waardoor zij zich plaatsen in een positie tegenover ons, dan treffen we juist daar het nec plus ultra van het sublieme en van dat conflict tussen cognitieve vermogens waar Kant op doelde. Wanneer de werkelijkheid juist op het ons zo vertrouwde domein van de alledaagse werkelijkheid een paradoxale gebrokenheid toont, dan staan we oog in oog met het sublieme in zijn meest sublieme vorm. En zo verrassend en nieuw is dit niet. Het besef dat het sublieme zich bij voorkeur in het kleine, het vertrouwde en het onschuldige toont, spreekt al uit de oude topos van het ex minimis patet deus en uit Flauberts bekende ‘Dieu est dans le détail’. Belangrijker nog in het kader van dit betoog, zo is het inderdaad ook gesteld met de historische ervaring. Want de sublimiteit van de historische ervaring, zoals Huizinga schreef, wordt niet bewerkt door grootse en dramatische historische gebeurtenissen (of door de sporen die zij in het heden nalieten), zoals de moord op Caesar, de kruisdood van Chrïstus of Napoleons afscheid in 1814 van zijn garde in de voorhof van Fontainebleau. Dergelijke gebeurtenissen zijn indrukwekkend en zelfs ontroerend, maar ze missen het sublieme en met name het overrompelende van het sublieme. Het effect van dergelijke gebeurtenissen op ons gemoed is juist in de hoogste graad voorspelbaar en te voorzien; wij missen bijgevolg de voor het sublieme noodzakelijke frictie. Dergelijke gebeurtenissen ontberen de onwaarschijnlijke waarschijnlijkheid van wat ons in de historische ervaring plotseling, onverwacht en vaak ondanks onszelf fascineert bij een wellicht onhandige prent, een passage uit een tekst, de resten en sporen van het dagelijkse leven van vroeger - of in de wijze waarop de realiteit van een vroeger leven wordt uitgedrukt in een schilderij als dat van Guardi. Hierdoor is dit schilderij als bron van de historische ervaring verre superieur aan zelfs de grootste historieschilderkunst van Titiaan, Rembrandt of David. |
|