De historische ervaring
(1993)–Frank Ankersmit– Auteursrechtelijk beschermdHet tastzintuig als model van de historische ervaringLaat ik met de eerste vraag beginnen. We moeten Aristoteles dankbaar zijn, dat hij ons opmerkzaam heeft gemaakt op de noodzaak te differentiëren naar de wijze waarop ieder van de vijf zintuigen specifieke toegang tot de empirische werkelijkheid biedt. Inderdaad, bij onze bespreking van de aard van de historische ervaring moest vroeg of laat de vraag gesteld worden, welke vorm van zintuiglijke ervaring voor de historische ervaring model staat. De historici en de theoretici die over de historische ervaring schreven, hebben zich nooit expliciet deze vraag gesteld en naar alle waarschijnlijkheid waren zij te zeer bevangen door op de moderne kentheorie geïnspireerde benaderingen van de ervaring om een dergelijke vraag zinvol te achten. Toch biedt de bestaande literatuur over de historische ervaring een aantal indicaties die onmiskenbaar wijzen in de richting van het model van het tastzintuig. Men kan allereerst denken aan Helmholtz' befaamde, in 1862 uitgesproken rede waarin hij een categorisch onderscheid wenste aan te geven tussen de natuur- en geesteswetenschappen. Helmholtz wees op het ‘Taktgefühl' dat van de historicus anders dan van de natuurkundige wordt verlangd.Ga naar voetnoot63 De Latijnse wortel in het woord ‘Taktgefühl’ verraadt, dat hier sprake is van een aan het tastzintuig ontleende metafoor. Hier valt vanzelfsprekend tegen in te brengen, dat Helmholtz noch de vele anderen, die terecht van de historicus ‘tact’ verlangen, de in het woord tact besloten metafoor hebben willen mobiliseren voor een beter begrip van de historische ervaring. Des te interessanter is dat Gadamer in een aan de van de historicus verlangde tact gewijde paragraaf tact definieert als ‘eine bestimmte Empfindlichkeit und Empfindungsfähigkeit’ voor het type situaties dat zich niet onder algemene principes laat brengen.Ga naar voetnoot64 De letterlijke oorsprong van deze beide catachreses wijst wel degelijk in de richting van het tastzintuig: de passieve vorm van ervaren die in het woord doorklinkt, is voor zien noch horen verdedigbaar. Voorts, in de achttiende eeuw verlangde men van de historicus vaak het bezit van de sensus communis. Deze sensus communis is een | |
[pagina 37]
| |
deugd van het hart eerder dan van het hoofd, heeft een van ons begrip ‘gezond verstand’ onderscheiden ethische lading en laat zich het beste omschrijven als een gevoel voor de juiste verhoudingen en voor hoe te handelen in een complexe situatie. Dit in oorsprong stoïsche begripGa naar voetnoot65 lijkt op het eerste gezicht een letterlijke vertaling te zijn van het aristotelische begrip koinè aisthèsis. Maar onder koinè aisthèsis verstaat Aristoteles iets geheel anders, namelijk ons vermogen om wat de verschillende zintuigen ons tegelijkertijd aanbieden te combineren, waardoor wij in staat zijn om bijvoorbeeld beweging waar te nemen. De paradigmatische plaats die het tastzintuig inneemt onder de vijf zintuigen is overigens herkenbaar in Aristoteles' uiteenzetting over deze koinè aisthèsis. Ondanks deze onmiskenbare verschillen kende Kleger aan de aristotelische koinè aisthèsis een ‘Begriffshülle’ en een formele architectuur toe, die wijst op een onmiskenbare verwantschap tussen het aristotelische en het stoïsche begrip.Ga naar voetnoot66 En inderdaad definieerde Oetinger in 1753 de sensus communis op een manier waarin de verwijzing naar het tastzintuig evident is.Ga naar voetnoot67 Vervolgens, in hun verhandeling over de historische ervaring, schrijven Tollebeek en Verschaffel dat in de historische ervaring ‘de stellige illusie wordt gewekt het verleden (of een deel ervan) te kunnen aanraken: het verleden wordt tastbaar en zichtbaar.’Ga naar voetnoot68 En ook Huizinga, op wie Tollebeek en Verschaffel zich hier beroepen, identificeert de historische ervaring met ‘de aanraking met het wezen der dingen, het beleven van waarheid door historie.’Ga naar voetnoot69 Elders spreekt hij over het in de historische ervaring geboden ‘contact met het verleden’, en achtte hij de visuele metafoor van de ‘historische verbeelding’ en van de ‘historische visie’ misleidend.Ga naar voetnoot70 De visuele metafoor van het zien en van de verbeelding suggereert immers de herkenning van een individualiteit - het zijn altijd individueerbare en individuele dingen die we | |
[pagina 38]
| |
zien - en daarvan is (nog) geen sprake in de historische ervaring.Ga naar voetnoot71 De tastzin individueert niet. Er vindt een beroering plaats zonder dat wij deze beroering aan een welomschreven, tegenover ons liggende herkenbare entiteit kunnen toeschrijven. Identiteit, individualiteit vereisen afstand van de waarnemer om als zodanig herkend te kunnen worden; karakteristiek voor de directheid en onmiddellijkheid van de historische ervaring is dat er geen afstand is maar een direct contact. Identiteit, individualiteit en afstand suggereren de metafoor van het zien; de historische ervaring de metafoor van het tastzintuig. Inderdaad, de metafoor van het tastzintuig: in het directe contact dat de historische ervaring van het verleden biedt, kan vanzelfsprekend geen sprake zijn van een letterlijke beroering met onze vingers van het verleden. Denken we terug aan Guardi's schilderij, dan waren het visuele stimuli die ten grondslag lagen aan de aldaar besproken historische ervaring. Maar deze visuele stimuli leidden niet tot het op een afstand plaatsen van het schilderij, tot het ontwaren van een min of meer herkenbare ‘Gestalt’, zoals doorgaans in de visuele waarneming het geval is. De visuele stimuli werden niet aangewend ten behoeve van de beeldvorming, maar waren het uitgangspunt voor een aan synthese juist tegengestelde beweging; een beweging waarbij de blik zich hechtte en zich verloor in de details, zoals het tastzintuig slechts details laat voelen zonder deze onafhankelijk van de andere zintuigen tot een individualiteit te kunnen samenvoegen. De historische ervaring die Guardi's schilderij oproept zou men kunnen omschrijven als een ‘tastend zien’; men zou haar kunnen opvatten als een variant van zien, waarbij de waarnemer ophoudt een op een afstand geplaatste waarnemer te zijn en hij zich voegt naar het waargenomene. In zijn posthuum verschenen Le visible et l'invisible herhaalt Merleau-Ponty Aristoteles' dialectiek van de zintuiglijke waarneming en stelt hij zich, evenals Aristoteles, op het standpunt dat het tastzintuig het primaire zintuig is en aan de basis ligt van de overige zintuigen. Merleau-Ponty laat daarom aan het eigenlijke zien een tastend zien voorafgaan, een ‘palper du regard’, zoals hij het noemt.Ga naar voetnoot72 Want wat is het zien in laatste instantie, vraagt hij zich af. En zijn antwoord luidt: ‘nous trouverions peut-être la réponse dans la palpation tactile où l'interrogeant et l'interrogé sont plus proches, et dont, après tout, celle de l'oeil est une variante remarquable.’Ga naar voetnoot73 Er is, met andere woorden, een ‘tastend zien’, waarin subject en object elkaar op een directe wijze beroeren, waardoor er tussen beide welhaast een ‘rapport d'harmonie préétablié’ ont- | |
[pagina 39]
| |
staat.Ga naar voetnoot74 Uit deze equivalentie van Merleau-Pontys notie van het ‘tastend zien’ en de historische ervaring mogen we concluderen dat het tastzintuig inderdaad een geschikt model is voor de historische ervaring. In beide gevallen worden de karakteristieken van het zien (afstand, individualiteit, objectiviteit, metafoor) verruild voor die van het tastzintuig (onmiddellijkheid, ervaring door zelf-ervaring, contiguïteit van object en subject). De historische ervaring is een beroerd worden door het verleden. |
|