De historische ervaring
(1993)–Frank Ankersmit– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Kants notie van het sublieme en de historische ervaringLaten we met Kants theorie van het sublieme in de herinnering terugkeren naar de historische ervaring. De structurele verwantschap tussen beide zal geen betoog behoeven - dat is uiteraard de reden dat hier aan Kants analyse zo uitvoerig aandacht werd besteed en dat wij van deze analyse een verheldering van de historische ervaring mogen verwachten. In beide gevallen is er een ervaring die ons overrompelt, en is de inzet de ervaring van een realiteit die zich met een ongekende directheid en onmiddellijkheid aandient. In beide gevallen heeft de ervaring in kwestie eerder het karakter van een ondergaan (‘pathos’) van de werkelijkheid dan van een codificatie van de ervaring in termen van het reeds bekende, hetzij taal, theorie, discours, ‘Wirkungsgeschichte’, categorieën van het verstand, enz. Voorts bemerken we in beide gevallen een conflict van intellectuele vermogens: rede en verstand in het geval van het kantiaans sublieme en de paradox van de onwaarschijnlijke waarschijnlijkheid in het geval van de historische ervaring. Meer nog, Huizinga's en Meineckes voorstel de historische ervaring te verklaren uit het ‘wegvallen van de tijdsdimensie’, laat zich uitstekend in overeenstemming brengen met Kants notie van het sublieme. Want de noumenale wereld, waartoe het sublieme toegang geeft - ik herinner aan Kants voorbeeld van de ruimte-ervaring van de Sint Pieter - is een wereld die nog niet gestructureerd is door de ‘aanschouwingsvormen’ van ruimte en tijd, en dat ‘wegvallen van de tijdsdimensie’ wijst in dezelfde richting. Kortom, het kantiaans sublieme biedt een geschikte matrix voor de historische ervaring. Het belangrijkste inzicht in de aard van de historische ervaring dat we aan Kants notie van het sublieme kunnen ontlenen, is het inzicht dat de historische ervaring - hoewel gestimuleerd door een object dat ons in de ervaring is gegeven - tevens het karakter zal hebben van een zelfervaring. Deze zelfervaring is een aspect van de ervaring van het sublieme, en het feit dat Tollebeek en Verschaffel spraken over de authenticiteit van de historische ervaring - een voorstel dat ik in dit betoog heb overgenomen - suggereert dat wij voor de historische ervaring iets dergelijks mogen verwachten. Verhelderend is in dit verband Heideggers in Sein und Zeit verdedigde stelling dat authenticiteit, of in zijn eigen terminologie ‘Eigentlichkeit’, zich niet denken laat buiten datgene wat ‘eigen’ is, buiten datgene wat behoort tot het hart van onze persoonlijkheid.Ga naar voetnoot57 Dit door Kant ingegeven vermoeden van de dimensie van de zelfervaring in de historische ervaring vindt zijn bevestiging in wat zich in ons afspeelt bij de aanblik van Guardi's schilderij. Ik herinner aan de door het schilderij bewerkte gemoedsstemming van verveling. Enerzijds bleek bij de toelichting op het schilderij dat de gemoedsstemming van verveling een aspect is van de achttien- | |
[pagina 31]
| |
de-eeuwse sociale persoonlijkheid. Anderzijds wordt de verveling door de toeschouwer niet als zodanig ervaren. Er is geen sprake van ‘herbeleving’ van, of ‘identificatie’ met het achttiende-eeuwse verleden zelf achter dit schilderij. Het schilderij functioneert niet als een wegwijzer van heden naar verleden. Het schilderij voert niet weg van onszelf, verlangt niet van ons om ons te verliezen in een historische context van waaruit we het kunnen verstaan, of om ons op te stellen als het passieve medium via welke geschiedenis en historische context gereproduceerd kunnen worden. We blijven ‘bij’ onszelf. Wat wij weten over de rol van de verveling in de achttiende eeuw is evenmin voorwaarde voor de historische ervaring. De gemoedsstemming van verveling treft ons zodra we ons bewust worden van de oppositie tussen de lichtstreep op de arcade en de agitatie van de Pulcinella's op de voorgrond en dat is voldoende: kennis van het verleden wordt niet vereist. De locus van de gemoedsstemming van verveling is daarom het zelf van de toeschouwer, en de ervaring van verveling is een zelfervaring. Toch gaat de historische ervaring steeds gepaard met de overtuiging van een direct contact met het verleden, waarin het moment van zelfervaring de spiegel is voor een aspect van de verleden realiteit. Deze combinatie van een zelfervaring en van een niet op identificatie berustend contact met het verleden laat zich het beste verwoorden door het begrip ‘contiguïteit’: er is een maximale nabijheid van en een directe beroering door het verleden van het gemoed van de toeschouwer. Hetzelfde doet zich voor bij de ervaring van het sublieme. Herinneren we ons Kants voorbeeld, dan weten we dat in de ruimte-ervaring van de Sint Pieter de toeschouwer zich bewust is van een aan hem externe realiteit, terwijl deze ervaring tevens het besef van de incommensurabiliteit van rede en verstand doet ontstaan. Er is derhalve een contiguïteit van datgene waardoor deze ruimte zich onderscheidt van die van minder imponerende bouwwerken (objectzijde), en anderzijds een zelfervaring (subject-zijde). En deze contiguïteit kan sui generis slechts bestaan als de autonomie van subjectzijde en objectzijde ten opzichte van elkaar gerespecteerd blijft. |
|