| |
Het ‘Amnestie’-gesol. - Het ‘Verdrag’ verworpen! - De internationale actie voor Amnestie. - ‘Luchtbengels’!
Het nieuwe Amnestie-ontwerp, was Donderdag 9 December in de Kamers neergelegd door Van Cauwelaert, Van Isacker, (kath.), Soudan, Somerhausen (soc.) en Boedt (lib.).
Tegen dezen laatste ging dadelijk een huilkoor op, in ‘le parti de la France’... Alleen ‘Help U Zelve’ lib. volkspartij van Antwerpen, vaardigde op 16 Januari een motie uit, om Boedt te steunen.
Het heele ontwerp had overigens niet veel om het lijf: het onrecht werd niet hersteld, ambten, graden, titels, eereteekens (!), proceskosten, geldboeten, werden niet teruggeven; Hollandsche professoren van de Vl. Hoogeschool bleven veroordeeld, ook Vlamingen die in Duitschland, nà de vrede een openbaar ambt hadden aanvaard.
Het gansche onding was ontstaan uit den drang der Vl. bevolking, maar ontkracht door een ziekelijke vrees voor het gejank der patriottards.
Het is maar goed dat het geen wet geworden is, in dien vorm.
Inmiddels was in gansch Holland een ontzaglijk protest gerezen tegen de stemming in de Eerste Kamer, van het Nederl.-Belgisch verdrag. Het regende moties van Gemeente- en Provinciale Raden, en ook in Vlaanderen werd al meer en meer in Vl. Nat. middens ingezien, dat de wettekst vergiftigd was door de bewoordingen van de ‘reserve’-clausule, die de mogelijkheid open liet om, in oorlogstijd, belgische oorlogsschepen over de Wester-Schelde toe te laten.
Bij den Minister van Buitenlandsche Zaken Emile Van der Velde had Herman Vos op 16 December zeer scherp gestelde schriftelijke vragen om toelichting ingediend over de duistere ‘reserve’. Er kwam geen antwoord!
Maar... op 4 Januari stelde Kamerlid Lamborelle op zijne
| |
| |
beurt, klaarblijkelijk officieus ingeblazen vragen, zeer vaag, en dan gaf Van der Velde wel antwoord.
Onder Nr 3 vraagde Lamborelle:
‘Bestaan er gegevens die toelaten de praktische beteekenis na te gaan, die de kwestie der doorvaart van oorlogsschepen op de Schelde, voor onze landsverdediging kan hebben?
En de Minister antwoordde snugger:
‘België bezit geen oorlogsschepen meer en de vraag van het recht van doorvaart van vreemde schepen door de Nederlandsche wateren heeft alle practisch belang verloren’...
België heeft geen oorlogsschepen... maar Franrijk - onze ‘allié’ - kan er ons leenen!...
De Nederlandsche pers laakte terecht dit ontwijkend antwoord door een ‘tusschengeschoven persoon’ - een innovatie op parlementair gebied! - en Herman Vos voorspelde in zijn Open Brief van 18 Januari aan Van der Velde: ‘Mijnheer de Minister, gij hebt het verdrag getorpedeerd!’
Inderdaad, Hollands Eerste Kamer, zag nu klaar in het trucje, en stemde het verdrag af.
Het is zoo gebleven tot op dezen dag.
De Vlaamsch Nationale actie ging onverflauwd voort: Paul Hymans had openlijk in de Kamer verklaard, dat indien ooit het amnestie-voorstel in bespreking kwam, hij zijn ontslag zou nemen.
Kamiel Huysmans antwoordde: ‘Qu'il s'en aille!’ dat hij er uit trekke! dus nog veel menschlievender dan Clemenceau...
De Amnestie-Meetings hervatten. Het vorige ‘Comiteit’ dat door eenige communistische leden alle gezag had ingeboet, was verdwenen, maar plaatselijk ging de actie overal voort.
Een versche prikkel daartoe was nog de nieuwe vastenbrief van Monseigneur Waffelaert uit Brugge, waaruit het volgende:
‘Ingezien de hardnekkigheid van enkele aanleiders, houden wij er aan te verklaren, dat wij de nationalistische politiek veroordeelen en afkeuren, en namelijk het zoogezegd Vlaamsch Nationalisme. Wij verwittigen alle geloovigen dat zij, die deze politiek begunstigen, zich aan ongehoorzaamheid en opstand tegen 't wettig gezag, ook het kerkelijke, zouden schuldig maken’.
Hoe dreigend deze bewoordingen ook waren, zij bleken afgesleten in hunne draagkracht: de West Vlaamsche Natio- | |
| |
nalisten verklaarden kort en bondig in hun blad ‘De West-Vlaming’:
‘Het West Vlaamsche Front der Katholieke Vlaamsche Nationalisten zal geen duimbreed wijken!’
De ‘Kath. Vl. Meisjes’ werden er evenmin door weerhouden, want zij richtten een Bedevaart in naar O.L. Vrouw van Oostakker en gingen er bidden voor de vrijlating van Borms!
Overigens de Amnestie-actie nam opnieuw een ontzaglijke vlucht! Honderdduizend onderteekende idividueele vragen voor Amnestie werden naar de Kamers gezonden; tientallen na tientallen Vl. Gemeenteraden stemden een nieuwen wensch voor Amnestie en betoogingen werden t'allen kant weer op touw gezet. Als de voornaamste stippen wij deze aan, welke te Antwerpen de groote ‘Majestic’ zaal-deed volloopen en met vijf harmoniën daarna de stad doorkruiste na de opwekkende woorden van mevrouw Pil-Van, Gastel en de heeren Finné, Ward Hermans en Firmijn Mortier aanhoord te hebben (12 Juni).
Naast deze volksuitingen, was er nog een meer wetenschappelijke werking op 't getouw gezet, vooral berekend op het buitenland. Eerst verschenen in ‘Jong Dietschland’ van 13 Mei tot 22 Juli en daarna in brochure-vorm uitgegeven door het ‘Internationaal Amnestie-Comité’ Den Haag, werd een ontleding door Prof. Dr A. Jonckx, geleverd van de Amnestie-clausulen in de wapenstilstand-overeenkomst van Compiègne, op 11 November 1918, onderteekend door Foch en Erzberger.
Artikel VI hiervan bepaalde duidelijk:
‘Niemand zal vervolgd worden wegens strafbare deelneming aan oorlogsmaatregelen, die de onderteekening van den Wapenstilstand zijn voorafgegaan.’
Dit artikel werd, onder Nr 212, overgenomen in het Verdrag van Versailles, door de Belgische Kamers bekrachtigd op 15 September 1919.
In Frankrijk werden deze artikelen reeds den 12n November 1918 door Clemenceau in het Parlement voorgelezen; het ‘Journal Officiel’ en het Kamerverslag publiceerden ze, maar in België repte men er ambtshalve nooit een woord over, en zoo is het kunnen gebeuren - hoe wraakroepend ook! - dat honderden Activisten (niet eens overtuigd van ‘strafbare’ daden!) middeleeuws veroordeeld werden, trots dit glasheldere artikel 212.
| |
| |
Maar Foch wist het toch: hij trachtte zich uit den slag te trekken met de bewering, dat enkel ‘spionnage’ bedoeld was. Hoe kon spionnage ten voordeele van de Duitschers geschieden in het bezette gebied?!... Foch krabbelde terug, hij kreeg bovendien nog ongelijk in een besluit, genomen op 23 Maart te Brussel door eene ‘Commission interalliée pour l'Armistice’.
Toch bleef de activistenjacht voortduren en werd artikel 212 tijdens geen enkel proces voorgebracht.
De koning had immers in zijn troonrede verklaard, dat ‘voor de Activisten geen amnestie denkbaar was!’...
Bovengenoemd ‘Comité’ in Den Haag stond onder leiding van Dr J. Spincemaille, daartoe aangesteld door het ‘Verbond van Vl.-Holl. Vereenigingen’.
Een hartelijk woord van innigen dank en groote waardeering mag niet achterwege blijven, voor de reuzentaak, door Dr Spincemaille en zijn medestaanders verricht. De wereldpers werd door hen op doeltreffende wijze ingelicht en gedokumenteerd. Honderden personen van naam en gezag in gansch de beschaafde wereld, werden verzocht om hun stem te verheffen voor volledige Amnestie, en zoo kon, het Verzoekschrift aan de Belgische Kamers, - behalve de Vlamingen, in wier naam teekenden: Lode Baekelmans., Prof. Fr. Daels, Prof. St. Leurs, Jozef Muls, Dr G. Schamelhout en Felix Timmermans, - de namen dragen van ruim 250 vooraanstaande personages op alle gebied, uit 14 verschillende landen (buiten de Centralen).
Het was als een kaakslag voor het ‘edelste gerecht’ ter wereld, dat te Brussel zijn instructies krijgt, en de gedienstige perskoelies spartelden als duivels in een wijwatervat om toch maar de onderteekenaars in diskrediet te brengen. Maar het waren alle zulke klinkende namen, dat het een onbegonnen werk bleek.
Wij konden in geweten verklaren: de wereldopinie heeft zich ten onzen gunste uitgesproken.
Begin Juni kwamen te Oostende 7000 Amerikaansche leden aan, van het filantropisch ‘Rotary-verbond’, dat aangeslotenen telt over gansch den aardbodem.
Van deze gelegenheid, om ook de wereldburgers van over den Oceaan op de hoogte te stellen van Vlaamsche toestanden, werd hun een in 't Engelsch gesteld, uitvoerig Memorandum overhandigd door de ‘Federatie der Vl. Nationalisten’ waarin de tegenstelling: België-Vlaanderen helder belicht werd.
| |
| |
Intusschen werd een pijnlijk feit bekend, waarover ik slechts met terughouding gewagen wil.
De archieven van den Raad van Vlaanderen, waren dus, zooals reeds gemeld, bij de ineenstorting in November 1918, naar Duitschland in veiligheid gebracht en werden daar onder bewaring gesteld van een Vlaamsche afvaardiging, die, op hare beurt, een Vlaming aanduidde om de bewaking waar te nemen. De juiste omstandigheden, waarin deze persoon bezweken is voor de geldaanbiedingen door zekeren Wullus, zijn mij niet bekend, maar het verraad werd voltrokken en de kostbare dokumenten verkocht en naar Frankrijk gevoerd in 1925. In stilte werden daar de stukken in het fransch vertaald, d.w.z. niet alles, maar wat de roovers dachten bezwarend te zijn. Later is, in Maart 1928, die vertaling in een lijvig boekdeel overal kosteloos verspreid, en konden wij nagaan, hoe ‘onpartijdig’ die heeren uitgevers van de ‘Ligue Nationale pour l'Unité Belge’... ‘vertaald’ hadden, zonder dan nog te gewagen van de verdraaide commentariën.
Maar daar kom ik ten gepaste tijde op terug met voorbeelden in teksten en cijfers.
Wij moesten waarlijk niet duchten die archieven openbaar te maken; geen voor ons beschamende gegevens zijn er in te vinden - integendeel; doch wij betreuren ten zeerste, dat deze dokumenten voor het Aktivisme verloren zijn, omdat wij er naast de zuiverheid van onze inzichten en gedragingen hadden kunnen uit bewijzen, welke vieze rol door de ‘patriottards’ gespeeld werd!
Toen de actie voor Amnestie alzoo heftiger en heftiger werd en het buitenland er zich ging mee bemoeien, dan kwam ‘Le Soir’ en geheel zijn nasleep met brokstukken door Wullus uit hun verband gerukt, vervalscht in hunne beteekenis, en riepen zij smalend: ‘Ziedaar degenen die men wil amnestieeren!’ - ‘Ziedaar Borms, die 42.000 frank 's jaars opstreek!’... Dan toch, als het bewezen is, dat onze groote leider met zijn zes kinderen, honger leed met zijn karige wedde van fr. 8000.- De propere Wullus en zijn kornuiten namen doodgewoon de ‘totale’ kosten van gansch het departement voor Nationaal Verweer (dactylos, klerken, boden, enz.) als zijnde verdwenen in de zakken van Borms!
‘Calomniez, calomniez toujours!... Il en restera bien quelque chose’ (Lastert maar raak, het vergift zal wel nawer- | |
| |
ken), heeft immers de franschman Beaumarchais geschreven?...
In de Kamers ging het een slakkengang, met het neergelegd Amnestie-ontwerp: maanden had Van Cauwelaert laten wachten op zijne ‘Memorie van toelichting’! Hymans dreigde met publicatie van zekere stukken uit het gestolen ‘Archief’... ‘belgicisten’ weken terug. Ten slotte legde Destrée een nieuw ontwerp neer, dat het vorige nog minimaliseerde... tot kwijtschelding van alleen straffen tot 10 jaar.
In die dagen waren weer de huiszoekingen aan de orde: het spelletje was begonnen te Brussel bij eenige onzer activistische vrienden. Op 19 Juli daarna vielen de heeren van het parket binnen op het Frontsecretariaat te Antwerpen, wierpen er alles 't onderst boven, sloten den secretaris Karel Fossey in een zijvertrek op, namen stapels papieren mede, en verzegelden kasten en meubels. Alles pure schrikaanjaging... Langen tijd daarna kwam weer alles terug... zonder eenig gevolg.
Te Rotterdam bad onze kring ‘Flandria’ zijne reeks voordrachten voortgezet: In December 1926 sprak Mter P. de Koning over ‘Vlaanderen en Holland’ - in Februari Hr J. Scheps over ‘Een Nederlander in Vlaanderen’ - in April volgde een Vlaamsche kunstavond.
Ook in April greep, te Amsterdam, de ‘Dietsche Akademische Leergang’ plaats, waaraan ruim 700 studenten deelnamen uit Holland, Vlaanderen en Zuid Afrika. De Vlaamsche afvaardiging bedroeg 250 man! Toevallig was ik te Amsterdam, toen ik, voor het Centraal Station, de optocht zag vormen met de Vlaamsche Leeuwenvlaggen, en voorop de Hollandsche gastheeren met hoogen hoed, en te paard, volgens plaatselijk gebruik. De stoet had heel wat bekijks. De kranten stonden vol van de bijeenkomst en in Brussel ‘rookte de schouw’...
De ‘annexionisten’ konden natuurlijk niet dulden dat Vlamingen en Nederlanders vriendschappelijk tezamen kwamen. Hunne plannen op Limburg vooral, hadden zij niet opgegeven, nu door het afstemmen van het Nederl.-Belgisch verdrag, de Schelde hun ontviel voor vrijen doortocht in oorlogstijd.
's Nachts deden zij, begin April, in Hollandsch Limburg honderden proklamaties uithangen:
‘Limburg worde verlost van Holland's protestantsche verdrukking en hebzucht: wij eischen herstel van het opgedrongen verdrag van 1839 en vooral vrije verbinding met Limburg en
| |
| |
de Maas en vrijen doorgang per spoor en kanaal naar het Rijnland... De Limburgers hebben het recht over zichzelf te beschikken, over de regeling hunner belangen met België en de buitenwereld.’
Te Roosteren, Dieteren en te Susteren worden, ongemerkt, briefjes verspreid met o.a. het volgende:
‘Wij komen heden vreedzaam en vriendschappelijk, enkel om onze verloren Limburgsche broeders te begroeten en te bewijzen dat wij ze niet vergeten. Krijgt België geen herziening van het verdrag van 1839, dan komen we weer, maar ditmaal om niet af te trekken, zoolang de vrijheid niet weer heerscht aan de beide oevers van de vrije Maas.’
Half Mei werd het nog mooier: rond den middag verscheen boven Maastricht een vliegtuig, waaruit belgische vlaggetjes en strooibriefjes neerdwarrelden:
- ‘Limburgers! de Belgen hebben U niet vergeten. Laat ons als broeders een vereeniging tusschen België en Limburg afspreken. De toekomst van Maastricht en zijn provincie hangen van deze vereeniging af.’
De ‘Nieuwe Rott. Courant’ bestempelde die grappenmakers als ‘luchtbengels’ en door gansch Nederland en Vlaanderen ging een schaterlach op.
Afdoende officieele afkeluring bleef echter achterwege... De heertjes van Brussel zien veel door de vingers, voor hunne ‘supporters’. Zij achtten het oneindig doeltreffender drastisch op te treden tegen de verfoeide Vl. Nationalisten!
Door kleinzielige wraaknemingetjes heeft zich overigens het belgisch regiem steeds onderscheiden, niet beseffend hoe het aldus steeds koren op onzen molen bracht.
Tijdens de begrafenis van Hippoliet Meert in November 1924, hadden de brutaal optredende politiemannen ook proces verbaal opgesteld tegen den Gentschen voorman B. Maes. Maanden en maanden bleef het geval hangend, toen plots een vonnis werd uitgesproken, twee maand gevangenis opleggend. Maes heeft dit verlof in den Gentschen Mammelokker doorgebracht en toen hij in Maart 1927 terug den blauwen hemel kon bewonderen, hebben de medestanders hem in de Arteveldestad gevierd op eene zoo geestdriftige wijze, dat ook in dit geval, de bate voorzeker grooter was dan de pijn!
Te Antwerpen greep in April eveneens een huldiging plaats, die ik niet onbesproken kan laten voorbijgaan. De geliefde Vlaamsche dichter, Willem Gijssels, mijn trouwe wandelgenoot
| |
| |
in en om Salzuflen, werd in ‘Malpertuus’-zaai gevierd, bij gelegenhejd van zijn 25 jarig schrijversjubileum. Al wat naam heeft in onzen Vlaamschen letterwereld, was den gullen Willem komen begroeten, en Pol de Mont - die zelf gewelgerd had zijn 70en verjaardag herdacht te zien - sprak er een enthousiaste feestrede uit.
In deze periode zag Vlaanderen, zich twee harer verdienstelijke zonen ontvallen.
Eerst op 26 Maart, de 80 jarige Lodewijk Delpire, van Schaarbeek, de schrijver van de vermaarde brochuur ‘Budgetvreters’ (Didaskalos). In ‘Volksopbeuring’ Brussel had ik prettig met hem samengewerkt. Na den oorlog was hij Vl. Nationalistisch kandidaat geweest voor den Gemeenteraad zijner voorstad, en voor den Senaat op de lijst van Leuven. Geheel zijn leven had hij gewijd aan de Vl. Nat. zaak en in 't bijzonder aan de in eereherstelling van Coucke en Goethals, welke wij voorzeker in den ‘Raad van Vlaanderen’ zouden doorgedreven hebben, ware de kaart niet zoo plots gekeerd in 1918.
Dan op 29 Mei stierf Georges Eekhoud te Brussel. Alhoewel geen strijdend flamingant, door eene verkeerde opvoeding, in 't fransch schrijvend, was hij den Vlaamschen rechtseisch zeer genegen .Hij verklaarde herhaaldelijk, dat hij het diep betreurde niet de taal te kunnen gebruiken van het volk, dat hij in zijne werken liefhebbend schetste en riep de jonge literatoren op, om alleen in hun moedertaal te schrijven. Het was dus niet te verwonderen, dat deze man, tijdens den oorlog in ‘La Belgique’ er voor uitkwam, partijganger te zijn van de doorgevoerde bestuurlijke scheiding.
Hij werd dan ook in 1918 uit zijn leeraarsambt ontzet en kende de bitterste ellende...
De jaarlijksche Landdag te Kester was ditmaal niet van een leien dakje geloopen. Op 1 Mei verbood de burgemeester plots de betooging, die tot hiertoe steeds rustig was afgeloopen. Nu werden de Vl. Leeuwenvlaggen van de gevels gehaald. Vl. spelden uit de knoopsgaten gerukt en chargeerden de gendarmen meer dan 40 maal op de Groote Markt te Kester. Een interpellatie van Staf De Clercq, op 25 Mel, werd door den Waalschen Minister Vauthier gesmoord.
Weeral olie op 't vuur!
Zoo las ik nog in de ‘N. Rott. Courant’ van 26 Mei, dat de belgische Minister van Oorlog twee reserve-officieren uit
| |
| |
het leger gesloten had om hunne Vl. nationale overtuiging: Dr Spincemaille, gewezen bataljonarts 1914-18, die in den gemeenteraad te Rumbeke, een radikaal Vl. getuigenis had afgelegd, en Joris Lannoo, om eene vergadering voorgezeten te hebben, waarop het Kamerlid Van Severen de inrichting van een Vl. verweerkorps had bepleit.
Als wij, bannelingen, die gebeurtenissen in Vlaanderen, beurtelings van blijden en minder opwekkenden aard, in den geest meeleefden, dan werd ons verlangen nog grooter om toch maar spoedig weer mede in de branding te kunnen staan.
Wel waren enkelen onzer in zulke mooie betrekkingen geklommen, of hadden zij zich persoonlijk zulke schitterende positie verworven, dat zij er voorshands niet aan konden denken, in de verste verte iets gelijkwaardigs in Vlaanderen te vinden, maar zeer velen hunkerden toch om terug te keeren.
Ik, althans, ongetwijfeld.
De samenwerking met heer Stroeh was ook moeten opgegeven worden tengevolge van de groote malaise in het machinevak, en na lang zoeken, was ik ten slotte weer terug aangeland bij de Rotterdamsche firma, voor dewelke ik eenige jaren te voren had gereisd.
Tegen een matig salaris zou ik er correspondent-administrateur worden, d.w.z. zoo een beetje duivel-doet-al in de twee aanpalende gereedschapswinkels; van Maandag tot Vrijdag van 8 u. 's morgens tot 9 u 's avonds, Zaterdags tot 11.30 u. 's avonds... Tweemaal in de week ging ik nog steeds in de Radiozaak de boekhouding bijwerken van 9 tot 11 u. 's avonds.
Een lui leventje was anders!
Voor den boekverkoop door huisbezoek voor de rekening van de ‘Wereldbibliotheek’ bleef mij volstrekt geen tijd meer over, maar toch kon ik nog heel wat leveren naar Antwerpen, door bemiddeling van een speciaal ‘Boekencomité’ van het ‘Vlaamsche Front’ ijverig beheerd door den heer H. Hancké. Zeer voordeelige voorwaarden had ik te Amsterdam kunnen bedingen en op die wijze kon het goede Nederlandsche boekin vele Vlaamsche handen gebracht worden. Ik verdiende er persoonlijk nog een stuivertje bij (wat wel hoogstnoodig was!) alhoewel ik de helft mijner winst afstond aan de Partijkas.
Wat ik vooral betreurde was, dat ik de Zaterdagsche vergaderingen van ‘Flandria’ niet meer kon bijwonen en mij dus gedwongen zag af te treden als Voorzitter.
Toen kwam mij nog de treurmare treffen van den dood, te
| |
| |
Wolfenbuttel, van mijn uitstekenden oud-leeraar Antoon Moortgat, die mij op het Atheneum van Antwerpen, tezamen met Pol de Mont, tot Vlaamschgezind strijder had gemaakt, toen ik amper 18 jaar oud was, en mij in het latere leven nog steeds een warm vriend gebleven was.
Moortgat, met zijn open opbruisend karakter, was natuurlijk een van de eerste Activisten geweest. Dat was voldoende voor den onzaligen Rip, om met slijk te werpen naar den man, aan wien hij destijds zijn baantje aan de ‘Nieuwe Gazet’ dankte, en hij deed het, toen hij, - godweet tengevolge van welk valsch bericht? - in November 1921, smalend het overlijden van Moortgat meldde.
Ik herinner mij nog volkomen goed, hoe ik aan den ‘levende doode’ toen mijn wensch voor nog vele, vele jaren schreef, en hoe de brave kerel mij antwoordde in een brief - 17 bladzijden lang! - met allerhande oude herinneringen en edelmoedige verschooningen voor Rip!
Zoo was de ronde Sinjoor Toon Moortgat...
Niet geleerd door zijn ‘begrafenis’ van den nog 6 jaar lang springlevenden Toon, beging Rip denzelfden blunder kort daarna, toen hij zijn medehoofdopsteller aan de N. Gazet, den aartsfranskiljon Strauss, konsul van het ex-vijandelijke Bulgarijë en beul van Herman Van den Reeck, in zijn eigen blad, ook al officieel voor dood verklaarde, terwijl de stokoude man nog meer dan 3 jaar bleef leven!
En zeggen, dat Rip - alias Monet... ‘professor’ is in... journalistiek!
De Sporenviering te Antwerpen stond in 1927 in het teeken der Rubensherdenking, bij de 350e verjaring van de geboorte van den Vorst der Antwerpsche schildersschool. Tevens was het de 625e verjaring van den slag op den Groeningher Kouter. De feesten duurden van 7 tot 11 Juli. De optocht was talrijker dan ooit, en de hulde aan het Rubensbeeld op het Groenkerkhof, grootsch.
In Nederland greep de centrale herdenking ditmaal plaats te Utrecht.
Het was voor de bannelingen een ware verrassing geweest, toen het kranige dagblad ‘De Schelde’ van Antwerpen hun vroeg, voor een speciaal ‘Sporennummer’ eenige lijnen in te zenden.
Ik voelde het aan, als een aanwezig zijn aldaar te mid- | |
| |
den van mijn geliefde Sinjoren en ik haastte mij het volgende te sturen:
Waarde Broeders en Zusters in Vlaanderen.
‘Gretig grijp ik de gelegenheid aan, ons door de dappere Schelde’ geboden, om op den Vlaamschen Hoogdag van 11. Juli, met een enkel woord blijk te geven, hoe nog steeds Vlaanderen, en Vlaanderen alleen, onzen geest vervult, en ons hart.
Ik hoop en vertrouw dat deze eenvoudige, hernieuwde belijdenis, niet klinken zal als ijdele grootspraak, in de ooren van de strijders der huidige geslachten.
Wel hebben wij - ouderen - een kostbaren tijd verloren laten gaan in de romantische periode der bombastische Vlaamsche Beweging, maar het zal ons toch toegegeven worden, dat wij niet gedraald hebben, om tijdens de activistenjaren, met één slag de geleden schade te herstellen.
Het heeft niet mogen zijn.
En toch! De gedachte dat ons offer niet vergeefs is geweest blijft ons allen, Vlaamsche bannelingen, zoo duurbaar dat zij de onmiskenbare steun is om onze hoop en ons geloof in de toekomst levendig te houden.
Vlaanderen's jong geslacht is voor de Zelfbestuursidee gewonnen. De jeugd - vooral de studeerende jeugd, zij is met ons. - De Vlaamsche vrouwen en meisjes, voor den grooten wereldbrand, zoo hopeloos onverschillig, zij zijn ontwaakt.
De Jeugd, de Vrouw zijn met ons: Wie zal dan de eindzegepraal verhinderen?
Verhinderen niet, maar verdagen, wie weet nog hoe lang, dat kunnen onze tegenstanders. Niet door hunne zedelijke kracht, maar door de logge macht van hun geld. Hun geld dat - o! spotternij - Vlaamsch geld is.
Zoolang die economische hefboom niet onder onzen idealenkamp gestoken wordt, verliezen wij dagelijks een Sporenslag!
Toen ik dit schreef, dacht ik terug aan mijn voorstel een paar jaren te voren aan het Vl. Front ingezonden., tot oprichting van eene Cooperatieve. Ik voelde dat wij naar middelen moesten uitkijken om de breede massa te winnen en daarom besloot ik mijn opstel als volgt:
De intellectueelen zijn gewonnen, de eerlijken en de moedigen in den lande ook, maar de massa, blijft nog altijd afzijdig.
Afzijdig, niet vijandig.
Die massa moet naar ons toegebracht worden: eerst door stoffelijke behartiging harer maatschappelijke belangen - daarna eerst kan zij, in een zuivere Vlaamsche lucht rijp gemaakt worden voor de Vlaamsch nationale Gedachte!
Als ik dan een wensch uiten mag op dezen Hoogdag, dan zou ik smeeken: ‘Vlaamsche Nationalisten, organiseert U meer en meer in Cooperatieven, in Koopersbonden, in allerhande
| |
| |
Stichtingen die het Vlaamsche Kapitaal in Vlaamsche handen brengt, en laat.
Maakt U financieel onafhankelijk van den vijand van uw volksbestaan, en alras, aanschouwt gij den dageraad van Vlaanderens vrijwording.
Rotterdam, Juli 1927.’
|
|