| |
| |
| |
Een Frontcongres te Aalst. - Vader Depla's Testament. - Als een vriend sterft...
Als ik mijn dochtertje ‘Flandrina’ noemde, dan was dat eigenlijk naar aanleiding van een brief van Hippoliet Meert uit Hannover, die mij eenige maanden te voren schreef, dat Mter Van Es, de Vlamingenvriend, dien naam had gekozen voor zijn jongstgeborene.
Met mijn ouden vriend Hippoliet, was ik geregeld in briefwisseling gebleven, ook om hem behulpzaam te zijn bij den verkoop van verzameling-postzegels, vulpennen en kantoorbehoeften. Ik had zoo waar fakturen op mijn eigen naam als ‘Postzegelhandelaar’ ten gerieve van Meert's hollandsche klantjes.
Meer dan eens was mij uit deze brieven gebleven, hoe krap zijn geldmiddelen waren... In het voorjaar van 1924, bij de duizelingwekkende inflatie in Duitschland, was zijn toestand zoo goed als onhoudbaar; sommige zijner briefjes waren wanhopig en deden een catastrofe voorzien... Ik sprak er met een paar Vlaamsche vrienden over en zou niet rusten, vooraleer de arme vriend in Nederland woonde. Het ‘Alg. Nederl. Verbond’ zou toch zijn Stichter niet verloochenen en gelukkig, waren er onder de uitgewekenen nog wel enkelen, die zich flink opgewerkt hadden en konden steunen. Ik maakte gebruik van een ‘Stamdag’ belegd in de ‘Diergaarde’ te Rotterterdam, waar ik al de vooraanstaanden van het A.N.V. zou treffen, om Hippoliet's zaak te bepleiten en kon een principieele toezegging losmaken!
Ik telegrafeerde het triomfantelijk naar Hannover en zette mij onverdroten aan de taak, om geld in te zamelen voor het Meertfonds. Intusschen zochten de vrienden uit Den Haag naar eene woning in de Residentie-stad, die het best geschikt was voor de postzegelzaak. Gemakkelijk is dit alles niet gegaan, maar ten slotte mocht Hippoliet zijne meubelen overzenden en kon zijn bovenwoning in de Spaarnestraat 16, in orde gemaakt worden. Afgesproken werd dat Meert met zijn vrouw in Den Haag zou aankomen op Donderdag, 4 September. Met een zestal zijner oude medestrijders stonden wij hem aan het
| |
| |
station af te wachten. Wat een wederzien! Lachen, omdat hij bij ons was; - weenen, omdat het in zulke benarde omstandigheden moest geschieden!
Mter A. Van Roy had voor de eerste nachten, gastvrijheid geboden in zijne woning aan de Juliana van Stolberglaan. Daarheen vergezelden wij vooreerst het echtpaar Meert, dat er letterlijk in de ‘bloemetjes werd gezet’!...
Eenige dagen daarna bezocht ik vriend Meert in zijne nieuwe woning. In den gang tegen den muur was een groote Leeuwenvaan gespannen; alles had hij zelf geplakt, geschilderd, getimmerd en gesjouwd: nu lag hij uitgeput te bed, met een keelgezwel, waarvoor hij reeds in Duitschland inspuitingen had gekregen...
In Vlaanderen was intusschen ook meer dan een belangrijk feit gebeurd. Vooreerst het Groot-Nederlandsch Studentencongres te Leuven, waar op 16 April, de Waal Gaby Colbacq, van achter een deur zijn mede-student Berten Vallaeys had neergeschoten, naar hij zelf bekende uit ‘rasfanatisme’! Ditmaal vond Mgr. Ladeuze het evenwel niet noodig Colbacq uit te sluiten, zooals hij met Beekman deed...
Het zeer belangrijk Pinkstercongres van het ‘Vlaamsche Front’ op 8n Juni te Aalst gehouden en waar het Vlaamsch Nationaal beginsel als volgt werd geformuleerd:
‘De Vlamingen moeten het zelfbeschikkingsrecht bezitten als elk ander volk; dit is: buiten de medezeggenschap om, van vreemden, dus van Walen, moeten zij meester zijn over hun eigen Vlaamsche aangelegenheden en moeten zij, in volle vrijheid kunnen bepalen welke die eigen Vlaamsche aangelegenheden op het Vlaamsch gebied zijn.’
In West-Vlaanderen en in Limburg, was de practische noodzakelijkheid gevoeld om de R.K. Vl. Nationalisten te groepeeren. Daartegen kon de Partijraad van het Front geen bezwaar opperen, - alleen de wenschelijkheid beklemtonen, om alle Vl. Nationalistische schakeeringen federatief te verbinden.
Maar een nieuwe opvatting van Dr Jacob was volkomen uit den booze: deze stelde nml. voor, de Vl. Nationalisten in het ‘Front’ opnieuw te groepeeren in kleurpartij-nuances en deze dan federatief aaneen te sluiten.
Die gedachte werd algemeen verworpen, daar zij voorzeker tot een hopelooze versplintering zou geleid hebben, in steê van te komen tot meer eenheid in de leiding, door de schepping van een centraal organisme of Raad.
| |
| |
Een gebeurtenis van belang was ook nog, de vaandelinhuldiging van de V.O.S. te Lier, waar houthakker Ward Hermans genoopt was te spreken van uit een venster en waar op 's burgemeesters bevel, tientallen van gendarmen de weerlooze betogers omver reden.
Dan te Antwerpen de Sporenherdenking, ditmaal ingericht door de ‘Verbroedering der Tol- en Accijnsbedienden’ te zamen met de Vl. Oudstrijders.
Te Kotterdam kwam Dr Martens uit Middelburg op 11n Juli de feestrede houden in de groote ‘Nut-zaal’.
Een nog brutaler feit dan te Lier, geschiedde te Brussel, waar begin September na een Vl. betooging, de huistoe-keerende Vlaming, Remy De Man, zonder eenige tusschenkomst van de Max-politie, door razende fascisten voor de Beurs wordt aangevallen en om te ontkomen aan een wissen dood, zijn revolver afvuurt op het haantje-vooruit van de bende, een genaamden Maquet, die doodelijk getroffen neerstort. Het gebeurde zette heel het land overeind: de daad van Remy De Man heeft de roekelooze aanvallertjes voortaan mores geleerd. Maar ‘Barbertje moest hangen’ en De Man werd veroordeeld tot 3 jaar gevang en 50.000 fr. schadevergoeding, die echter, in een oogwenk, bijeengebracht werden door inteekenlijsten in de pers.
De geesten waren geprikkeld - de brieven die ik regelmatig over alle zaken van gewicht, uit Antwerpen ontving, verrieden een ongewone overspanning en dat scherpte waarschijnlijk ook mijn strijdlust.
Toen in de N. Rotterdammer van 23 Augustus een recensie verscheen van Omond's werk: ‘Belgium and Luxembourg’ waarin beweerd wordt, dat ‘sommige Activisten voor doel hadden gehad Vlaanderen aan Duitschland over te leveren’ dan greep ik mijn beste engelsche pen en schreef aan den britschen auteur-diplomaat, om dit beslist te logenstraffen en te wijzen op het groote belang, dat Engeland had, zich nu het lot van Vlaanderen aan te trekken, tot bevordering van de wereldvrede.
Een hoffelijk antwoord volgde, waarin de schrijver toch het optreden van Borms niet kon billijken, en zich op een eng belgisch standpunt stelde. Breedvoeriger was ditmaal mijn terechtwijzing, die een tweeden brief uitlokte, zoodat ten slotte, Mr Omond zijn groote liefde voor Vlaanderen beleed... maar te veel ‘diplomaat’ bleek, om de Activisten te kunnen waar- | |
| |
deeren, zooals zijn voorvaders een Jacob van Artevelde hadden gewaardeerd.
Weer was dan het tijdstip aangekomen, waarop de ‘Begroetingsdag’ zou ingericht worden. Ditmaal waren de ‘Rotterdammers’ per trein naar Hansweert getogen op 14 September. De booten uit Vlaanderen, met de Leeuwenvlag in top, naderden statig, terwijl Dr Minnaert, van op een heuvel, met een ‘Liebaertvlag’ wuifde. Buitengewoon talrijk was ditmaal de opkomst bijderzijds en de aangeduide zaal was nauwelijks ruim genoeg. Roza De Guchtenaere sprak er den eersten groet en Flor. Heuvelmans vertolkte onzen dank. Hippoliet Meert moesten wij, bijna met geweld, naar voren halen: hem viel een reusachtige ovatie ten deel en ik zag den stillen, nederigen wroeter en lijder met moeite zijn ontroering bedwingen.
De dag, zoo vreugdevol ingezet, zou voor mij een der zwaarsten van mijn leven worden... Nog voor afloop van de plechtigheid, nam Dr Martens mij ter zijde, en deelde mij het ontzettende nieuws mede, dat... de dagen van Hippoliet geteld waren! Het keelgezwel en wat hij verder voor een verkoudheid aanzag, waren de voorboden van een aanstaande ineenstorting van geheel het gestel, gesloopt door te langdurige ondervoeding. Op zijn gunstigst genomen kon hij wellicht Kerstmis nog beleven! De familie moest ik tijdig verwittigen.
Als een donderslag troffen wij de woorden van den dokter, die, - zelf een der oprechtste vereerders van Meert, - bereid was alles in te spannen, om zijne laatste weken, zooveel als doenlijk, door verdubbelde zorgen, te rekken. Daartoe was het noodig Meert naar het Ziekenhuis van Middelburg te lokken, waar Dr Martens bestuurder was. Mevrouw Meert was voor zaken naar Brussel: dus, het oogenblik was geschikt.
Ik seinde 's anderdaags aan Meert's zwager, dat hij naar Rozendaal zou komen; ik heb hem daar den waren toestand medegedeeld. Meert kon ik overhalen om met mij naar Middelburg te gaan; - ik hoop dat hij toen nog niets vermoedde... maar ik vrees het tegendeel!
Verder sprak ik voorzichtigheidshalve met niemand over den toestand alhoewel de geheimhouding mij loodzwaar woog...
Gansch vervuld van dien komenden ramp, hoor ik dan plots, dat een der allergrootsten onder de uitwijkelingen bezweken is.
Dr Depla, de edele grijsaard, door iedereen als verafgood,
| |
| |
was ten huize van zijn vriend Dr Spincemaille, na enkele dagen ziekte overleden!
Reinhard, De Bruycker, Schoenfeld, Depla... en weldra Meert. Toen ik den dierbaren Doode op zijn lijdensbed, de laatste eer ging bewijzen, spookte Meert's gelaat mij voortdurend voor oogen...
Als Vlaamsch testament, deelde Dr Spincemaille ons Depla's laatste woorden mede:
‘Zeg aan de vrienden, dat ik gerust sterf omdat ik voor Vlaanderen gedaan heb wat ik kon en in geweten meende te moeten doen. Meer en meer ben ik tot de overtuiging gekomen, dat Vlaanderen slechts te redden is in een federatief verbond met Nederland.
‘Van België moet ik en wil ik niets weten. Ik offer mijn lijden voor het geluk van mijne kinderen, van mijn familie en van Vlaanderen.’
Zijne teraardebestelling, te Kortrijk, was als die van een Koning. Niemand van zijne oude bekenden, - thans mèt of tegen hem, - was ten achter gebleven. Een groot man was heengegaan.
Er was waarlijk iets in de geesten gelouterd, en met recht en rede kon op 24 Oktober, Herman Vos te Rotterdam komen spreken over wat hij noemde: ‘De groei van het Vl. Nationalisme.’
Vader Depla had zich dus op zijn sterfbed beslist uitgesproken voor een federatief Groot-Nederland.
Kort daarop verscheen in ‘De Gids’ eene studie van Leo Simons getiteld: ‘Nederland, België, Vlaanderen’. Na de twee eerste eventualiteiten: een federatief België, een Staat Vlaanderen, onderzocht te hebben, schetste schrijver den vorm van een mogelijk federatief Nederland: Wallonië zou aan Frankrijk gehecht worden, Vlaanderen zou gevoegd worden bij de katholieke Zuidelijke Hollandsche provinciën, tot een geheel omgebouwd, dat federatief zou verbonden worden met de noordelijke provinciën.
Eene ideale oplossing, dat moet gezegd, maar die nog wel een tijdje toekomstmuziek zal blijven...
Nu Hippoliet Meert in het ziekenhuis van Middelburg vertroeteld werd, ging ik hem elken vrijen Zaterdagnamiddag bezoeken, om verslag te doen over de kleine zaakjes die ik voor hem verzorgde... en bracht er hem, op zijn verzoek, do- | |
| |
cumentatie tot het schrijven van eene reeks opstellen over ‘Activisme’ bestemd voor het encyclopedisch tijdschrift ‘Wil en Weg’ van de Wereldbibliotheek.
Ik wist wel, dat de arme man er nauwelijks een begin zou kunnen mee maken, en toch... was hij soms zoo opgeruimd, ja zoo levenslustig, dat ik onwillekeurig ging hopen!
De zaken mijner firma waren, sedert een tijdje, fel aan het slabakken, en het loonde bijna de moeite niet, lange reizen te ondernemen. Ik hield mij dan een gedeelte van den tijd bezig, met het in orde brengen der boekhouding en het voorbereiden van de Jaarbalans.
Zoo zat ik dan op den ochtend van 20 November, al vroeg op mijn kantoortje, toen een telegramdrager mij een dépêche bracht:
- ‘Hippoliet kalm overleden dezen nacht. Kom.
Dr. Martens’
Ik kan niet beslist zeggen wat in mij de eerste minuten omging... Toen ik echter met het telegram in de hand, de huiskamer kwam binnengestrompeld, brak de ontspannende tranenvloed los.
Met den eersten trein vertrok ik nog denzelfden ochtend rond 10 uur, naar Middelburg. Dr. Martens en zijne toewijdingsvolle vrouw vertelden mij hoe de arme Meert zich benauwd gevoelend rond 4 uur 's nachts, de ziekenverpleegster had opgebeld; onmiddellijk was de dokter, telefonisch verwittigd zijnde, toegesneld. De lijder fluisterde, dat hij niets meer zag... het was het begin van het einde. Een uurtje daarna was Hippoliet zachtjes heengegaan.
Een droeve autorit naar het ziekenhuis! Daar lag hij onder zijn grijzenden baard, kalm, sereen.
Als laatste afscheid, drukte ik een langen kus op het koude, breede voorhoofd, dat zooveel voor Vlaanderen gedacht en gewrocht had. Gelukkig dat ik op den terugtocht naar dr Martens, huis uitsnikken kon.
's Avonds laat kwamen uit Brussel en Aalst, Mevrouw Meert, Hr Clarys en een paar familieleden aan; 's anderdaags Roza De Guchtenaere, de trouwe medekampster van den lieven Doode.
Schikkingen voor uitvaart te Middelburg en teraardebestelling in Gent werden getroffen, - deze laatste telefonisch met den Heer B. Maes, oud-volksvertegenwoordiger.
| |
| |
Ik spoorde des anderdaags even over en weer naar Rotterdam, om den Zondag 23 November namiddag weer aanwezig te zijn op de uitvaart.
Hier spraken een laatste vaarwel bij de doodsbaar: Heer Kiewit de Jonghe, eerevoorzitter van het A.N.V., - Dr Speleers uit Eindhoven; Ingenieur Van den Berghe uit Amsterdam; Mter A. Van Roy uit Den Haag, en ook eenige woorden ik zelf: ‘Waar hij voorging konden wij veilig volgen, zonder vreeze voor onze eer. Zijn geest zal ons ook in de toekomst bezielen. Een Vlaanderen, vrij van allen dwang, opgenomen in de rij der zelfstandige volken, blijve ons Ideaal’ -
Den Dinsdag daaropvolgende lazen wij dan in de Nederlandsche kranten, hoe op bevel van den franschdollen Gentschen Burgemeester Van der Stegen, de tallooze vrienden en vereerders bij Meerts Hollandsche lijkauto waren uiteengejaagd door de policie en hoe ten slotte zelfs door deze geschoten werd in de gummibanden, om te beletten dat in de voorgenome richting zou weggereden worden. De weduwe en familieleden waren gedwongen, alleen den lijkwagen, al loopend te volgen.
Ik was als razend over dien onmenschelijken hoon, mijnen grooten vriend aangedaan en kon dien dag onmogelijk werken. Het toeval wilde dat denzelfden Dinsdag-avond een Gezelle-herdenking door ‘Kring Flandria’ in de Nutzaal was ingericht, waar ik - inmiddels tot voorzitter gekozen - het slotwoord zou spreken.
De bekende voordrachtkunstenaar Hendrik Bultereys uit Antwerpen, zou ons gedichten komen zeggen van den grooten Dichter. Het was een kunstvolle avond, bijgewoond door een stampvolle zaal.
Het weze mij toegelaten slechts enkele lijnen over te drukken uit de plaatselijke persverslagen:
Uit de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’:
‘De voorzitter Karel Angermille heeft aan het slot Bultereys dank gezegd, dat deze de Vlaamsche bannelingen iets heeft gebracht van hun land - Gezelle, de miskende, is 25 jaar na zijn dood gerehabiliteerd, en in het gansche Nederlandsche taalgebied geëerd als een symbool van de kracht van Taal en Stam. De letterkundige roem van Vlaanderen is bevochten - nochtans is Vlaanderen niet geëvolueerd. - Spreker sprak ontroerd, terwijl vele toehoorders weenden als hij, over het gebeurde bij de begrafenis van Prof. Hipp. Meert. Doch spreker voorspeide een dag, dat Meert zal rijzen als de
| |
| |
Held der Vlaamsche Gedachte, als een symbool van een vrij Vlaanderen.
Staande hebben de aanwezigen deze woorden aanhoord.’
Uit ‘De Rotterdammer’:
‘Dat de liefde voor het eigen land op dezen avond ook nog op andere wijze tot uiting zou komen, mocht na het gebeurde tijdens het overbrengen van het lijk van Prof. Hipp. Meert, worden verwacht. Staande hoorden de aanwezigen de woorden aan, welke de voorzitter, de Heer Karel Angermille, met bewogen stem aan de nagedachtenis van den grooten Vlaming wijdde.’
De Vl. Nationale pers sprak natuurlijk met verontwaardiging van dezen ‘lijkroof’ en het ‘Antwerpsche Front’ belegde op 30 November een Protestmeeting in de Zaal ‘El-Bardo’ waar Herman Vos en Boudewijn Maes, dezen Vlamingenhaat tot in den dood, bloedig striemden.
Maar toch zouden de franskiljonsche machthebbers niet ontwapenen: toen het dankbare volk aan zijn dapperen voorman, op de begraafplaats van Gent, een Gedenkteeken wijdde, met als eeretitel ‘Lid van den Raad van Vlaanderen’ werd nog grafschennis gepleegd en deze woorden uitgekapt op hooger bevel!
De goedgunstige lezer vergeve het mij, zoo ik allicht iets te wijdloopig spreek over den edelen Hippoliet Meert: waar het hart van vol is, loopt de mond van over!...
Zijn naamgenoot Leo Meert, verrastte mij in, dezelfde maand November met een present-exemplaar van zijn mooi boek ‘De Nood van het Land’ in ballingschap geschreven, dat ik mee had weten groeien en dat zulk waardevol werk is gebleken tot opwekking van Vlaamsch bewustzijn.
Op Vlaamsche bijeenkomsten worden er nu nog brokken b.v. de temperamentvolle ‘Boodschap van den Haat’ uit voorgedragen.
Nog een ander boek werd ons, einde 1924, geschonken: de buitengewoon rijk gedokumenteerde ‘Proeve van een Politiek Programma voor Katholieke Nationalisten in Vlaanderen’ door Spectator (Hugo Van den Broeck), een echt benediktijnerwerk, 800 bladzijden, vol onschatbare inlichtingen en dokumentatie.
Nog een rede over ‘De Nederlandsche Congressen’ voor ‘Flandria’ door Dr Martens, - den ‘braven dokter Martens’ zooals Hippoliet hem noemde, - nog een Kerstfeest te Rot- | |
| |
terdam en voor de zevende maal beleefde ik oudjaarsavond, verre van het duurbare Vlaamsche Vaderland...
|
|