| |
| |
| |
Belgie's vazaliteit. Ik word... taalleekaar. Gemeenteverkiezingen
Het werd met den dag klaarder, dat de Regeering niet vrij stond.
In de Hollandsche pers maakte het bericht grooten ophef, dat bij zijn Nieuwjaarsbezoek aan het belgische Hof, de fransche gezant te Brussel, de Margerie, ronduit verklaarde dat, economisch gesproken, zijn land geen voorkeur aan België kon verleenen in zake ‘surtaxes d'Entrepôt’, maar dat daaraan wellicht kon gedacht worden, indien België in de Antwerpsche haven een fransch tolkantoor wilde toelaten. Nog een paar zinspelingen op onze verplichtingen, voortvloeiend uit het militair accoord, voltooiden het beeld dat de Marguerie zoo onbeschaamd schetste van onze ‘vazaliteit’ tegenover Frankrijk.
Het ging zoo ver, dat de Belgische troepen aan de Rijnbezetting, ‘bewaakt’ werden door de fransche, naar de getuigenis van de ‘Nation belge’ dato 23 Januari.
Langs den eenen kant dus de platste platbroekerij tegenover ‘la grande Patrie’, maar gelukkig ook uitingen van echte Vlaamsche fierheid. Naar het voorbeeld van Roza de Guchtenaere, had de groote voorman Borms, meer dan eens, gewreigerd in te gaan op proef-ballonnetjes, die de duidelijke strekking hadden, hem los te laten indien hij naar het buitenland wilde uitwijken... en daar zwijgen. Hoe zoo'n kerels uit Brussel toch iedereen naar hun eigen kleinheid maten!...
Een kaakslag te meer werd hun toegediend door Dr Antoon Jacob, die evenzeer weigerde vrij te komen mits zich te verbinden, gedurende vijf jaar geen deel te nemen aan politieke vergaderingen. Hij schreef aan Van der Velde een ‘Open Brief’ om hem te verklaren, dat hij verkoos nog twee jaar meer van zijn jong leven op te offeren ‘in de cel palend aan die waar zijn arme, heerlijke vriend Dr Rudelsheim, àl de jaren van zijn leven voor Vlaanderen gegeven had.’
De derde van de trits, Herman Vos, had vanaf 1 Januari de leiding op zich genomen van het Vl. Nat. ‘weekblad ‘De Ploeg’ dat voortaan, in scherp principieele hoofdartikels van
| |
| |
zijne hand, het programma der ‘Frontpartij’ klaar en helder belichtte.
In Utrecht werd door de uitgewekenen, eveneens zeer grondbeginsel-vast, een tijdschriftje uitgegeven, ‘Pro Flandria’ eerst in krantvorm, later als brochuurtjes. Weldra verbood de belgische post de verspreiding ervan. De titel wed dan gewijzigd in ‘De Vl. Nat. Gedachte’ weer verboden, en ten slotte in ‘Vlaanderen’ dat na eenige maanden omgevormd werd in een flink weekblad, dat nog steeds verschijnt te Gent.
Wij hadden in ‘Kring Flandria’ reeds meermaals het plan besproken, om al de naar Holland uitgewekenen te groepeeren en na een druk over en weer geschrijf, was een voorbereidende vergadering belegd in Den Haag, als centraal punt, waar afgevaardigden bijeenkwamen uit Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag.
Deze eerste poging had geen rechtstreeksch resultaat, maar de gedachte zou haar weg afleggen, en later leiden tot de oprichting van het ‘Verbond der Vlaamsch-Hollandsche Vereenigingen’ met zetel te Rotterdam en dat werkelijk verdienstelijk is opgetreden. Ik kom daar nog breedvoerig op terug.
In afwachting zocht ‘Flandria’ voeling met het plaatselijk Algemeen Nederlandsch Verbond; de Jongelieden-afdeeling; De Studenten der Handelshoogeschool, enz. om aldus een kern te vormen van toehoorders op de openbare lezingen, die wij zinnens waren in te richten. Een geschikt lokaaltje daarvoor werd gevonden in de bovenzalen van het ‘Geheel-Onthoudershuis’ in de Oppert en eene eerste reeks van voordrachten kon van stapel loopen met Dr W. De Vreese over ‘Oude Vlaamsche Handschriften en oude Boekbanden’; Prof. Vernieuwe over ‘Vlaanderen's strijd’; Karel Angermille over de ‘Vlaamsche Rederijkers’; Jan De Bom. over ‘Het Vlaamsche Lied’; J. Dierckx over ‘Albrecht Rodenbach’.
Telkens werden Vlaamsche boeken verloot, goedkoop afgestaan door de ‘Wereldbibliotheek’ en brochuurtjes verspreid. Het was een moeizaam pogen, en toch - zooals ik later beschrijven zal, - groeide het uit, tot iets belangrijks.
Op onze ‘Kerstfeestjes’ en ‘Sporenherdenkingen’ hadden wij meer publiek, zoodat de lokale pers er van gewaagde.
Den 2n Februari werd de wet afgekondigd op het verplicht Algemeen Stemrecht in België; met het gevolg dat bij de eerstkomende Gemeentekiezingen in April, de vrouwen voor het eerst ook deel zouden nemen aan de stemming.
| |
| |
Een onbekende faktor deed hiermede zijn intrede in de politieke arena, en de staatspartijen moesten hun berekeningen in den blinde opmaken.
Te Antwerpen stelde de Frontpartij als hare kandidaten voor: Hub. Melis, Em. Wildiers, J. Strijckers, Anna Mortelmans, J. De Praeter, R. Senten, Mevr. Van Genechten, K. Vermaesen, Frans Van Cuyck, Mevr. Gillis en V. Schoepen.
De strijd werd opgewekt gevoerd en was voor een eerste optreden niet ongunstig. Niettegenstaande de berekende kieswet, die ‘kleine’ partijen fnuikte, werden de drie eerste kandidaten op 25 April verkozen, met 11055 stemmen. Aalst kreeg 4 raadsleden, Brugge 2, Kester 7 op de 9, Borgerhout 1, Mechelen 1, terwijl in Westkerke en Ichtegem zelfs een Vl. Nat. meerderheid ging zetelen.
Gent en Brussel, de twee franskiljonsche nesten, bereikten niets, bij gemis aan eenheid in de organisatie.
Het brandend vraagstuk van de beloofde Vlaamsche Hoogeschool te Gent, was inmiddels nog niet van de lucht geweest en te dien propooste kwam, midden in de verkiezingscampagne, een diepwortelende oneenigheid aan den dag, in de franskiljonsche groepen. Het was een geheim voor niemand, hoe de kliek van E. Patris van ‘Le Soir’ vijandig stond tegenover de kliek de Broqueville, maar toch was die vete nimmer in het openbaar uitgevochten (zooals zulks helaas! maar al te lichtzinnig gebeurt voor kleine meeningverschillen in ons Vlaamsche Kamp!...), Daar verscheen plots in ‘Le Soir’ van 3 April, naar aanleiding van de vraag, wie zich toch wel in de franschsprekende rangen, ooit voor de vervlaamsching van Gent tijdens de bezetting verklaard had - een vertrouwelijk proces-verbaal van een Kroonraad, op 1 Februari 1918 te Ste Adresse onder voorzitterschap van Emile Brunet gehouden en luidens hetwelk, onder den druk der activistische werking, bij monde van Minister de Broqueville aangeraden werd, toe te geven op het stuk der vervlaamsching van het onderwijs in de 3 graden - de vervlaamsching van de Universiteit van Gent te aanvaarden, vlaamsche legereenheden te scheppen!...
Wij Activisten, die dit toen voor het eerst vernamen, lachten in onze vuist: een beter diploma van deugdelijkheid voor onze actie konden wij wel niet droomen! ...De ‘patriottards’ van alle pluimage lachten groen, en zij begonnen natuurlijk de echtheid van het dokument te betwisten.
Het zou hun slecht bekomen, want ‘Le Soir’ had nog
| |
| |
méér pijlen in zijn koker, en in een artikelenreeks loopend over 7, 9, 10, 12 en 14 April, werden ‘La Gazette’ en tuttiquanti duchtig in het nauw gedreven. Zoo wees ‘Le Soir’ onder meer op een artikel van ‘Le Petit Parisien’ waarin de Broqueville persoonlijk, na zijn val had geschreven, dat hij voor zijne villa op de ‘plage’ van Le Hâvre ruim 7000 kilos dokumenten had doen verbranden, en dat daar iedere voorbijganger had kunnen in grasduinen naar hartelust. Geen wonder dus, dat dit compromitteerend ‘Proces-Verbaal’ in het bezit van ‘Le Soir’ was kunnen geraken!
De gerechtelijke vervolgingen tegen dit blad werden dan ook wijselijk stopgezet.
Hoe het weinige prestige van België in het buitenland hierdoor opnieuw geknakt werd, moge blijken, uit wat Edmond Picard, de vermaarde rechtsgeleerde, verklaarde aan de ‘XXe Siècle’ betreffende de sympathiën welke ‘la Belgique martyre’ nog genoot:
‘Zij zijn niet schitterend! Frankrijk neemt ons in 't ootje; Holland verafschuwt ons; Engeland buit ons uit; Duitschland verafschuwt ons; Amerika minacht ons; Spanje vermoedt niet eens ons bestaan; Rusland misprijst ons; Italië verklaart dat, bij een hernieuwde grondgebiedschending, geen hond nog zou huilen’...
Clemenceau zelf was in den tijd der Vredesconferentie al niet malscher voor Paul Hymans geweest, toen hij dezen zegde: ‘Mijnheer, indien gij uw land een grooten dienst wilt bewijzen, zou ik U raden U te zelfmoorden!’
Na het succes der Gemeenteverkiezingen voor ons, en het gekibbel in het franskiljonsche kamp, werd er door de regeeringspartijen met bezorgdheid gedacht, aan de nakende verkiezingen voor de Provincieraden en voor de Kamers. Het ging niet zoo gemakkelijk meer, alles met een ‘sale boche’ te smooren. Een van de uiterlijke teekens daarvan, was wel het proces tegen Cyr. Rousseeu. Deze eenvoudige, maar daadvaardige helper van Borms was zich op 25 Januari komen gevangen geven. Nu zou zijn geding voorkomen op 1 Juni voor het Assisenhof van Antwerpen. Zijn verdediger, Mter E, Van Dieren bracht zeer tersnede het ‘Soir-dokument’ ter sprake, om te doen uitschijnen, dat helpen tot stand brengen van wat zelfs de Broqueville tijdens den oorlog wilde toestaan, toch geen misdaad kon zijn... en zie, Rousseeu werd met negen tegen drie stemmen vrijgesproken!
| |
| |
Zou dit een jaar vroeger mogelijk geweest zijn? Ik kan het nauwelijks gelooven!
Op een geheel ander gebied, werd ons nog iets verblijdends bericht: trots de razende tegenkanding in den ‘Touring Club de Belgique’ kwam te Antwerpen, de ‘Vlaamsche Toeristenbond’ tot stand en werd aldus een oude geliefkoosde droom van Hippoliet Meert verwezenlijkt. Van uit het voorloopig secretariaat Jan Blockstraat 10, groeide de V.T.B. tot 't machtige Vlaamsche organisme dat thans ruim 100.000 leden telt, en de ‘Touring’ stellig boven het hoofd zal wassen.
Als ik des avonds, vermoeid, al die bewijzen van vooruitgang las in de kranten en uit brieven, dan werd veel vergoed... en voelde ik mijne hoop in de toekomst weer onverflauwd.
Ik had het in die dagen heusch niet gemakkelijk. De aard zelf mijner bezigheden stuitte mij tegen de borst. Den ganschen dag werkplaatsen en fabrieken afloopen, meestal met tamelijk ruwe... en op fooiën verzotte werkmeesters handelen, het paste zoo bliksems weinig bij mijne opvatting van handel. Daarbij gevoegd de stugheid van den hollandschen verkooper die mijnen patroon kenschetste, en het Engelsch spreekwoord tot waarheid maakte:
‘It was always the fault of the Dutch:
’ Giving too little and asking too much.
Ik kon in die omstandigheden niet gelukken en daar ik grootendeels op provisiebasis werkte, was mijn inkomen te gering en moest ik het trachten aan te vullen, door des avonds nog lessen te geven in talen, of boekhoudingen bij te werken.
Aldus bleef ik doorgaans 14 uren per dag in het getouw...
Een paar bijzonderheden over die zijde van mijn bestaan, waag ik hier vast te spelden:
Om ‘lessen’ te verwerven, plaatste ik een advertentie, waarin ik dan bijzonder deed uitkomen, dat ik een extra-snel systeem toepaste, zonder eindelooze oefeningen, directer nog dan het geroemde Berlitz-stelsel!
Stout gesproken is half gewonnen!
Ik kreeg al spoedig leerlingen: Zoo onder anderen een pasteibakker, die fransch wilde leeren om naar een ‘culinair’ congres te gaan in Parijs.
Een Directeur van een Assurantiemaatschappij, die te Brussel eene algemeene vergadering moest bijwonen.
Ik bewaar nog de brieven, waarin deze heeren mij verze- | |
| |
kerden, dat zij behoorlijk fransch hadden gesproken en verstaan... na mijne 20 lessen.
Dan een Duitsch ingenieur die Nederlandsch wilde leeren, om op een scheepsbouwerij te Rotterdam met het werkvolk te kunnen omgaan. Deze heer schreef mij na de 5de les reeds brieven, en als afscheid vier groote bladzijden goed Hollandsch, waarin hij bewees dat hij ook een juist inzicht had verkregen in het... Activisme, waarover wij, bij wijze van oefening, praatten tijdens de lesuren.
Ook een autovoerder die Engelsch wilde leeren, omdat hij een Engelsch liefje vrijde... Rechtuit gezegd, met dezen leerling heb ik geene eer ingelegd. Na een 4tal lessen gaf hij het op, maar een paar maanden later, op een Zondag morgen, reed hij mij in zijn auto voorbij met zijn Engelsche vrouw, en wuifde mij toe, met de woorden ‘All right’! De kerel had, waarachtig, nog eene meer ‘directe’ manier ontdekt dan de mijne!...
Dit leventje werd mij toch tè zwaar. Een toeval zou uitkomst brengen.
Om soms artikelen te kunnen leveren die mijn patroon niet in voorraad had, verkreeg ik volmacht om die zelf in te koopen, en aldus was ik in aanraking gekomen met een Duitsch grossiershuis te Rotterdam.
Een der chefs, Paul Stroeh, waarmede ik te handelen had, was mij dadelijk zeer sympathiek en daar hij ook liefhebberij in boeken had, kwam hij zekeren Zondag een kop thee bij me drinken. We praatten gezellig: hij sprak overigens zeer goed Hollandsch. Het was nog een jonge fiksche kerel, echter deerlijk in den oorlog gehavend: een been afgeschoten en tal van kwetsuren aan borst en handen. Maar altijd even opgewekt en vroolijk, als ware hij blijde ten slotte toch zijn jeugdig leven nog te kunnen leven.
Door een samenloop van omstandigheden had hij een reiziger noodig en lang bleef zijne vraag niet uit, of ik dit baantje - mits goede bezoldiging! - aanvaarden wilde.
Gaarne sloeg ik toe! Met mijn vorigen patroon kwam ik spoedig akkoord en reeds 15 dagen later, nam ik mijn nieuwen werkkring op.
Nu kon ik weer naar hartelust de verspreide bannelingen heel Nederland door bezoeken, en vernam weer allerhande nieuwsjes, dikwijls nog voor de Pers ze berichten kon.
Zoo b.v. hoe, bij het bezoek van de Turnvereeniging ‘Gan- | |
| |
da’, tijdens een Bondsfeest te Namen, deze van uit een koffiehuis ‘Boches’ werden nageroepen, met het gevolg dat eenige ‘Vlaamsche’ muilperen werden uitgedeeld!
De Sporenherdenking greep dit jaar plaats in ‘Pulchri Studio’ Den Haag met Feestreden door Heeren B. Maes en L. Simons; met tal van toepasselijke declamatiestukken behaalde Willem Benoy een reuzensucces.
Te Antwerpen had men beproefd den Guldensporenslag gezamenlijk te herdenken, Belgicisten en Nationalisten. Natuurlijk moesten de laatsten ontzaglijk veel water in hunnen wijn doen, zooals duidelijk wordt uit volgende mededeeling in ‘De Schelde’ van 9 Juli:
‘De betooging zal niet in het minst afbreuk doen aan welkdanige gezindheid of denkwijze. Zij is gericht noch tegen Frankrijk noch tegen België. De opschriften in den stoet gedragen, werden onderworpen aan het Guldensporenkomiteit. Wat op “Amnestie” of “Zelfbestuur” betrekking heeft, is bij eenparigheid van zienswijze uitgesloten.’
Het werd dan ook een futloos ding, en Goddank, 't volgend jaar reeds kwamen de Fronters alléén op straat, oneindig talrijker en geestdriftiger.
Kort daarop bereikte ons de treurmare van Fans Reinhard's overlijden te Heveadorp (bij Haarlem) op 30 Juli. Het gerucht deed de ronde dat de edele banneling, bij het vernemen van het ‘twintigduizend maal neen!’ van Minister Van der Velde, door een beroerte getroffen werd, die hem, eenige weken later, ten grave sleepte, op 71-jarigen leeftijd. Den 2 Augustus werd hij te Oosterbeek te ruste gebracht, waar Pieter Tack den afscheidsgroet uit ons aller naam uitsprak: ‘Vaarwel! Rust’ zacht en droom Uw schoonen droom van ‘Vlaanderen's Zelfstandigheid’, gewiegd door den zang van de ruischende kruinen van dit rustige Oosterbeeksche kerkhof. Vlaanderen vergeet U niet!’
De ongelooflijke houding van Minister Van der Velde werd nog het onderwerp van een beroep der ‘Vlaamsche Vrouwen’ op den beroemden Deenschen schrijver Georg Brandes, kampioen der kleine volkeren.
In haar Adres werd het ‘Activisme’ zeer objectief belicht en gewezen op de onmenschelijke wraaklust der Belgische Regeering: buiten de terdood- en tot levenslangen dwangarbeid veroordeelingen, werd er aan 167 personen 1418 jaar gevan- | |
| |
genisstraf opgelegd, behoudens verder nog de onwettelijke verbeurdverklaringen.
Begin Augustus verscheen dan in de Nederlandsche Pers een Open Brief uit ‘Politiken’ van Brandes aan Van der Velde, waaruit wij slechts een paar volzinnen lichten:
- ‘Moge Z.E. de belgische Minister van Justicie de woorden die het Vlaamsche Vrouwencomité híer uitspreekt, ter harte nemen! - Hoe wonderlijk U nu zoo sterk veranderd te zien, onder den invloed van de zielsziekte, waarmede de oorlog zoovele zwakkere gemoeden en minder ontwikkelde geesten heeft geslagen.
Gij hebt de macht, ik heb er geene. Denk echter bij deze, mijn woorden, niet aan mij maar aan Jaurès, en handel zoo, dat uw groote en superieure vriend, aan Uwe handelwijze zijn instemming kan schenken!’
Den 10n Augustus antwoordde Van der Velde (zie ‘Volksgazet’) - naast de kwestie. Hij vergeleek zoowaar de ‘Activisten’ met de separatistische Rijnlanders van Dr Dorten; hij loochende zelfs het bekende circulaire van Procureur-Generaal Léon Hemoul (zie ‘l'Expresse’, Luik, 21 Januari 1919), waarschuwende tegen ‘scrupules de légalité’ en aanmanend tot dictatoriaal optreden tegen de Activisten; en hij durfde snoeven op de toegestane ‘verzachtingen’... nadat Dumortier, Hainaut en Rudelsheim bezweken waren!
Het ‘Vrouwencomité’ diende hem kranig van antwoord: het beschuldigde hem - na een zakelijke weerlegging van zijn beweringen - (zie ‘De Ploeg’ 20 Augustus) gehandeld te hebben uit politieke wraak, in België, terwijl hij in andere landen ‘Amnestie’ aanprees; zijn tegenstrevers geestelijk en lichamelijk in de cel te knakken; en door een willekeurige interpretatie van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, de grondwettelijke vrijheid van gedachte te schenden en vroeg als conclusie de instelling van een onpartijdige kommissie van onderzoek.
In ‘Het Vaderland’ (Den Haag) 12 September, verscheen nog een tweede brief van Georg Brandes, waarin hij bewees volkomen op de hoogte te zijn van de cultureele en economische verdrukking van Vlaanderen en, aan het adres, van Van der Velde zegde, dat de ‘Activisten’ veeleer te vergelijken waren met de Ieren. Het slot luidde, beteekenisvol, aldus:
- De Britsche Staatlieden zijn geëindigd met de kerkers te openen en met de Iersche gevangenen als met gelijkgerech- | |
| |
tigden en gelijkwaardigen te onderhandelen. Misschien is de dag niet verre, waarop België's Waalsche Staatslieden het verstandig en juist zullen vinden dit Britsche voorbeeld te volgen.’
Z.E. Van der Velde zweeg! Maar in ‘De Toorts’ van 8 Oktober, werd de verklaring afgedrukt, die destijds afgelegd werd door den Ierschen vrijheidsheld Roger Casement, voor zijne Engelsche rechters. Deze fiere geloofsbelijdenis is te mooi en strookt te zeer met de houding der Vlaamsche Activisten, dan dat ik er geen paar brokken zou uit overnemen:
‘Ik beweer dat dit Hof voor mij een uitlandsch Hof is. Engeland sleurde mij met geweld weg uit mijn Iersch vaderland, weg van mijne landgenooten en weg van mijn gelijken wier oordeel ik niet vrees. Ik erken geen oordeel, dan van hen. - Het zij mij vergund te zeggen, dat ik trotscher ben vandaag hier te staan in de bank der verraders, dan dat ik zou zijn om de plaats van mijn beschuldiger in te nemen.
Waar men met hijgenden adem om verlof moet smeeken om in zijn eigen land te mogen bestaan, met eigen gedachten, met eigen liederen en de vruchten van zijn eigen arbeid te verzamelen, daar is 't een lafaard, hij die daarbij berust, als in het natuurlijk noodlot der menschen.
Edelachtbare heeren van de Jury, ik heb gezegd.’
Bij het lezen van zulke mannentaal denkt men onwillekeurig aan tal van momenten, voorkomend in het Borms-procès. Neen, geen ‘verraders’ maar oprechte ‘vaderlanders’ waren de Activisten! Verraders, dat zijn kerels, zooals die van het ‘Comiteit der Nationale Politiek’ te Brussel, die ten behoeve van Frankrijk, niet aarzelen hun land bloot te stellen aan een nieuwen oorlog door hun imperialistisch streven naar gebiedsuitbreiding.
In het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ van 19 Oktober 1921 vond ik een briefkaart afgedrukt, uitgegeven Zinnerstraat 4, Brussel, waarop een landkaartje, aanduidend dat België vergroot moet worden met Zeeland, Hollandsch Limburg, Groot Hertogdom Luxemburg, en Duitsch Rijngrondgebied tot voorbij Koblenz, Keulen, Düsseldorf en Duisburg.
Het Ministerie van de ‘Union Sacrée’ was steeds bereid zulke drijverijen officieel te verloochenen... maar intusschen was Nothomb en zijn bende ‘officieus’ in de Ministerieele bureaux als thuis.
|
|