| |
‘Kring Flandria’. - Mijn nieuwe werkkring. Amnestie-Actie
Hoe stelden het intusschen de bannelingen?
In Den Haag verbleef de kern, en toch was er geen vastomlijnde groepeering. Het Sekretariaat aan de Limburg-Stirumstraat bestond weldra nog enkel cp papier.
De spil der werking werd van lieverlede verplaatst naar Rotterdam. Na eenige voorbereidende bijeenkomsten ten huize van makker Karel Waternaux, werd besloten eene georganiseerde vereeniging op te richten, tot onderlingen steun en tot propagandeering naar buiten en zoo werd dan op 28 Augustus 1920, de ‘Kring Flandria’ gesticht door de Heeren Professor T. Vernieuwe, voorzitter; K. Waternaux, secretaris; H. Halsband, A. Van den Brande, J. Ursi, E. Magits, J. Wannijn, R. Klop, J. de Bom, A. De Meester, O. Verleyen en K. Angermille.
| |
| |
Elken Zaterdag, werd vergaderd; de eerste door ons ingegerichte openbare voordrachten, greep plaats in November in de kleine zaal van ‘'t Nut’ Oppert, waar Mevrouw Boldingh-Goemans, N. Nederlandsche letterkundige, een bondige uiteenzetting gaf van den Vlaamschen strijd en van het Activisme.
Er waren bitter weinig toehoorders opgekomen en de uitgenoodigde plaatselijke pers liet zich onbetuigd
Op Donderdag, 10 September, bereikte ons de treurmare van het overlijden van Dr Marten Rudelsheim, bezweken in de gevangenis van de Begijnenstr. te Antwerpen, tengevolge van het moordend celregiem.
Ongunstige berichten over den gezondheidstoestand van verscheidene gekerkerden gaven aan ‘Ons Vaderland’ deze bittere woorden in de pen: ‘En nu, Standaard, wanneer zult gij ook het woord Amnestie durven uitspreken? Hoeveel dooden moeten er nog eerst vallen?’
Er zou nog heel wat water door de Noordzee loopen, vooraleer de Heeren Van Cauwelaert en zijn lauwe volgelingen den moed zouden vinden, om zelfs maar een toespeling te wagen op ‘Amnestie’... Brussel had immers te Lophem de vrije hand door hen verkregen.
De uitlevering van Dr Willem De Vreese, - intusschen tot hoofdboekwaarder te Rotterdam benoemd - werd van de Nederlandsche Regeering gevergd, op grond dat in de woning van dezen geleerde te Gent, een paar boeken der Universiteit waren achtergebleven en... omdat hij uit haren tuin een dooden boom had laten hakken, dezen bij gebrek aan steenkolen, als brandhout had verbruikt, ter verwarming van studeerkamers, waar voor de Universiteit gearbeid werd.
De Boetstraffelijke Rechtbank van Gent had een vonnis uitgesproken, opleggend totaal 28 maand gevangenis; er was dus een veroordeeling in zake gemeen recht, die de asylbescherming moest opheffen!
In Rotterdam werd de zaak opnieuw gepleit en Dr De Vreese werd met klank vrijgesproken.
In afwachting stond hij maandenlang onder vernederend politietoezicht, evenals Prof. A.R. Van Roy, wiens uitlevering was gevraagd geworden, onder beschuldiging dat hij, als Stadsadvokaat in Gent, officieele akten zou ontvreemd hebben... en in een muur ten zijnent ingemetseld!
Ook dit gevalletje liep op een sisser uit en het ‘edelste
| |
| |
Gerecht van de wereld’ moest met beschaamde kaken afdruipen.
Tegenover oorlogswoekeraars was men lang niet zoo ijverig.
De mijneigenaars Baron Coppée en Zoon, die zoo heftig tegen ‘Kolenverdeeling’ geconspireerd hadden, waren beschuldigd aan de Duitschers voor miljoenen Benzol en andere springstof geleverd te hebben. Deze edele heeren beriepen zich op een toelating, hun door Graaf de Broqueville zelf, uit Le Hâvre verstrekt!... en zij werden tegen een borgstelling van elk een miljoen frank (een kleinigheid voor de Nababs, evenals de 5 miljoen aan hunne advokaten...) in vrijheid gelaten. Het is bekend, hoe later Kardinaal Mercier te hunnen gunste getuigde, zoodat de Coppée's uit het gevang bleven en, zelfs op dit oogenblik, hunne zaak nog steeds haar beslag niet kreeg en wel in den doofpot dreigt te smooren!... ‘Alle Belgen zijn gelijk voor de wet’... atchi!
In mijne persoonlijke omstandigheden was intusschen eenige verandering gekomen, door het feit dat de firma ‘Continentaal Industrie en Handelskantoor’ naar Den Haag was overgeplaatst, wat voor mij onpraktisch en tijdroovend zou worden.
Aanleiding tot deze verplaatsing was geweest, dat op aanraden van den dokter, heer Leo Meert met zijn gezin, zich naar Fasendorf in Duitschland was gaan vestigen, om in de gezonde berglucht het volledig herstel van zijne vrouw te bevorderen.
Hierdoor bleef zijn zwager Heer E. de Mullewie, woonachtig in Den Haag, als eenig firmant over. Nog een tijdje bleef ik verbonden, tot mij door een Rotterdamsch huis betere voorwaarden werden aangeboden, en ik - in de beste verstandhouding - ontslag nam.
In het nieuwe Wester-kwartier had ik een ruimere alleenstaande benedenwoning gevonden, waarheen ik ten spoedigst mijne boeken uit Antwerpen liet overkomen. Wat een feest toen deze ‘vrienden’ weer uit de rekken mij toelachten!... Ik had nu opnieuw mijne gerangschikte documentatie in mijn bereik, en vraagde niet beter, dan er maar gauw nuttig gebruik van te maken.
Eene eerste gelegenheid deed zich spoedig voor.
Mijne nieuwe betrekking bracht mede, dat ik in Rotterdam en omtrek al de groote fabrieken en scheepswerven moest
| |
| |
bezoeken, voor den afzet van gereedschappen en machinerieën. Aldus kwam ik in voeling met den inkoopchef van eene belangrijke firma op Fijenoord. Deze Heer was iemand, die zich - wat zeldzaam is - buiten zijn vak, ook interesseerde voor velerlei vraagstukken, in zijne hoedanigheid van Voorzitter van de ‘Christelijke Jongemannen Vereeniging ‘Jonathan’.
Bij mijne bezoeken was, zooals naar gewoonte, de Vlaamsche kwestie al rasch op het tapijt gekomen en ik werd uitgenoodigd om, voor dezen protestantschen kring ‘Jonathan’, een voordracht te houden in zijn ‘Gebouw Bethel’. Ik stemde natuurlijk met beide handen toe.
Het is wellicht niet zonder nut, dat ik hier even tracht te beschrijven, hoe het in Holland bij zoo'n spreekbeurt toegaat:
In onderhavig geval vond ik, in een stemmig zaaltje, een klein honderdtal jonge menschen achter lessenaartjes geschaard, met op elke plaats een bijbeltje. De Voorzitter opende de vergadering, rechtstaand, met een gebed.
Daarna werd ik aan de aanwezigen voorgesteld en doel en strekking van mijne rede uiteengezet.
In het eerste gedeelte schetste ik de Vlaamsche Beweging van af haar ontstaan tot aan het uitbreken van den oorlog. Dan werd er ‘gepauseerd’ gedurende 10 minuten.
Aangenaam was ik verrast, toen op het orgel ‘Klokke Roeland’ weergalmde, speciaal voor deze gelegenheid aangeleerd, zooals de Voorzitter mij toefluisterde.
Het tweede gedeelte van mijne toespraak, wijdde ik in den breede aan het ontstaan, ontwikkelen en ineenstorten van het Activisme. Volgens mijn onveranderlijk stelsel, heb ik alle ‘groote woorden’ achterwege gelaten, maar gaf feiten, cijfers, teksten met de vleet, en besloot met een oproep tot Hollands medevoelen met den verdrukten Vlaamschen tak van den Dietschen stam.
Ruim twee volle uren had ik gesproken. Bijna iedereen nam nota's, maar geen teeken van goed- noch afkeuring was merkbaar.
Toen voerde de Voorzitter weer het woord. In een paar volzinnen, een dankzegging voor mijne genomen moeite. Tenslotte kwam de oudste van de vergadering aan de beurt, voor het - wederom rechtstaand aanhoord - slotgebed.
Dit was een verrassing voor mij.
Zonder de minste stemverheffing, volkomen zelfbeheerscht,
| |
| |
kalm, dankte de ‘voorbidder’ den Allerhoogste voor het genoten voorrecht, hier een stambroeder gehoord te mogen hebben - smeekte hij voor mij en mijne medekampers gezondheid en het noodige uithoudingsvermogen af; en... riep Gods wraak over de Belgische Regeering!
Ik kreeg den indruk, dat mijn poging toch wel eenig effekt had bereikt en die indruk werd nog versterkt, toen eene groep mij naderhand vraagde, de ‘Reis naar Berlijn’ uitvoeriger te komen belichten (wat ik tot ieders voldoening dan ook later gedaan heb, op een ‘theeavond’) en een tweede groepje, - onderwijzers, - mij verzocht, iets ten beste te geven over de Vlaamsche strijdlitteratuur, - waartoe ik die heeren op een Zondag uitnoodigde ten mijnent, om aldus voor mijne boekenkast als 't ware een ‘wandelvoordracht’ te houden.
Met verscheidene der leden bleef ik nog lang in briefwisseling en leende hun boeken, of zond brochuurtjes.
Ziet, Vlaamsche vrienden, als ik achteraf die dingen voor mijn geest haal, dan moet ik toch bekennen, dat - laat dit onthaal bij ‘Jonathan’ koeler ‘geschenen’ hebben dan de uitbundige toejuichingen die zoo gul mij tegenklonken bij menige spreekbeurt in Vlaanderen - ik toch de eerste methode houd voor méér vruchtdragend.
De laatste maanden van 1920 brachten in Vlaanderen nog menige gewichtige feiten mede: de stichting door Dr Oskar De Gruyter van het ‘Vlaamsch Tooneel’ dat zulke uitstekende diensten heeft bewezen; - het tot standkomen in Antwerpen in den schoot van ‘Het Vlaamsche Front’ van een ‘Jeugdorganisatie’ onder de leiding van Oskar De Smedt; talrijke meetings tegen het Fransch-Militair Verbond; eene rede door minister Destrée te Marcinelle waarin hij zijn ‘Lettre au Roi’ tegensprak; de geruchtmakende veroordeelingen van den jongen dichter Wies Moens en van den veteraan Maurits Josson.
Ten slotte, einde November, het tot stand komen van een nieuw Ministerie, noodig geworden door de ontslagen van P. Hymans, Janson, Renkin en Louis Franck. Overigens nadat Delacroix (niets meer dan een speelpop in handen van Frankrijk), het gewaagd had, op Van der Velde's aandringen, munitietoevoer voor Polen, over belgisch grondgebied te verbieden, was door Millerand aan den Quai d'Orsay de val van dezen ‘premier’ (?) besloten, temeer daar Kardinaal Mercier het noo- | |
| |
dig had geoordeeld, de Regeering af te keuren, over hare weigering van hulp aan het... katholieke Polen! Het twaalfledige Ministerie door H. Carton de Wiart gevormd, bevatte 7 leden uit het vorige en 5 nieuwe leden. De verhouding was: 2 Walen, 5 Brusselaars en 4 Vlamingen (Wauters, Anseele, Franck en Vande Vijvere...)
De Regeeringsverklaring, in het fransch alleen, voorspelde niets goeds voor de Vlaamschgezinden: a) behoud van het fransch-belgisch militair accoord; b) nog geen economisch verbond met Frankrijk, voorloopig!; c) de oprichting van ‘eene’ Vlaamsche Hoogeschool te Gent zal voorgesteld worden.
Wij weten hoe dit Ministerie tot 1925 een negatie is gebleven van alle Vlaamsche verzuchtingen.
Er was waarlijk geen aanleiding voor ons, om op Oudjaarsavond 1920 prettig gestemd te zijn!
Uit Antwerpen kreeg ik menige ‘nieuwjaarsbrief’ en in allen was schering en inslag: ‘Amnestie’! Een mijner ouwe trouwe vrienden noodigde mij zelfs uit, om in Maart of zoo, een ‘pot’ te komen drinken in ‘Malpertuus’. Het heeft nog volle acht jaar langer geduurd!
Wel was er een zweem van clementie: waarschijnlijk ten gevolge van de droeve gevallen Dumortier, Hainaut, Rudelsheim, werden zgn. om gezondheidsredenen eenige gevangenen in voorloopige vrijheid gesteld: Dosfel, De Bruycker, de Guchtenaere, e.a.
De meisjes-studiekring ‘Klim-op’ had de leiding genomen van een grootsche Amnestiebetooging te Antwerpen, op 19 Januari. De reusachtige ‘Hippodroom’ bevatte ruim 8000 betoogers en, voor het ‘Martelaarsfonds’, bracht een geldinzameling meer dan zesduizend fr. op, een ongekend hoog bedrag voor die dagen!
In de Kamers interpelleerden K. Huysmans, Doms, Van Cauwelaert, Heyman en Van Isacker over de behandeling der politieke gevangenen. Het liep op niets uit! Emile Van der Velde, de toenmalige minister van Justicie, hij die voorstander was van amnestie in alle mogelijke en onmogelijke landen, - tot zelfs voor de Russische Sovjet Regeering! - kantte zich er tegen en dorst amnestie te weigeren met de holle frase: ‘Twintigduizend maal neen, uit naam onzer twintigduizend gesneuvelden’.
Zijn beroemde Hollandsche partijgenoot Troelstra schreef te dier gelegenheid, dat Van der Velde door zijne houding niet
| |
| |
alleen de Belgische werkliedenpartij geschaad had, maar ook de ‘Internationale’ gecompromitteerd.
Te Gent greep, einde Februari, eveneens een Amnestiebetooging plaats, die gekenmerkt werd door een ‘Uilenspiegelstreek’ in den aard van die op 11 Juli 1920 in, de Sinjorenstad. Op het aloude Gravenkasteel wapperde plots de Leeuwenvlag, de aanwezige Antwerpsche Padvinders, brachten haar in groep een eeresaluuts, en de talrijke omstaande massa hief een krachtigen ‘Vlaamsche Leeuw’ aan, tot ergernis van Braun's trawanten.
In dit verband moeten ook nog de gevallen der twee Vlaamsche Volksvertegenwoordigers, de steeds onafscheidbare vrienden Adelfons Henderickx en Leo Augusteyns vermeld worden, die trots hunne ‘parlementaire’ onschendbaarheid, toch beiden gekerkerd werden.
Ten voordeele van Henderickx waren petities in omloop gebracht, zelfs in de advokatenmiddens, maar niets mocht baten. Eerst eind 1922 kwam hij vrij.
De volksvriend Augusteyns had in de ‘Help-U-Zelf’-groepen zoo goed als alle sympathieën behouden.
Met of tegen dank, zagen zijn tegenstrevers zich gedwongen gehoor geven aan den onophoudelijken aandrang ten bate van zijne invrijheidstelling, en zoo moest in de Kerstvergadering der ‘Liberale Volkspartij’ de nieuw-aangestelde voorzitter, Victor Resseler, eene genadevraag aan de Regeering ter stemming leggen: iedereen - tot zelfs de huichelaar Karel Weyler! - trad ze blj.
Het slenterde nog aan, tot eind Januari, vooraleer Augusteyns in vrijheid werd gesteld - 8 maand te laat - en dan nog wel op voorwaarde, aan geen politieke vergaderingen meer deel te nemen.
In een vlijmenden ‘Open Brief’ aan Van der Velde, kwam Augusteyns op, tegen deze onderdrukking der vrije gedachte en beloofde het hem restende middel - de pen - onverdroten te gebruiken tot verovering van Zelfbestuur voor Vlaanderen!
En hij heeft trouw woord gehouden!
|
|